Rosescu heet bij Luger Populescu. De producent van de film is ‘een kleine heer met direct Levantijnschen inslag, olijfkleurige huid en diepe melancholieke oogen’. Dat zal Maurits Binger zijn. Hij gaat gekleed in een pak ‘waar je op dammen kon’.
De scène tussen Bep en Ferdinands wordt eerst gerepeteerd. Bep speelt het liefje van de baron. Zij is als gezelschapsdame weg bij zijn moeder en zoekt nu een baantje als typiste. De regisseur heeft zijn spelers verzameld in het decor dat het kantoor van de theateragent uitbeeldt:
Populescu zette er alles op deze scène te doen slagen, want hij schreeuwde nu afwisselend in het Fransch en het Duitsch. Hoorde men hem Duitsch spreken dan kon men meenen, dat hij beter Fransch sprak, doch hoorde men zijn Fransch, dan geloofde men, dat hij meer vorderingen gemaakt had in de Duitsche taal.
Bep moest enkele malen binnenkomen, maar het ging niet zoo vlot. Ten slotte was de scène rijp voor het celluloid. Ferdinands greep na enkele oogenblikken zoo schurkachtig de hand van de sollicitante, dat aan de toeschouwers duidelijk werd hoe weinig gras theateragenten in het algemeen over zulke aangelegenheden laten groeien.
Straks zit dan de ellendeling weer in zijn kantoor en dicteert brieven. Opnieuw laat hij van zijn ongeoorloofde gevoelens blijken, doch het meisje is er niet van gediend. Ze reikt hem een brief over en de schurk tracht zijn armen om haar leest te slaan, edoch glijdt uit op hare deugd......
Opname!
In een andere scène slaat zij hem in het gelaat, doch zij doet het met te weinig overtuiging - dit moet vele malen gerepeteerd worden. ‘Eindelijk krijgt Ferdinands de oorvijgen, die de critiek hem zoo lang onthouden heeft’, hoorde Adriaan iemand achter zich zeggen.
In de scènes die hierna worden opgenomen verschijnt Annie Bos in beeld, hoewel zij niet met naam en toenaam wordt genoemd. De theateragent betreurt het vertrek van zijn typiste. Samen met de danseuse en haar impresario, ‘de misdaad, gehuld in een getailleerde jas’, beraamt hij plannen om het meisje terug te halen.
Er ontbraken nu eenige gegevens, want op eenmaal zag men den theateragent met nog eenige bevriende schurken, door de politie bedreigd, in den onderaardsche gang afdalen [...]. Er waren eenige moeilijkheden met een trapje en af en toe zakte een sport in elkaar, zoodat de stappen iets langer werden en vooral de danseuse moeite had behoorlijk in de schuilplaats aan te komen.
Nu mogen de agenten in actie komen. Met getrokken dienstpistolen bestormen ze het kantoor en proberen het luik te vinden waardoor de boeven zijn ontsnapt. ‘In zulk een tempo zou er geen misdaad onopgehelderd blijven, meende Adriaan.’
Eindelijk - het is dan al vijf uur in de middag - wordt de set gereedgemaakt voor de apotheose, de brand waarvoor men toch in groten getale was komen opdraven. ‘Achter het gewelf was een kleine loopgraaf met oude filmstrooken en daar moest straks de schurkachtige theateragent zijn lamp in laten vallen. Die opname moèst goed zijn, want nu ging de heele stellage er aan, met meubilair en al.’
En toen kwam de brand. Het afgekeurde filmmateriaal brandde als een lier. ‘De heele boel ging in vlammen op, doch de menschen bleven over, zelfs de producer,’ luidt de droogkomische slotsom. Hierna gaat Adriaan maar weer eens op huis aan.
De schrijver had zijn lezers vooraf