De Parelduiker. Jaargang 6
(2001)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 126]
| |
Wieneke 't Hoen
| |
Kreupele koningAugust Borms (1878-1946) was een flamingantische politicus. Hij was tegen de Belgische staat en streed voor de verzelfstandiging van Vlaanderen. Borms behoorde tijdens de Eerste Wereldoorlog tot de activisten, flaminganten die het gerechtvaardigd achtten hun idealen te verwezenlijken met hulp van de Duitse bezetter. Zo zette hij zich gedurende 1914-'18 onder meer in voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit en was hij betrokken bij de oprichting van de Raad van Vlaanderen, een omstreden orgaan dat zichzelf als Vlaamse regering beschouwde. Als prominent activist werd hij na de Eerste Wereldoorlog ter dood veroordeeld, een straf die later omgezet werd in levenslang. Tien jaar zat Borms in de gevangenis. Voor een groot deel van de Vlaams-nationalisten groeide hij daar uit tot hét symbool van het verdrukte Vlaanderen. In 1928 werd hij zelfs, tijdens zijn gevangenschap, met een overweldigende meerderheid van stemmen in de Antwerpse gemeenteraad gekozen; de verkiezing werd echter ongeldig verklaard. Korte tijd later werd Borms vrijgelaten. Gedurende de Tweede Wereldoorlog collaboreerde de ‘ongekroonde koning van Vlaanderen’ wederom, volgens hem in het belang van de Vlaamse zaak. Hij riep onder meer op te vechten aan het Oostfront. En weer werd | |
[pagina 127]
| |
Doorslag van de vroegst bekende versie van het gedicht, met latere bewerkingen door de auteur (part. coll.).
hij tot de doodstraf veroordeeld. Borms weigerde gratie te vragen aan de prins-regent, broer van koning Leopold iii, die het land uit was. Op 12 april 1946 werd hij geëxecuteerd. Velen waren verontwaardigd, anderen opgelucht. En nog steeds zijn de meningen verdeeld. Jeroen Brouwers bijvoorbeeld ziet geen reden Borms te vergoelijken, want fout is fout.Ga naar eindnoot3 Gaston Durnez daarentegen wijst erop dat de bestraffing van collaborateurs (de repressie) vaak het karakter aannam van een jacht op Vlaamsgezinden. Het ging de autoriteiten niet zozeer om de collaborateur Borms, een bijna achtenzestigjarige, kreupele man zonder veel politieke invloed, maar om Borms als symbool van de Vlaamse Beweging.Ga naar eindnoot4 | |
[pagina 128]
| |
‘Vlaanderen’ zweeg echter over zijn executie. Het tijdschrift Rommelpot reageerde in een artikel, geschreven door Romulus Pot (Louis Ryckeboer): ‘Eenmaal dat hij dood was, hadden ten minste de katholieken zich over hem kunnen ontfermen, om nog van de Vlamingen te zwijgen.’Ga naar eindnoot5 Elsschot, de linkse flamingant, was het blijkens zijn gedicht eens met dit commentaar. Iemand moest iets zeggen, de katholieken voorop, om zich te verzetten tegen de doodstraf van deze oude man. De repressie richtte zich volgens de aanhangers van Rommelpot op fanatieke voorvechters van de Vlaamse zaak, terwijl anderen vrijuit gingen. De vroegst bekende versie van Elsschots gedicht op Borms verwoordt dit standpunt:Ga naar eindnoot6 Aan borms
Ik heb u niet gekend, onbuigzame oude vriend,
maar dat gij onversaagd ons Vlaanderen hebt gediend
dat weet ik niettemin, zooals 't eenieder weet
die in dit Vaderland zijn brood in schaamte eet.
Door enkele soldeniers, beroepen door den Staat,
is het u dan gegaan zooals het helden gaat.
En de Regent keek toe, stilzwijgend, onverstoord,
maar nam de pen niet op, voor 't schrijven van één woord.
Men kon, of wilde of durfde u niet verstaan.
Men riep het peloton en 't peloton trad aan.
Maar dat het salvo, dat is losgebrand,
ons allen trof, begreep heel Vlaanderland.
Al werd uw ouden romp in aller ijl vermoord,
de echo van uw stem wordt door geen schot gesmoord.
En wat van u resteert wordt éénmaal, naar de Wet
van Vlaanderen's eergevoel, met staatsie bijgezet.
Envoi
Gij dacht, O lijdzaam volk, dat 't gruwelijk getij
der oude tyrannie, voor eeuwig was voorbij.
Weet nu dan uw stem door niemand wordt aanhoord
zoo lang gij stamelend bidt of bedelt bij de poort.
Elsschot kende Borms niet, maar noemt hem wel zijn vriend, omdat hij Vlaanderen verdedigd had. Dat de prins-regent niet protesteerde, is Elsschot een doorn | |
[pagina 129]
| |
in het oog. Het lichaam wordt gedood, maar de boodschap zal niet verstommen, als Vlaanderen tenminste zijn mond durft open te trekken en durft op te staan. In deze versie gebruikt Elsschot de woorden ‘ons Vlaanderen’ (later ‘Neerlands vaan’), ‘dit Vaderland’ (later ‘ons Land’), ‘Vlaanderland’ en ‘Vlaanderen's eergevoel’. ‘Wie het gedicht alleen kent in de Rommelpot-versie, vraagt zich terecht af waarom Elsschot het Vlaamse volk opriep tot eerherstel voor een van de bekendste “zwarten”,’ merkte Ida De Ridder op.Ga naar eindnoot7 Ze nam aan dat deze versie niet van Elsschot kon zijn; dat zijn gedicht door Rommelpot was verminkt om hem in diskrediet te brengen. | |
RommelpotDe eerste aflevering van Rommelpot verscheen op 26 december 1945. Het blad was een initiatief van Daniël Merlevede, pedagoog en katholiek Vlaamsnationaal activist. Bij de oprichting waren verder betrokken Edgar Boonen, Remi Piryns, Louis Ryckeboer en Arthur de Bruyne. Wat hen bond, was het Vlaams-nationalisme en de Groot-Nederlandse gedachte. Boonen was een vriend van Elsschot, die op hem een, naar het schijnt compromitterend, gedicht geschreven heeft, dat nog steeds niet openbaar is gemaakt. Boonen was in mei 1940 door de Belgische Veiligheidsdiensten gearresteerd en weggevoerd naar Frankrijk wegens het verkondigen van nationaal-socialistische ideeën voor de Antwerpse Balie. Boonen en zijn echtgenote Liesbeth Van Thillo waren bevriend met Martha Dolfyn, die door Boonen werd gevraagd als uitgeefster van Rommelpot. Dolfyn had een goede reputatie. Zij had in de oorlog niet gecollaboreerd, was overtuigd katholiek en zeer Vlaamsgezind.Ga naar eindnoot8 Daarom was ze de aangewezen persoon om namens het blad naar buiten te treden; alleen haar naam werd openlijk in het blad genoemd, de redacteuren en medewerkers schreven onder pseudoniem. Rommelpot richtte zijn pijlen vooral op de repressie, die volgens het blad verder ging dan de terechte bestraffing van nazi-collaborateurs en ook doelbewust de Vlaamse Beweging wilde treffen. Het blad bepleitte verzoening en vergeving, en versoepeling van de regels door veroordeelden eerder vrij te laten. Lange gevangenisstraffen en executies werden afgekeurd. Rommelpot werd een succes en haalde een oplage van meer dan tienduizend exemplaren. Maar na een jaar groeide het protest ertegen. Het blad werd besproken in de kabinetsraad, de verkoop op stations werd verboden, evenals het vervoer per spoor en de verspreiding per post, er waren huiszoekingen en in juni 1947 ontplofte een bom bij het gebouw waarin de redactie zitting had. Rommelpot werd berecht vanwege de nadelige invloed die het blad, zo kort na de oorlog, op de geest van het land had. De rechtszaak eindigde in 1948 uiteindelijk met vrijspraak.Ga naar eindnoot9 Het proces tegen August Borms en diens doodvonnis werd natuurlijk uitgebreid besproken in de kolommen van Rommelpot. Borms' executie maakte veel gevoelens van medeleven los, ook bij degenen die het niet eens waren met zijn opvattingen en zijn collaboratie hadden bestreden. Zij gingen ervan uit dat Borms te goeder trouw maar nogal naïef het Vlaamse volk had gediend. Elsschot heeft zich meer- | |
[pagina 130]
| |
maals een voorstander verklaard van het (cultuur)flamingantisme. ‘Zelf erg vlaamsgezind zijnde heeft dat dood schieten mij zo geërgerd dat ik niet heb kunnen weerstaan aan de drang om op hem een gedicht te schrijven,’ verklaarde hij later tegen Jan Villerius. Wellicht ten overvloede moet gezegd dat Elsschots gedicht op Borms niets te maken heeft met Duitse sympathieën, wel met Borms' inzet voor Vlaanderen. Dat hij ter dood werd veroordeeld, was naar Elsschots oordeel bovendien inhumaan. Dat iedereen, de katholieken voorop, ondanks het medeleven met deze oude man zweeg als het graf, daarover sprak Elsschot zijn verontwaardiging uit. | |
SympathiekVolgens Daniël Merlevede, hoofdredacteur van Rommelpot, werd reeds enkele weken na Borms' dood een brief afgegeven door een oudere man op het kantoor van Rommelpot. Het bevatte het gedicht ‘Aan Borms’. Afgegeven in een naamloze envelop en ondertekend met ‘Willy’, een voor Elsschot ongebruikelijk pseudoniem. Frans Buyens verklaarde dat Elsschot hem ooit had verteld dat, ‘eens het “gedicht” van zijn hart’ was, hij het anoniem in de brievenbus van Rommelpot had gedaan, maar dat hij al de dag erna had geprobeerd publicatie ervan te voorkomen.Ga naar eindnoot10 De verklaringen van Buyens en Merlevede worden in twijfel getrokken. Het wil er bij velen niet in dat Elsschot zijn Borms-gedicht bij een blaadje als Rommelpot in de bus zou hebben gestopt. Maar het antwoord op de veelgestelde vraag hoe en waarom het gedicht bij Rommelpot terechtkwam, kan nu eindelijk worden gegeven, met als bron een tot nu toe onbekende brief van Elsschot zelf. Op 22 februari 1947, zo'n tien maanden na de terechtstelling van Borms, schreef Elsschot de uitgever van Rommelpot, de nv Ontspanningslectuur, aan de Jan Van Lierstraat nummer 7 in Antwerpen, onderstaande brief, die hier voor het eerst gepubliceerd wordt: Mijnheeren, | |
[pagina 131]
| |
Brief van Alfons De Ridder aan de uitgever van Rommelpot, 22 februari 1947 (part. coll.).
is. En indien U mij het stukje niet terugzenden wilt, laat het mij dan tenminste even weten. Dit is dan de brief die aan alle onzekerheden in één klap een einde maakt. Elsschot heeft het gedicht ‘Aan Borms’ in januari 1947 zelf aan Rommelpot gestuurd. Een maand later heeft hij het teruggevraagd. Niet omdat hij spijt lijkt te hebben gehad van zijn actie, maar omdat Rommelpot publicatie niet aandurfde. ‘Wij durfden het niet meteen te publiceren, [...] wij lieten het liggen,’ herinnerde Merlevede zich later. Elsschot wilde het gedicht dan liever terug. Van alle tijdschriften die hij zou aanschrijven, heeft hij het ‘sympathieke’ Rommelpot dus het eerst benaderd. Dat de redactie van Rommelpot - inmiddels - wel wist wie er achter het pseudoniem ‘Willy’ schuilging, blijkt uit de zinsnede ‘van uitgever tot uitgever’, die Elsschot nooit geschreven zou hebben als hij anoniem had willen blijven. In dezelfde periode waarin Elsschot zijn vers in de bus stak bij Rommelpot, wist ook Daan Boens - vriend, Vlaamsgezind socialist en beschuldigd van collaborane, maar later vrijgesproken - al van het gedicht, zo is nu gebleken. Op 6 januari 1947 schreef Boens aan Elsschot: ‘Uw gedicht dat me werd voorgezegd, trof mij geweldig. Ik zei u ook waarom, en verwacht dan ook met ongeduld het beloofde, vertrouwelijke, afschrift.’Ga naar eindnoot12 | |
[pagina 132]
| |
Wrekende woordenDat Elsschot zijn gedicht van Rommelpot terug wilde omdat hij geen afschrift bezat, was niet waar. Een week na zijn brief aan nv Ontspanningslectuur stuurde hij het gedicht, inmiddels bijgewerkt en aangevuld en onder zijn eigen naam, ter publicatie naar het Nieuw Vlaams Tijdschrift. Maar na ruim twee weken trok hij het alweer terug ‘om het Nieuw Vlaams Tijdschrift onaangenaamheden en misschien ernstige moeilijkheden te besparen en ook om persoonlijke redenen die u niet interesseren’.Ga naar eindnoot13 Hij vond het beter het ooit eens op te nemen in een bundel, zodat het op ‘een minder lawaaierige manier’ het licht zou zien. Inmiddels was de redactieraad van het nvt tot dezelfde conclusie gekomen. Het gedicht was rondgestuurd met een lijst waarop alle leden konden aantekenen of ze voor of tegen plaatsing waren. Van de zestien waren er elf tegen en vijf voor; de argumenten die daarvoor werden gegeven waren zowel politiek als literair van aard. Maurice Gilliams was voor plaatsing, ondanks het feit dat hij vanuit literair oogpunt niet voor het gedicht voelde. Tegen de inhoud was hij niet gekant, omdat ieder naar zijn mening recht had op zijn eigen versie van het verleden. Fernand Toussaint van Boelaere was ook voor, maar vond wel dat in een voetnoot op de eigen verantwoordelijkheid van de auteur moest worden gewezen. Gerard Walschap, ook voor plaatsing, merkte op dat het in wezen ‘minder een hulde aan Borms [is] dan een protest tegen “de oude tyrannie” dat onze volle instemming moet krijgen’. Interessant is trouwens dat ook Walschap over Borms heeft geschreven, een dag na diens executie. Zijn stuk getiteld ‘Salvo's knallen, ons gewetens knagen’, dat tijdens zijn leven ongepubliceerd bleef, had een gelijkaardige strekking als Elsschots gedicht. Walschap noemt Borms een dappere dwaas die te goeder trouw was. Bovenal wijst hij op grond van humanistische principes de executie af. ‘Het verschil tussen ons en hen [de nazi's] mag niet zijn dat zij tien en meer lijken eisten voor elke dode en wij maar een, maar dat zij onrecht pleegden en wij recht, dat zij moorden en wij straffen, dat zij straften om te pijnigen en wij om in rechtvaardige barmhartigheid inkeer en beternis mogelijk te maken. Ons is het leven heilig.’ Marnix Gijsen, aan wie Walschap dit stuk zond, reageerde in de lijn van Louis Paul Boon, die later Elsschots opdracht boven het gedicht zou weigeren: ‘Ik kan geen traan storten voor een oude man die ons niet alleen politiek maar ook naar de geest heeft verraden, met zijn oude poot op te heffen voor de Hitlergroet en al goed te keuren wat dat schuim der mensheid verrichtte. Wat is het leven van een knul lijk B. tegen dat van de miljoenen sukkelaars die in de gaskamers stikten.’Ga naar eindnoot14 Johan Daisne was tegen publicatie van Elsschots gedicht in het nvt; hij vond dat Elsschot het beter in een eigen bundel kon opnemen. De andere tegenstemmers beargumenteerden hun opstelling vaak niet. Sommigen vonden het gedicht als literair werk gewoon slecht, anderen vonden het niet waard er de toekomst van het tijdschrift voor op het spel te zetten.Ga naar eindnoot15 Vervolgens stuurde Elsschot ‘Borms’ naar Johan Daisne in zijn functie als redacteur van het poëzietijdschrift Klaverdrie, maar ook nu wees Daisne het af. Inmiddels maakte het gedicht ook een rondgang langs vrienden en bekenden, steeds weer met | |
[pagina 133]
| |
toevoegingen en Varianten.Ga naar eindnoot16 Elsschot voegde er twee motto's uit de Bijbel aan toe: ‘Ik zag naar de plaats des Gerichts: daar was de boosheid’ en ‘Al uw minnaars hebben u vergeten’. Ook de strafen met de meest uitgesproken verwijten aan het adres van Nederlanders en katholieken kwamen erbij. Eind april 1947 had Elsschot het gedicht in zijn definitieve vorm gegoten. De reacties waren uiteenlopend. Jozef Muls prees Elsschot: ‘Ik dank u zeer voor de vertrouwelijke toezending van uw prachtig gedicht. Gij hebt hiermede een verlossende daad gesteld die ons aller hart verlicht van een zware last. Het zal u wel niet verwonderen dat in deze beroerde tijd niemand de publiciteit van deze wrekende woorden aandurft. Maar het is goed dat zij uitgesproken werden. Zij vinden hun weg wel naar ons volk. Het nageslacht zal U eeren omdat gij tenminste en op tijd het geweten geweest zijt van een ingedommelde gemeenschap.’Ga naar eindnoot17 Louis Paul Boon bedankte zoals gezegd voor de opdracht boven het gedicht. ‘Ik wil uw gedicht, aan de mens Borms, onderschrijven. Ik wil het niet aan het symbool Borms: ik heb door de trawanten van dat symbool genoeg vrienden weten neerkogelen,’ schreef Boon in een brief die hun vriendschap zou afsluiten.Ga naar eindnoot18 | |
‘Dat verwenschte gedicht’Elsschot wilde het gedicht daarna verder laten rusten. Er moest maar niet meer over worden gepraat, zo drukte hij zijn vrienden op het hart. Hij was geschrokken van de reacties die het opriep en wilde het niet meer gepubliceerd zien, hooguit later nog eens in een bundeling. Het had hem in diskrediet gebracht. ‘Gelukkig werd het niet gedrukt.’ verzuchtte hij tegen Andries Kaas.Ga naar eindnoot19 Maar het gedicht circuleerde wel her en der en bereikte zodoende ‘het volk’, zoals Muls had voorspeld. De huldiging ter ere van Elsschots vijfenzestigste verjaardag ging niet door. En hij mocht geen lid van de Koninklijke Vlaamsche Academie worden, al zat hij daar toch al niet op te wachten. Toen deze storm was gaan liggen, gebeurde wat Elsschot had willen voorkomen alsnog. Op 9 april 1949 werd ‘Aan Borms’, buiten hem om, gepubliceerd in Rommelpot, in een nummer geheel gewijd aan August Borms, ter herdenking van diens executie drie jaar eerder. Niet alleen gebeurde dit buiten Elsschots medeweten; het gedicht was ook nog eens afgedrukt naar de eerste versie die hij begin 1947 in de bus had gegooid. Van de door Elsschot destijds gewenste teruggave was nooit iets gekomen. Zelf had hij het gedicht sindsdien evenwel veranderd, aangevuld en enigszins afgezwakt. Bovendien had de redactie de ondertekening ‘Willy’ vervangen door ‘Willem’, waardoor de link naar Willem Elsschot sneller te leggen was. Daarbij was Rommelpot inmiddels een omstreden blad met felle tegenstanders. Het commentaar bij het gedicht van de redactie luidde: ‘Dit gedicht komt van een der beste romanschrijvers uit Vlaanderen. Het werd ons bezorgd, anno 1946, enkele weken nadat het salvo, dat Dr. Borms neervellen moest, had weerklonken. We publiceren het thans. Het vertolkt zo roerend wat het gezonde deel van Vlaanderen in die dagen aanvoelde, toen het bekend werd dat Borms, als een Oldenbarneveldt-op-krukken, een paar dagen voor zijn 68e verjaardag, werd geëxecuteerd [...] | |
[pagina 134]
| |
Dr. August Borms op het omslag van het geheel aan hem gewijde nummer van Rommelpot van 9 april 1949, waarin het omstreden Borms-gedicht van Elsschot (rechts) voor het eerst werd gepubliceerd.
[Die vijanden] zullen het zolang voortzetten tot Vlaanderen niets meer dan “geërgerd” blijft, maar ook maar zolang Vlaanderen zich tot een passief geërgerd-zijn beperkt, en “stamelend bidt of bedelt bij de poort”. Laten we, bij deze derde verjaardag van de executie van Dr. Borms, de fanden op elkaar klemmen en het Rodenbachse 't En Zal toeroepen tot alle, ook de vermomde, vijanden van Vlaanderen; laten we als één man de oude gewaden afleggen en verkondigen, dat de wereld het hore: vlaanderen eerst!’ Maar het kon nog erger, zo bleek drie weken later. Het Borms-gedicht verscheen toen in een ander - niet bepaald fris - tijdschrift: het ‘nationaal strijdblad’ De Voorpost. Dat publiceerde op 29 april 1949 een latere versie, maar niet de definitieve: negen strofen in plaats tien (de strofe over ‘Oranje's vrome telg’ ontbrak), gedateerd 18-3-1947 en voluit ondertekend met Willem Elsschot. En ook de redactie van De Voorpost voorzag het gedicht van een commentaar: ‘[...] Reeds in 1947 vond deze kunstenaar het nodig te bekennen dat hij veel begrepen had, dat hij derhalve niet meer behoren kon tot de hatenden. Toen schreef hij een gedicht dat sindsdien het schoonste symbool der verzoeningsdaad is geworden. Een gedicht als een handdruk. Hij, Willem Elsschot, de laureaat van de jongste Driejaarlijkse Staatsprijs, stak de hand uit naar... Borms. Elsschot! Wellicht de laatste van wie men het zou verwacht hebben. [...] Het [vers] viel ons in handen als een simpel vlugschrift. Destijds zond de auteur het ter publicatie aan het “Nieuw Vlaams Tijdschrift”. Het werd vanzelfsprekend nooit opgenomen.’Ga naar eindnoot20 Elsschot zal zo mogelijk nog bozer zijn geweest. Hier werd hij met naam en | |
[pagina 135]
| |
Publicatie van het gedicht in De Voorpost, 29 april 1949.
toenaam genoemd. Met de redactie van De Voorpost zal hij nooit contact hebben gehad. Was Rommelpot nog een satirisch-nationalistisch blad te noemen, De Voorpost was een blad van een politieke partij in oprichting, de Volksunie, die Diets-nationalistisch was; rechts-autoritair met een Verdinaso-strekking. De Volksunie - niet te verwarren met de latere politieke partij - kwam door fel protest niet van de grond en het blad heeft maar een paar maanden bestaan, maar daarin was het kwaad voor Elsschot al geschied. Het is door deze publicatie geweest dat zijn huldiging naar aanleiding van de toekenning van de Driejaarlijkse Staatsprijs, gepland voor 29 mei 1949, niet doorging. Elsschot schreef naderhand aan burgemeester Lode Craeybeckx: Geachte Heer Burgemeester, | |
[pagina 136]
| |
Elsschot overwoog een rechtszaak, maar besefte dat dit alleen maar meer de aandacht zou trekken. In 1947 was het gedicht bekend bij slechts een kleine groep, nu stond het zwart op wit te lezen in een context die Elsschot niet had gewild. Velen keerden zich van hem af, als ze dat al niet hadden gedaan. Elsschot heeft zich echter nooit voor zijn gedicht geschaamd. ‘Ik heb niet kunnen voorzien dat bijna al mijn vrienden zich van mij zouden afkeeren voor een vers. En dan nog wel voor een goed vers.’ Ook nadien zou ‘dat verwenschte gedicht’ hem niet met rust laten. Op 12 april 1952 verscheen het Borms-gedicht, opnieuw zonder de zevende strofe, in het Vlaams-nationalistische weekblad Opstanding.Ga naar eindnoot22 Mogelijk daaraan had Elsschot enkele erkentelijkheidbetuigingen uit dezelfde hoek te ‘danken’. Op 23 juli 1952 schreef Herman Borms hem ontroerd een brief over ‘het onvergetelijke gedicht op wijlen m'n vader [...]. Mochten alle Vlaamse schrijvers Uw moed en Uw talent combineren, er zouden voorzeker geen honderden politieke delinkwenten meer in Belgische kerkers vegeteren, noch duizenden als derderangs burgers in eigen land voortsukkelen.’ Borms jr. had zelf in de gevangenis gezeten, maar was op 5 juli vrijgelaten. Dat gold toen nog niet voor de afzender van een andere dankbrief. Vanuit cel 535 van de gevangenis van Sint Gillis had de tot levenslang veroordeelde collaborateur Ward Hermans hem op 10 mei 1952 een ‘dankgedicht [...] op zijn 70ste verjaardag’ gezonden, ‘om alles wat de conformisten en conventionelen deze 10e mei 1952 verzwegen - de dank van een gevangen Dichter, om Willem Elsschot's onconventioneel, doch moedig Bormsgedicht, in een tijd toen de Parnassus uitgestorven scheen. De grootste hulde is steeds de hulde aan de “Mens” in de Dichter.’ Hermans' lange ode bevatte verbitterde strofen over de tijd van de repressie. Maar het was vooral opgedragen aan ‘een enkel, eerlijk man; / Een Dichter heeft het woord, het wrekend woord gesproken, / Waardoor de ban, vrees en lafheid werd doorbroken.’Ga naar eindnoot23 Elsschot was hierdoor diep ontroerd; het in de Brieven na te lezen begin van een correspondentie en vriendschap. Hij toonde zich beschaamd dat een dergelijk schrijven anno 1952 nog uit een gevangeniscel moest komen. Het was toen vijf jaar na ‘Borms’. Zijn omstreden gedicht had Elsschot veel goodwill gekost en hem buiten de literaire wereld geplaatst. Maar zijn vers én zijn al evenveel besproken humaniteitbeginsel heeft hij er nooit om verlaten. Elsschot bleef trots op ‘Borms’. In de bibliofiele uitgave van zijn gedichten uit 1954 nam hij het vers voor het eerst op. En in zijn Verzameld werk sluit het de reeks van tweeëntwintig gedichten af. |
|