Arends op 10 en 16 november van hetzelfde jaar hadden diepe indruk op hem gemaakt. Daar had niemand iets mee te maken. Als hij zijn geheim prijsgaf, was hij iets heel dierbaars kwijt. Een soort onuitgesproken verbond met Arends. ‘De tapes heb ik enkele jaren geleden op cd gezet en kopieën aan een vriend gegeven. Ik zal je er straks iets van laten horen.’ De tapes van Jan Arends! Alles was bewaard gebleven.
Rob Hakhoff vertelde over zijn kennismaking met Jan Arends. Ik luisterde en keek ondertussen door de ramen van de tuindeuren naar de hevige regen die nog steeds stil en loodrecht naar beneden viel... Door het artikel ‘Jan Arends I presume’ van Eelke de Jong in de Haagse Post van 20-26 mei 1970 werd Rob Hakhoff erop geattendeerd dat Arends in Utrecht in het Willem Arntsz Huis verbleef. Hakhoff wilde het meeslepende en noodlottige verhaal ‘Lente / Herfst’, dat later bij de samenstelling van de verhalenbundel Keefman (1972) in enigszins gewijzigde vorm de titel ‘Vrijgezel op kamers’ kreeg, verfilmen.
In het verhaal verandert kantoorbediende Van Dongen van kamer. De onrust voert hem naar een ander adres. De hospita is zo'n wijf dat alleen maar op zijn geld uit is. Streng en meedogenloos. Bij haar wil hij een kamer huren. Nou ja, kamer, een vochtig bezemhok met schimmel op de muur. Tussen de hospita en Van Dongen ontwikkelt zich een bizar spel, waarbij Van Dongen zich op onmenselijke wijze door haar laat vernederen. Maar aan het eind van het verhaal blijkt dat juist zij het slachtoffer is van zijn indolente en masochistische gedrag. Zij blijft hysterisch huilend achter als de broeders van de ggd de vervuilde en uitgehongerde Van Dongen op een brancard naar de ambulance dragen. ‘Maak je niet druk,’ laat de schrijver Arends een van de broeders opmerken: ‘Je zult zien hoe goed je het gaat krijgen.’
Hakhoff herlas het verhaal vele malen en besloot subsidie aan te vragen voor de verfilming. Maar eerst wilde hij weten of Arends er zelf wel iets in zag. Na contact te hebben gezocht met Eelke de Jong, maakte Hakhoff een afspraak met Arends, bij wie hij op 3 juli 1970 op bezoek ging in het Willem Arntsz Huis. Achteraf maakte Hakhoff enkele notities: ‘Er is een portier die mij met vage gebaren de weg wijst. Maar het huis is zo groot, dat je er gemakkelijk de weg kwijtraakt. Het is een sombere tocht langs eindeloze donkere gangen, deuren zonder naambordjes, achter elke deur een nieuwe gang.’ Hij trof Arends aan in een isoleercel, waarvan de deur open stond. Arends zat op de rand van zijn bed en keek hem met brandende zwarte ogen aan. Arends gebruikte medicijnen. Op een kastje naast zijn bed lag een schrift met het verhaal ‘Lente / Herfst’ in handschrift. Na enige tijd liepen ze samen naar de binnenplaats, waar patiënten op bankjes in de zon zaten. Arends bleef staan, keek naar de patiënten en zei: ‘Alle mensen zitten in de zon en ik sta in de regen.’
In een café in de buurt dronken zij een pilsje. ‘Er is contact, ondanks alle problemen waar Arends mee te kampen heeft,’ noteerde Hakhoff na deze ontmoeting. ‘Hij vindt waardering voor zijn werk, maar hij heeft weinig contacten, weinig vrienden die hem zomaar een keertje komen opzoeken. Zijn wereld bestaat uit doktoren, broeders, zusters, patiënten en zijn huis is een aaneenschakeling van lange, donkere gangen, onderzoekskamers en ziekenhuisbedden. Maar hij voelt zich vrij.’
Tijdens deze eerste kennismaking gaf