De Parelduiker. Jaargang 7
(2002)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
Willem EllenbroekGa naar voetnoot+
| |
[pagina 25]
| |
hadden de veroverende glans van hun jeugdig ideaal verloren. Een nieuwe generatie Duitse schrijvers had zich weer een plaats in de literatuur en in de wereld veroverd, inclusief zelfs een paar Nobelprijzen. Ze schreven hun eigen portretten, in een nieuwe, onbesmette taal, van het Duitsland van hun jeugd en van hun wanhoop: Heinrich Böll Haus ohne Hüter, Günter Grass Die Blechtrommel, Hans Werner Richter Die Geschlagenen. De geschiedenis van hun beweging laat zich ook lezen als een portret van Duitsland dat het vuil van zich afschudt, uit de puinhopen opkrabbelt en met zichzelf en zijn verleden in het reine probeert te komen. Adriaan Morriën was er, jaar in jaar uit, bij, als een van de weinige buitenlanders die tot de Tagungen werden toegelaten. Hij was getuige van die historische ontwikkeling. Het interview dat Henk Raaff en ik in de zomer van 1985 met hem hielden, diende ter voorbereiding van een filmdocumentaire over de Gruppe 47 voor de nos en de Hessische Rundfunk. De film moest twee jaar later klaar zijn bij de veertigjarige herdenking van de oprichting van de Gruppe. Adriaan Morriën zou onze gids zijn op een reis door Duitsland langs de belangrijkste deelnemers van de beweging en de historische plekken van de verschillende Tagungen. Het gesprek had een oriënterend karakter en werd niet op film opgenomen, alleen op taperecorder. Het interview is nooit gebruikt. De documentaire kwam er niet van. Het plan sneuvelde door het ontbreken van financiële steun. De Duitse omroep, die het aanvankelijk een prachtig idee vond dat de geschiedenis van de Gruppe vanuit een Nederlands, dus onbesmet en onbeladen, blikveld werd behandeld, haakte af om het toch zelf te doen. De nos, als enige overgebleven, vond het project te kostbaar. Andere financiers konden niet worden gevonden. We spraken Adriaan Morriën in zijn huis aan de Amsterdamse Plantage Muidergracht. Hij zat midden in een interne verhuizing, tussen dozen ingepakte boeken. Het was een gesprek vol ‘dit kan ik nog terugvinden, maar ik heb het even niet bij de hand’, ‘waar is dat boek nou ook alweer’, ‘ik moet er foto's van hebben, maar waar in godsnaam’. We stoorden er ons toen geen van allen aan, omdat we ervan uitgingen dat we nog vaak op het onderwerp zouden terugkomen. Hij verheugde zich erop en keek uit naar die reis door de geschiedenis die we met hem zouden gaan maken. Morriën heeft zelf wel over zijn ervaringen met de Gruppe geschreven, in die jaren in Litterair Paspoort, waarvan hij redacteur was, en in Het Parool, en later in korte portretten in zijn memoires, maar nooit in een groter, samenbindend verband, als een terugblik op een beweging die met zijn literatuur en bezinning het naoorlogse Duitsland gestalte heeft gegeven. Gewoonlijk ging hij in zijn eentje naar die Tagungen, één keer nam hij een vriend mee, W.F. Hermans. Wat Hermans daar toen overkwam, zou Morriën niet in dank worden afgenomen In 1949 ging Morriën voor het eerst naar Duitsland. ‘De eerste jaren na de oorlog was er praktisch geen informatie over Duitsland en over Duitse literatuur al helemaal niet. Je kon er niet in, niemand ging er heen. In 1949 was er een Goethe- | |
[pagina 26]
| |
Feier. Adriaan van der Veen, toen nog redacteur van de nrc, zou erheen gaan. “Waarom ga je ook niet,” vroeg hij, “dat is toch interessant voor Litterair Paspoort?” Als ik toen, in die tijd, al naar het buitenland ging, dan ging ik toch voornamelijk naar Frankrijk, Duitsland kwam niet in je op. Ik had wel Duits gelezen, voor de oorlog ook, en ik bedacht me dat het inderdaad wel interessant kon zijn en ben gegaan. Een beetje op een armoedige manier, armoediger dan Van der Veen die toen door de nrc werd gedekt. Litterair Paspoort vond het best, maar ik kreeg misschien vijftig gulden als tegemoetkoming. Voor de rest moest ik het zelf maar zien.’ Morriën reisde naar Wetzlar voor de Goethe-feesten en naar Frankfurt voor Thomas Mann. ‘De hele accommodatie in Duitsland was nogal gebrekkig, het hele land was nog in zones verdeeld. Ik moest naar de Amerikaanse legatie in Den Haag voor een visum voor de Amerikaanse zone, die zich van Frankfurt tot München uitstrekte. Die visa kreeg je al nauwelijks en in heel Duitsland was nog niks opgebouwd, je zag overal die in puin geschoten steden. Er was een verschrikkelijk gebrek aan slaapplaatsen. Als de Duitsers naar bed gingen, moesten er in alle hoeken en gaten banken uitgetrokken worden en klapbedden opengeklapt, wilde iedereen een plaats vinden om te slapen.’ In Frankfurt kreeg hij van het Fremdenverkehr het adres van een pension en liep met zijn koffer naar de tram. ‘Ik was vergeten te vragen hoe ik er kwam, maar buiten stond een jongen kranten te verkopen, ik liet hem het adres zien en vroeg hem welke tram ik moest nemen. Hij zei wat, drieëntwintig of zo, en toen opeens: Je kunt ook met lijn zes, die is voor geallieerden. Maar ik ben geen geallieerde, zei ik. Ik ben maar een Hollander! Ich bin bloβ Holländer. Bloβ, ist gut!, zei hij toen. We moesten er allebei om lachen. Ik was me niet bewust dat ik ook een geallieerde was. Het waren trams waar de Duitsers niet in mochten, het was voor mij, net na de oorlog, de omgekeerde wereld.’ In Wetzlar volgde hij een programma van lezingen, maar zijn belangrijkste contacten maakte hij buiten het programma. Hij leerde er een schilderes uit München kennen, die hem uitnodigde mee te gaan. Zo kwam hij in München, waar hij Walter Kolbenhoff wilde opzoeken. Hij kende hem van naam en wilde hem spreken, omdat die goed op de hoogte was van de jongste ontwikkelingen in de Duitse literatuur. Hij vertelde Morriën dat hij elke zaterdagavond met een groep vrienden over literatuur debatteerde en nodigde hem uit. ‘Zo maakte ik kennis met Hans Werner Richter en hoorde van Die Gruppe 47 en hoe die in elkaar zat. Richter nodigde me direct uit voor de volgende bijeenkomst in het voorjaar van 1950, dat was de zogenaamde Tagung, dat woord had ik ook nog nooit gehoord.’ ‘Van Richter was toen net de eerste roman uit, Die Geschlagenen, over een Duits krijgsgevangenenkamp in Amerika, waar een nazistische terreur heerste. De Amerikanen lieten de administratie en het toezicht, het regime in die kampen, over aan de Duitsers zelf, uit angst voor represailles in Duitsland tegenover Amerikaanse krijgsgevangenen die in Duitse kampen zaten. Je had daar een soort veemgerichten. | |
[pagina 27]
| |
Adriaan Morriën, begin jaren zestig (coll. lm).
Jongens die niet in de eindoverwinning geloofden, werden doodgeknuppeld. Je moest heel voorzichtig zijn met wat je zei. De Amerikanen deden hun ogen dicht. Richter vertelde me ook dat het prima in die kampen was wat het eten betreft, maar onmiddellijk na de capitulatie werden ze op een hongerrantsoen gezet. Toen was het afgelopen!’ Zijn eerste Tagung maakte Morriën het jaar erop mee, in 1950, in Inzigkofen, vlak bij de oorsprong van de Donau. ‘Op een mooie lentedag ging ik ernaartoe. De groep was toen nog vrij klein, er waren zo'n twintig, dertig deelnemers. Ik maakte voor het eerst mee hoe het ging en las ook zelf iets voor. Ik had iets laten vertalen en dat vonden ze heel mooi. Het was een beetje ironisch en had ook daardoor succes, want ze hadden zelf de neiging om bloedernstig te zijn. Als er een beetje iets te lachen viel, werd dat erg op prijs gesteld. Later werden de gezelschappen steeds groter en werd het een soort instituut, een instelling, maar in het begin ging alles nog heel erg geïmproviseerd. Die eerste Tagungen waren nogal armoedig. Een enkeling had een oud autootje, maar de meesten kwamen van heinde en verre met de trein, met overstappen hier en overstappen daar in oude boemeltjes. Toen ik er voor het eerst kwam, zag ik alleen maar slanke jongemannen. Maar ze werden elk jaar dikker en dikker, en hun auto's werden hoe langer hoe luxueuzer. De Duitsers hadden hun Wirtschaftswunder. Nederland begon er een beetje kaal bij af te steken. | |
[pagina 28]
| |
De mensen hadden het heel goed en dat zag je. Ze gingen makkelijker met hun geld om. En auteurs ook, die kregen beter betaald, ook bij de tv en de radio. Het hoorspel heeft toen een zekere bloei beleefd. Heinrich Böll schreef elk jaar een hoorspel en verkocht dat aan vijf verschillende omroepen, die mogelijkheid had je daar. Wij kregen hier toen, in de jaren vijftig, tweehonderdvijftig of tweehonderd gulden voor een hoorspel, daar kreeg je toen al drieduizend mark. En dat vijfmaal, dat is dan vijftienduizend mark, dan was je kostje gekocht.’ De oorsprong van de beweging lag niet in het kapotgeschoten Duitsland, maar in een krijgsgevangenenkamp in de Verenigde Staten. Richter was er terechtgekomen, nadat hij zich bij de slag om Montecassino in Italië aan de Amerikanen had overgegeven. Morriën: ‘De Duitse krijgsgevangenen werden naar een kamp in Amerika verscheept. Daar begon Richter met Alfred Andersch zijn medekrijgsgevangenen de eerste lessen in democratie te geven. Om die reden, ze waren voor de Amerikanen duidelijk geen nazi, werden ze al vrij snel uit krijgsgevangenschap ontslagen. Hij kon terugkeren naar Duitsland en begon in '46 of '47 een weekblad, Der Ruf. Het nam een grote vlucht en werd ontzaglijk goed verkocht en trok talenten aan, maar werd opeens verboden door de Amerikanen vanwege kritiek in het blad op de Russische bezettingsautoriteiten. Het bracht de Amerikaans-Russische betrekkingen in gevaar als het zou blijven bestaan. Zo zaten ze opeens zonder publicatiemogelijkheid. Er was ook geen kritisch apparaat meer, je zat wel te schrijven, maar je hoorde er niks over. Iemand zei toen: waarom komen we niet eens bij mekaar en lezen we voor waar we mee bezig zijn en de anderen geven dan hun mening. In het najaar van 1947 hebben ze dat voor het eerst gedaan en het beviel ze zo goed dat ze ermee door zijn gegaan.’ De Tagungen werden tweemaal per jaar gehouden, in de herfst en in de lente, steeds ergens anders in het land en later soms ook in het buitenland. Al snel kregen ze een legendarische roep. ‘Een aantal van die jongens zat in de journalistiek en schreef over de Tagungen in hun krant. Zo werden ze bekend. Een jonge auteur die erover las, wilde dan ook meedoen. Je moest iets opsturen en dat werd dan bekeken door Richter en zijn naaste vrienden. Van Richter ging dan de uitnodiging naar zo'n nieuweling om aan de Tagung deel te nemen. Zo breidde zich dat uit. Je mocht dan wat voorlezen en daarvoor kwam je op de stoel: der Stuhl, dat was een mythisch voorwerp, het werd ook wel elektrische stoel genoemd. De auteur moest daarop gaan zitten en wat uit zijn werk voorlezen, daarna werd dat bekritiseerd door wie maar wou. Iedereen had het recht er wat over te zeggen, maar al gauw kreeg je sterren onder critici die onmiddellijk een oordeel hadden en dat vaak geweldig konden formuleren. Het was soms echt een lust om naar die discussies te luisteren.’ ‘Het kon er genadeloos aan toe gaan, maar nooit verbitterd. Als iemand helemaal kapot gemaakt was, dan werd het altijd wel weer een beetje rechtgezet. Er waren er natuurlijk ook bij die durchgefallen raakten, zoals dat heette, die hun lezing niet mochten afmaken omdat het te erg was.’ Morriën kwam er met glans door- | |
[pagina 29]
| |
Adriaan Morriën (links) in gesprek met Hans Werner Richter op een van de Tagungen van de Gruppe 47, december 1967 (foto Rudolf Bakker/Het Parool).
heen. ‘Toen ik voor het eerst voorlas, had ik groot succes en werd meteen opgenomen in de vriendenkring. Ik logeerde ook bij die mensen als ik in Duitsland kwam.’ Hij nam W.F. Hermans, die erg nieuwsgierig naar de Gruppe was en een markt voor zijn boeken in Duitsland rook, mee naar een Tagung. ‘Hij heeft daar voorgelezen uit een vrij lange novelle. Het was een slechte keuze. Ik las altijd korte dingen voor, dan ben je aan de veilige kant. Als het dan slecht is, is het gauw afgelopen. En als het goed is, slaat het onmiddellijk aan. Maar Hermans kwam met een lang verhaal, en hij had het zelf vertaald, althans geprobeerd te vertalen. Al kan je nog zo goed Duits lezen, dat betekent nog niet dat je kan vertalen. De vertaling was niet perfect en hij las ook niet verschrikkelijk goed voor. Hij las wel twintig minuten, of een klein half uur. Er was een regel voor die Tagungen, dat als iemand las en het vreselijk slecht was, het publiek te kennen kon geven dat het 't zat was. Het deed dan dit... [Morriën toont zijn vuist met de duim omlaag]. En dat gebeurde juist tot mijn grote schrik en ontsteltenis bij Hermans. Er is daarna niet zo ontzaglijk druk over Hermans gekritiseerd. Ik herinner me dat Alfred Andersch nog een pleidooi hield en zei: ‘Het lijkt me toch een interessant boek of verhaal of wat het was, maar je zou het in een betere vertaling moeten lezen.’ Het was niet zo dat hij afging, het was alleen verstandiger geweest als hij het bij een kwartier had gelaten en een betere vertaling had gehad. Voor Hermans was het moeilijk te ver- | |
[pagina 30]
| |
kroppen. Het was ook niet leuk, maar je kunt niet zeggen dat hij was durchgefallen. Er was best belangstelling. Ik denk dat hij het me toch kwalijk heeft genomen, dat-ie het gevoel had dat ik hem in de val had laten lopen of zoiets, maar ja, hij neemt je al gauw iets kwalijk.’ ‘De Tagungen waren in de eerste plaats een podium voor jonge Duitse schrijvers en niet zozeer voor buitenlanders, maar ik vormde een uitzondering. Richter zei wel eens in interviews of als er nieuwe verzoeken kwamen om lid te worden van de Gruppe 47: “Je kunt helemaal geen lid worden van de Gruppe 47. Je kunt alleen uitgenodigd worden op de bijeenkomsten. Het enige lid van de Gruppe ben ik. En Adriaan Morriën misschien ook nog.” Omdat ik buitenlander was, hè. Ik kon het goed met ze vinden. Het waren niet typische moffen of zo, maar zeer democratische en begaafde mensen, met een discussiepeil dat ik in die tijd in Nederland nooit ben tegengekomen. Ik heb daar urenlang gesprekken gevoerd over de situatie in Duitsland, daar waren die Tagungen ook een podium voor.’ ‘Partijpolitiek werd buiten de literaire discussie gehouden, het ging er in de eerste plaats om literaire kritiek. Waar Richter vooral de nadruk op legde, was op het handwerk, het ambachtelijke aspect. Waarom deugt iets niet en waarom deugt het wel? Ze hadden er een bepaalde term voor, Kahlschlagliteratur. De gewoonste woorden waren zo misbruikt, als je schreef moest je daar voortdurend op bedacht zijn. Iets als “Das Deutsche Volk”, dat kon je niet gebruiken, dat wekte zulke ellendige herinneringen op. Er werd veel over gepraat, hoe de taal te zuiveren van die ontaarding. Iemand als Hemingway werd in die eerste naoorlogse jaren enorm bewonderd. Zijn stijl, een beetje afgekoelde, feitelijke stijl werd als een soort ideaal gezien. Wat ik ook voortdurend heb moeten horen was die Bewältigung der Vergangenheit Het betekent eigenlijk afrekenen met het verleden, het verleden onder de knie krijgen. Ja, hoe schrijf je over het verleden? Er is een zekere afstand voor nodig, maar niet zo een die op vergoelijking gaat lijken of op verantwoording. Daar hebben ze zich erg mee beziggehouden. Grass heeft in Die Blechtrommel het grandioze idee gehad die jongen, die dwerg, te introduceren als een soort kijkgat waardoor je een werkelijkheid verving, die je op die manier beter onder de knie kon krijgen dan wanneer je die op een gewone manier reproduceert. De discussies over politiek vonden vooral in de tussenliggende uren plaats, in de avonden, er werd dan behoorlijk wat aan gedaan. Er was voortdurend commotie. Ik werd soms wel moe van die Duitse problematiek, die daar eindeloos werd doorgenomen. Ik kende die niet zo in detail, ik kende veel mensen ook niet, over wie die gesprekken gingen, en ook hun rol niet in het openbare leven.’ ‘Ze hadden een zwak voor me. Ik dacht er ook niet aan om elke Duitser ter verantwoording te roepen, en zeker niet deze mensen, met wie ik meteen al op voet van gelijkheid kon praten, en met wie ik geen echte politieke of ideologische meningsverschillen had. Het waren heel verlichte, democratische mensen, heel hartelijk en vriendelijk.’ Ze vroegen Morriën herhaaldelijk om in Duitsland te komen wonen, hij kreeg ook aanbiedingen van uitgevers om bij hen te publiceren. | |
[pagina 31]
| |
Van wonen in Duitsland is het nooit gekomen, maar van publiceren wel: er verschenen van hem onder meer verhalenbundels en een fotoboek over Amsterdam. Daarnaast schreef hij herhaaldelijk voor toonaangevende kranten als de Frankfurter Allgemeine en de Süddeutsche Zeitung en werkte hij mee aan het poëzietijdschrift Akzente. Maar zijn hart lag in Amsterdam. Op de redactie van Het Parool, waarvoor hij werkte, werd hij spottend een ‘Duitslandganger’ genoemd, als contrast met de Engelandvaarders die ze zelf waren. ‘Ze deden het altijd met een grapje af. Ze konden moeilijk zeggen: ga je met dat tuig om?’ Günter Grass bezocht hem in 1966 in Amsterdam, om bij te komen van zijn eerste grote toneelproductie, waarbij hij zich intensief met de regie had bemoeid. ‘Hij logeerde veertien dagen in het Ambassade Hotel op de Herengracht, maar hij kwam hier elke dag bij ons eten. We gingen een avond naar de bioscoop. Toen we weer buiten kwamen, liepen we Cees Nooteboom, Ed Hoornik en Mies Bouhuys tegen het lijf. Ik stelde Grass aan hen voor en ze vroegen ons of we zin hadden om bij hen nog iets te komen drinken op de Prinsengracht, waar de Hoorniks in die tijd een soort salon hielden. De mensen die er waren, begonnen toen meteen tegen Grass te praten op een toon alsof hij ter verantwoording werd geroepen. Ik ging pissen en in de wc hing een groot plakkaat: “Deutschen nicht erwünscht”. Grass kreeg bij Hoornik even de volle laag. Hij onderging het dapper, maar ik ergerde me verschrikkelijk, dacht godverdomme jij klootzak. En ik dacht ook nog: Hoornik is naar mijn smaak ook een beetje te lang redacteur van het Handelsblad gebleven in de oorlog, tot een tijdstip dat de hele krant al genazificeerd was. Onder zijn redactie verschenen stukken van Henri Bruning over de volksgeest en dergelijke. Die bekommernis van Hoornik in zijn latere werk met Dachau, daar zit voor mij een niet zo lekker luchtje aan. Hij is veel te lang bij dat Handelsblad gebleven. Pas toen iedereen zei: “Eddie, dat kan je niet doen, je moet daar weg”, en pas toen ook nog zijn financiële positie was verzekerd, is hij ermee opgehouden.’ In 1968 hield de Gruppe op te bestaan. Ze zouden dat jaar in Praag bijeenkomen. In de Praagse Lente van Dubček was er een grotere vrijheid ontstaan en waren er contacten met Tsjechische schrijvers gelegd. Maar toen vielen de Russen binnen en maakten met geweld een eind aan het vrijheidsproces. ‘Richter besloot, na ruggespraak met zijn vaste kring, om bij wijze van protest niet meer bijeen te komen totdat we in vrijheid naar Praag konden gaan. Het was het enige wat wij konden doen om onze afkeuring te laten blijken. Het betekende ook het einde van de Gruppe. Er was geen kans op dat we binnen afzienbare tijd onder normale omstandigheden naar Praag zouden kunnen gaan. Dat einde hing overigens al een tijd in de lucht. De Gruppe had zijn taak in Duitsland ook eigenlijk afgerond. Er waren publicatiemogelijkheden in overvloed, er was een kritisch apparaat ontstaan. En het verschil tussen de generaties werd te groot.’ Men kwam dat jaar nog één keer formeel bijeen. Adriaan Morriën was met zijn jongste dochter in Italië op vakantie en reisde vandaaruit naar het Tagungsort in | |
[pagina 32]
| |
Zuid-Duitsland. ‘Er werd nog een beetje pro forma voorgelezen en pro forma bekritiseerd, maar het vuur ontbrak eraan. Er was een hele amicale en intieme stemming, maar je voelde dat het afgelopen was. Er werd ook weer op zaterdag zo'n feest gehouden. Het vroor al, het was daar op zevenhonderd meter hoogte. Vlak voor het feest begon, na de laatste voorlezing, stond Wolfdietrich Schnurre op en hield een toespraak waarin hij Hans Werner Richter huldigde voor zijn initiatief en de manier waarop hij die bijeenkomsten altijd had geleid. Wat hij inderdaad vlekkeloos heeft gedaan. Ik zou niemand kunnen bedenken die dat zo goed had kunnen doen. Hij stond boven de partijen, bij de minste neiging tot stekeligheid trad hij op. En die Gruppe heeft toch een geweldige betekenis gehad in de eerste tien, vijftien jaar na de oorlog. Richter sloot de bijeenkomst voor die avond en zei dat hij de volgende dag, na de ochtendvoorlezingen, op de speech zou antwoorden. Zondag begon Richter zijn eerste zinnen te spreken: dat-ie nog iets wilde zeggen en zo, en toen stokte hij. De tranen liepen over zijn wangen. Hij keerde zich om. Het werd hem te machtig. Hij kon niet verder. Het was een heel aangrijpend ogenblik. Je besefte dat zo'n belangrijk deel van zijn leven werd afgesloten. Hij ging in een hoek staan en een paar vrienden hidden hem vast. Het was het dramatische einde van niet alleen de Gruppe, maar van een hoofdstuk uit de Duitse literatuur. Een mooi besluit. Zoiets kan je niet bedenken. Zo ging het. Het huilen stond mij ook nader dan het lachen. Ik kreeg ook prompt angina, dat is een afscheidsziekte, een psychosomatische afscheidsziekte. Angina betekent engte, je strot wordt afgeknepen. Het kwam ook een beetje omdat we het op de reis van Italië naar de Tagung zo koud hadden gehad. Ik had alleen zomerkleren bij me, op vorst had ik niet gerekend. Onderweg, terug naar huis in Amsterdam, werd het hoe langer hoe erger. Ik kon nauwelijks meer praten en had koorts. Eenmaal thuis moest ik een paar dagen in bed blijven. Op die manier heb ik ook nog mijn bijdrage aan het grote afscheid geleverd!’ | |
[pagina 33]
| |
Na het overlijden van Adriaan Morriën op 7 juni 2002 ontvingen zijn dochters een briefje van Martin Walser, de oude kompaan uit de Gruppe 47 met wie Morriën een leven lang bevriend is gebleven en die uitgegroeid is tot een van Duitslands grootste en meest omstreden auteurs: ‘25/7/02, Liebe Alissa, liebe Adrienne, So eine traurige Nachricht! Ich muß mich gegen einen Skandal wehren, darum reagiere ich erst heute. Ich habe immer gewußt, daß Adriaan mein zartester und geistreichster und poetischster Freund war. Ich grüße euch im Gedenken an ihn! Euer Martin.’
|
|