De Parelduiker. Jaargang 6
(2001)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |
Tekening Frits Müller
| |
[pagina 55]
| |
Peter de BruijnGa naar voetnoot+
| |
[pagina 56]
| |
‘Een bijzonder merkwaardige kerel, van uiterlijk een gewone slimme handelsman; en het gekke is, dat hij bij nadere kennismaking ook werkelijk uitgeslapen blijkt in dat vak. Lijmen is vrijwel geheel uit mémoires samengesteld; hij heeft ons de zotste verhalen gedaan over zijn lijmpractijken. [...] Het sympathieke in Elsschot is, dat hij geen seconde de dupe is van zijn eigen zwendelarij; hij is een combinatie van Laarmans en Boorman en als ik me niet vergis au fond een uiterst geschikte kerel.-’Ga naar eindnoot3 Als Ter Braak een maand later als redacteur van Forum het manuscript van Kaas ontvangt, zal hij dan ook spijtig hebben geconstateerd dat er van zijn favorieten nog maar weinig is overgebleven: Boorman is zo goed als van het toneel verdwenen, Laarmans gereduceerd tot burgermansproporties. In zijn recensie van de roman, onder de veelzeggende titel ‘De persoonlijkheid van Willem Elsschot’, valt de vergelijking met Lijmen op papier weliswaar onbeslist uit, maar tussen de regels door wordt wel duidelijk waar Ter Braaks sympathie ligt: ‘Is het gegeven [van Kaas] dus min of meer een repliek van Lijmen, de roman zelf is het zeker niet. Welke van de beide boeken het sterkst is, zou ik niet dadelijk durven uitmaken; in Lijmen vindt men de merkwaardige figuur van de handelaar Boorman als winst, die hier ontbreekt, in Kaas daarentegen komt de moeder van den hoofdpersoon naar voren, zooals men dat nog in geen van Elsschots werken had aangetroffen.’Ga naar eindnoot4 Naar aanleiding van Tsjip, dat het jaar daarop verschijnt, steekt Ter Braak - in de enige brief uit deze periode die van hem bewaard bleef - zijn teleurstelling al minder onder stoelen of banken: ‘Wat mij zoozeer in “Lijmen” heeft geboeid, is voor alles het Thema Boorman, het thema bedrog-waarheid, wat is Schwindel, wat is waarheid? Dat thema is hier verdwenen, terwijl er geen nieuw voor in de plaats is gekomen. [...] Ik zou je [...] bijzonder graag aan het werk zien, met precies dezelfde sobere methode, op allerlei andere gebieden dan het huisgezin. Je blik moet daar toch zeker even scherp zijn.’Ga naar eindnoot5 Deze opvatting houdt hij nog voor zich als hij Tsjip in Het Vaderland bespreekt - hij merkt alleen op dat Elsschot ‘langzamerhand iets [verliest] van de satyre in grooten stijl, die hem een figuur als Boorman (in “Lijmen”) liet scheppen’Ga naar eindnoot6 - maar niet voor lang. In zijn bijdrage aan het Elsschot-nummer van Groot Nederland uit juli 1937, ‘Willem Elsschot en de Idee’, stelt Ter Braak ‘zonder eenigen twijfel’ Lijmen boven Kaas en Tsjip vanwege het ontbreken van Boormans ‘imponeerende gestalte’, in wie ‘de idee van Elsschots werk [...] het ‘sterkst geconcentreerd’ is: ‘Door de identificatie van zijn ik met den naam Laarmans in zijn latere werken heeft Elsschot (in hoeverre dit bewust?) blijkbaar tot uitdrukking gebracht, dat hij de “lijn Boorman” liet schieten... en daarmee den tragischen held. In Boorman steeg Elsschot boven zichzelf uit.’Ga naar eindnoot7 Ook in de bespreking van Pensioen, die enkele maanden daarna in Het Vaderland verschijnt (28 november 1937), constateert hij met spijt dat Elsschot zich niet langer identificeert met Boorman (‘een zwendelaar en gros, die echter tevens een heerscher is door de domheid der menschen’), maar zich ‘tevreden heeft gesteld met den zwakkeren, maar ook meer menselijken Laarmans’.Ga naar eindnoot8 Twee weken later schrijft hij Elsschot de volgende brief: | |
[pagina 57]
| |
Fragment brief van Menno ter Braak aan Elsschot, 15 december 1937 (part.coll.). Elsschot aan Jan Greshoff, 24 februari 1933: ‘Van die sympathieke M. ter Braak heb ik ook een paar brieven ontvangen. Ik ga er telkens mede naar onzen stadsarchivaris die alle handschriften ontcijferen kan.’ (Brieven, nr. 55).
| |
Den Haag, 15.12.1937Waarde De Ridder Je zult mij wel voor snood ondankbaar verslijten van wege mijn hardnekkig zwijgen na de ontvangst van je gewaardeerde boek en brief.Ga naar eindnoot9 Neem mij niet kwalijk, dat ik zoo lang wachtte; je brief lag steeds naast mij te anti-chambreeren, maar ik moet voor mijn beroep helaas zooveel schrijven, dat allerlei particuliere correspondentie tegen mijn wil blijft liggen. Bovendien moet ik dan nog tijd vrij maken voor mijn eigen schrijverij, en zoo komt het... etc. | |
[pagina 58]
| |
Ik schreef voor mijn pure pleizier over je boek, voor welks toezending dus alsnog hartelijk dank! Ik beschouw het als een veel sterker geheel dan ‘Tsjip’, omdat het minder huiselijk is geworden, zooals ik schreef in de krant.Ga naar eindnoot10 Met dat al blijft mij toch van al je boeken ‘Lijmen’ het meest verwant, om de redenen, die ik eens in Gr. Ned. heb trachten te formuleeren. Ik zou ontzaglijk graag willen, dat je de ‘lijn Boorman’ nog eens doortrok, d.w.z. den grooten zwendelaar, die tevens de ‘redder der wereld’ is, in een epos van den handel uitbeeldde. Dwingt je hart je daar niet eens toe? Ik geloof, dat dit boek (imaginair, zooals het in mijn gedachten bestaat, en slechts als motie ingediend?) je meesterwerk zou kunnen zijn! Maar ik weet zeer wel, dat men een schrijver geen motieven aan de hand mag doen. Hij zal ze zelf wel vinden, te zijner tijd. Ik zelf zou door een advies eerder afgeschrikt dan aangemoedigd worden; toch hoop ik, dat dit niet het effect zal zijn van mijn suggestie. Kunnen wij elkaar niet eens treffen? Bij Greshoff? Ik heb je altijd in a hurry ontmoet, nooit eens meer dan een vluchtig moment. Misschien als ik een radiolezing te Brussel moet houden, op 9 Maart a.s.? Maar misschien censureeren de kerels ook mij, en dan verdom ik het. Alles of niets, zeker in zoo'n instituut als de radio,Ga naar eindnoot11 hart. gr. tt. Menno ter Braak
De reactie van Elsschot is niet bekend, maar hij heeft de aansporing niet voetstoots ter harte genomen. Pas na ‘volhardende belangstelling’ van de kant van Jan Greshoff was hij aan de slag gegaan, zo meldde hij op 2 februari 1938 aan Greshoff: ‘Je opporren heeft uitgewerkt dat ik begonnen ben. Het gaat langzaam, want het is iets dat héél goed of heelemaal niet moet zijn, maar het gaat. Ik heb toch al een tiental getijpte vellen. Het zal mij zeer benieuwen of zij in je smaak vallen. Ik moet mijn stijl aan die van Lijmen trachten aan te passen, maar ik was toen bijna 20 jaar jonger!’Ga naar eindnoot12 Dat Elsschot Het been in dezelfde stijl als Lijmen wilde schrijven, heeft te maken met het feit dat hij het vervolg niet beschouwde als een ‘nieuw boek’ maar als een ‘hoofdstuk van Lijmen zélf’, zoals hij aan zijn uitgever P.N. van Kampen schreefGa naar eindnoot13 Niet alleen stilistisch, ook inhoudelijk zou het ‘doortrekken’ van de ‘lijn Boorman’ Elsschot overigens nog vrij zwaar vallen, althans naar de smaak van Ter Braak. In reactie op de eerste voltooide versie die Elsschot hem medio april 1938 stuurde (met de opdracht: ‘Aan Menno ter Braak’), schreef hij hem de volgende lange brief: | |
[pagina 59]
| |
er wederzijds tusschen ons bestaat. Ik ben blij, dat je mij met dit boek hebt geidentificeerd. In zekeren zin is het probleem van Boorman, zooals het in deze phase verloopt, mij zeet persoonlijk bekend. Nu mijn critiek, sans pitié natuurlijk, zooals je me vroeg. Voor mijn gevoel heeft deze novelle één fout, die ik nogal belangrijk acht en die je wellicht zelf ook zult constateeren. N.I.: de fixatie van Boorman aan het been blijft voor mij eigenlijk ongeloofwaardig. Het wordt mij niet voldoende aannemelijk gemaakt, dat de Boorman van ‘Lijmen’, een Draufgänger van den handel, onder invloed van die toevallige ontmoeting met mej. L. plotseling in een door caritas geplaagd mensch verandert. Die ‘bekeering’ moet toch min of meer het karakter dragen van een katastrofe van zijn heele tot dusver gevoerde beheer over zijn geestelijke goederen; die katastrofe zou aan het geval een tragisch aspect geven, dat nu aan de novelle ontbreekt. De zakelijke, nuchtere, humoristische verteltrant in het verloop van de zaak, de complicatie, die op geweldige verwarring in het maatschappelijke front uitloopen, zijn juist heel goed; dááraan moet je bepaald niets veranderen, want het is zeer boeiend. Het zou echter veel meer reliëf krijgen, wanneer de lezer geloofde in de katastrofe van Boorman's levenshouding... wat hij, volgens mijn inzicht althans, nu niet doet. Ik bedoel vooral niet, dat je er tragische, duistere fragmenten in zoudt moeten vlechten; de toon is heel goed zoo, maar er ontbreekt iets aan het begin. Boorman kan aan het slot heusch wel naar de Faisan DoréGa naar eindnoot14 gaan, maar in het begin moet hij meer aangegrepen worden door het geval, anders is de ontzaglijke inspanning die hij zich getroost slechts als groteske te accepteeren, terwijl er veel meer in zit. In denzelfden toon zou je m.i. die eerste katastrofe meer moeten uitwerken; hoe, weet ik uiteraard niet, dat zul je, als je iets voor mijn bezwaar voelt, zelf het beste weten. Maar het komt ongeveer hierop neer, dat de tragiek van de dame Lauwereyssen, die in ‘Lijmen’ zulk een belangrijk contra-effect is tegen Boorman, in dit verhaal met volle kracht terug moet slaan op Boorman zelf Ik kan me n.l. best voorstellen, dat dit gebeurt, terwijl daarom de man toch óók blijft wie hij is, n.l. een 100% zakenman. Zoo'n ‘bekeering’ is een ziekte, een psychose, met een veelbeteekenenden achtergrond. Dit is mijn essentieele bezwaar. Een niet-essentieel bezwaar is, dat de lezer ‘Lijmen’ gelezen moet hebben, als hij deze novelle geheel naar waarde schatten wil. Zuiver een quaestie van personages, van ‘voorgeschiedenis’ dezer personages. Eigenlijk zou het dus je ware zijn, als je ‘Lijmen’ met dit nieuwe deel erbij liet herdrukken. Want het is inderdaad een vervolg; weliswaar een zelfstandig vervolg, maar toch een ‘naspel’, of hoe je het noemen wilt. Overigens: alle hulde. De climax van het verhaal is zeer geslaagd; die verkooping van papier een zeer gelukkig en onweerstaanbaar grotesk hoogtepunt. Geloof me, wanneer je als tegenwicht de tragiek van den ouder geworden Boorman sterker laat spreken, is het geheel plotseling uitstekend. | |
[pagina 60]
| |
Graag hoor ik eens van je, wat je van mijn zienswijze denkt. mijn gezondheid begint weer op dreef te komen.Ga naar eindnoot15 Ik zit nu nog een paar dagen op het platteland, maar je kunt mij weer aan mijn gewone adres Kraaienlaan 36 Den Haag bereiken. Hart. gr. van je Menno ter Braak
Het manuscript stuur ik je uit Den Haag terug.
Hoe uitvoerig het betoog van Ter Braak ook was, Elsschot gaf zich nog niet gewonnen. Boormans handelwijze kon voldoende worden verklaard uit diens bijgelovigheid, zo moet zijn verweer per brief en vervolgens ook per briefkaart ongeveer hebben geluid. Elsschot had zich in zijn ‘contrabetoog’ blijkbaar nogal resoluut opgesteld, want alvorens Ter Braak hem ditmaal van repliek diende, zocht hij zijn toevlucht bij een ‘getuige-deskundige’, de reeds aangekondigde ‘zenuwarts’: | |
Den Haag, 23.4.1938Beste De Ridder Dank voor brief en daarop gevolgde kaart. Je ontving inmiddels zeker het manuscript wel? Wat je ‘contrabetoog’ betreft: ik wilde geenszins beweren, dat je Boorman als een bekeerde hebt willen schilderen! Maar juist het feit, dat hij die eene ‘goede daad’ pleegt, wordt mij psychologisch niet aannemelijk gemaakt! Wat je zelf noemt de bijgeloovigheid, die aan zulk een handelwijze ten grondslag ligt, is niet voldoende gesuggereerd, om de hardnekkigheid van B. in het (op zichzelf zeer goede) gedoe met Lauwereyssen te motiveeren. Inderdaad: de lezer moet worden voorbereid op deze ongehoorde excentriciteit; niet door andere middelen dan die je anders gebruikt, maar door dezelfde, die maken, dat het geval Lauwereyssen in ‘Lijmen’ een werkelijk tragische spanning te weeg brengt. Nu moet Boorman dupe zijn van een gril van het leven, een ‘complex’ voor mijn part, zooals vroeger mej. L. Ik verklaar je eerlijk en oprecht, dat die scêne in ‘Lijmen’ van dat geld incasseeren tragisch is; zoo moet m.i. ook Boorman in deze tweede episode tragisch zijn; zonder dat gevoel blijft de lezer beneden de sensatie van ‘Lijmen’. Om mijzelf te assureeren tegen een mogelijke vergissing van mijn privésmaak liet ik ‘Het Been’ lezen aan mijn broer (zenuwarts), die ‘Lijmen’ je meesterwerk vindt en het zeker tien maal gelezen heeft (deze Paschen zat hij er waarachtig weer mee in zijn handen).Ga naar eindnoot16 Zonder hem te zeggen, wat ik er zelf van dacht. Hij maakte na den lectuur precies dezelfde opmerking! Volgens hem was voorts de pastoor ‘Jan’ de meest geslaagde figuur uit dit deel; waarmee ik ook accoord kan gaan, maar juist daarom moet je Boorman meer reliëf geven. Excuseer deze hardnekkige critische verbetenheid! En laat mij spoedig hoo- | |
[pagina 61]
| |
Menno ter Braak, 1939 (foto Emiel van Moerkerken, coll. lm).
ren of je nog iets gewijzigd hebt. Maar doe het vooral niet vanwege de opdracht aan mij; die aanvaard ik geheel onafhankelijk van den definitieven vorm! hart. gr. tt. Menno ter Braak
het nieuwe slot dat je suggereert (B. het Wereldtijdschrift voortzettend) lijkt mij lang niet gek!Ga naar eindnoot17
Elsschot heeft zich de kritiek van Ter Braak uiteindelijk toch aangetrokken. Hij onderving haar in de eerste plaats door in het begin van Het been de dood van Boormans vrouw Martha in te lassen.Ga naar eindnoot18 De uitbreiding - geschreven op drie bladen, die Elsschot tussen de oorspronkelijke pagina's van het eerste manuscript voegde - begon aanvankelijk als volgt: ‘En tevens om te probeeren wat pret te maken, want zijn vrouw was gestorven. Pret maken bleek echter gauwer gezegd dan gedaan, want met al zijn drukte had dat verlies, waarin ik slechts een opruiming gezien had, hem een leelijke veeg gegeven en hij kon zich aan de overdenking van die stille magazijnmeester niet goed onttrekken.’ In tweede instantie zette Elsschot het verdriet van de ‘rouwende vrijbuiter’ Boorman nog een tikkeltje zwaarder aan (‘hij zag er zoo zwartgallig uit dat de lichtste meiden van hem schrikten’), en voegde hij ook elders in de tekst kleine verwijzingen naar deze tragische gebeurtenis toe. Bijvoorbeeld (zie p. 20 van de eerste druk): ‘“Dat moest er nog bijkomen,” mompelde hij, zeker bedoelend dat Martha op zich zelf hem al zwaar genoeg woog.’ Aan het einde van het hoofdstuk ‘Hallelujah’ - na de ‘slotceremonie’ met neef Jan en mejuffrouw Lauwereyssen lopen Boorman en Laarmans de stad in, waar zij alweer meteen op een nieuwe ‘lijmbare zaak’ stuiten - liet Elsschot Boorman in de manuscriptversie eerst alleen nog verzuchten: ‘Ook dat nog. Je weet dat ik eens een zaak van een millioen exemplaren gemist heb. Maar hier sluit jij die af. Als je keurig uitgedoscht op die menschen afgaat, want je bent niet altijd tip top, en met een flinke fooi in je zak, dan lever jij daar een tijdschrift voor ieder Belgisch gezin, zijnde dus minstens één millioen vijf honderd duizend exemplaren. Ja Laarmans, het is een heerlijke dag geweest.’ In de nieuwe versie is Boormans reactie veel positiever, hij ziet weer nieuwe mogelijkheden: ‘Alles komt ineens en 't is jammer dat Martha dat niet mee kan maken. Weet je nog dat ik indertijd een zaak [...]’ et cetera, en: ‘Hij ademde diep, als iemand die de Lente opsnuift. En mijn voornaam gebruikend: “Ja, Frans,” erkende hij, “het is een gezegende dag geweest. Ik ga morgen eens naar 't kerkhof.”’ Deze positieve wending heeft alles te maken met het ‘nieuwe slot’ dat | |
[pagina 62]
| |
Elsschot aan Ter Braak had voorgesteld. In het slothoofdstuk ‘Het Wereldtijdschrift for ever’ (p. 127-131) blijkt immers dat Boormans ‘zwakheid’ maar ‘tijdelijk’ is geweest, zoals Elsschot Laarmans laat zeggen (p. 127). Boorman heeft de leiding van het Wereldtijdschrift weer stevig in handen, is opnieuw de boer opgegaan met nummer zeven van de tweeënvijftigste jaargang en ‘zal pas rust vinden in de dood’ (p. 129-130). Met deze nieuwe afsluiting gaf Elsschot - het kan bijna niet anders - gehoor aan de eerdere suggestie van Ter Braak (zie zijn brief van 16 april 1938) dat Boorman ondanks de katastrofe ‘toch óók blijft wie hij is, n.l. een 100% zakenman’ en voorkwam hij dat lezers Boorman te zeer als ‘een bekeerde’ zouden zien (dit gevaar had Ter Braak hem indirect duidelijk gemaakt, zie de brief van 23 april). Ter Braak zelf vatte het in ieder geval wel zo op. Niet alleen vond hij deze nieuwe afsluiting ‘oneindig veel sterker’ - gezien zijn voorkeur voor de ‘zwendelaar en gros’ is dat ook niet verwonderlijk! -, ook was de omslag in Boormans karakter volgens hem alsnog aannemelijk gemaakt: | |
Den Haag, 2.5.1938Beste de Ridder Mag ik beginnen met jou (en in dit geval, heel secundair, ook mij als ‘adviseur’) geluk te wenschen met de veranderingen in je manuscript? Het geheel is enorm veel beter geworden; het krijgt een totaal ander reliëf door de dood van Martha, terwijl het laatste hoofdstuk ook een oneindig veel sterker afsluiting is. Maar de hoofdzaak is, dat nu de caritas-gril van Boorman veel beter gemotiveerd is door de ‘verweeking’ vooraf; de lezer begrijpt nu vanzelf, dat hij toch 100% zakenman blijft, ja, dat dit 100%-zakenmanschap zelfs conditio sine qua non is voor dezen vorm van caritas! De ‘verweeking’ door de dood van de vrouw gaat nu prachtig over in de koppigheid van den ouden Boorman, die geen genoegen neemt met halve maatregelen. Wat ik verder over dit stadium van je Boorman-figuur te zeggen heb, schrijf ik later wel in mijn critiek. Ik heb nu echter het echt lekkere gevoel, dat ik je door een vingerwijzing een ‘gat heb laten stoppen’, en dat het boek, zooals het er nu ligt, veel organischer op ‘Lijmen’ aansluit. Ik zal het manuscript nog aan mijn broer laten lezen (die zeer benieuwd is naar je wijzigingen, omdat hij Boorman zoo bemint), en het dan direct doorzenden aan v. Holkema & Warendorf.Ga naar eindnoot19 Maar ik weet wel zeker, dat hij er zoo over zal denken als ik, want de verbetering is evident. Inderdaad, het slothoofdstuk geeft de sfeer van ‘Lijmen’ een voortreffelijk einde. Nu is Boorman, die voor de papen de hel verdiend heeft, voor ons gered. Hij is gebleven wie hij was. hart. gr. je Menno ter Braak | |
[pagina 63]
| |
Nu de eenheid tussen Lijmen en Het been tot stand was gebracht, bleef er een praktisch probleem: het liefst zag Elsschot beide boeken in één band verschijnen, maar zijn uitgever zat nog met een restant van de tweede druk van Lijmen dat eerst uitverkocht moest worden.Ga naar eindnoot20 Ook deze kwestie werd besproken met Ter Braak, die aanbood een inleiding te schrijven over de verhouding Boorman-Laarmans (op basis van zijn eerdere stukken in Groot Nederland en Het Vaderland), waarin hij dan tevens een korte samenvatting van Lijmen zou verwerken: | |
Den Haag, 4.5.1938Beste De Ridder Met gelijke post zend ik je het manuscript van ‘Het Been’ terug. Het bleef even liggen, omdat mijn broer, de ‘Lijmen’-specialist, een paar dagen uit de buurt was; hij las het boek gisteren, en was mede zeer tevreden over je veranderingen, die ook hij als groote verbeteringen beseft. Je hebt dus ook zijn zegen. Maar ik voelde dat vooruit. Nu wat de moeilijkheid van de uitgave betreft los van ‘Lijmen’ i. Natuurlijk ben ik bereid een résumé te maken, in den vorm van een korte samenvatting van i, maar dan uiteraard anoniem.Ga naar eindnoot21 Ik heb ook aan de mogelijkheid gedacht om je mijn studie over de verhouding Boorman-Laarmans (omgewerkt uit de in Gr. Ned. en Het Vad. verschenen stukken) als inleiding aan te bieden [,] waarbij dan een kort begrip van den inhoud van i zou worden ingevlochten; maar 1o weet ik niet, of je voor zulk een belasting voelt (ik kan me levendig indenken, dat je er, met alle appreciatie van het stuk, geen zier voor voelt!) en 2o zou het boek daardoor wellicht wat topzwaar worden. Hoe het zij, schrijf mij geheel openhartig precies wat je noodig hebt voor dit doel. In welken vorm, hoeveel pagina's ongeveer etc. hart. gr. je Menno ter Braak
Ruim een week later was de zaak rond: | |
Den Haag, 13.5.1938Beste De Ridder Dank voor je brief. Ik zal met groot genoegen de inleiding schrijven, en wel zoo, dat den lezer, die ‘Lijmen’ i niet kent, tevens blijkt, wat er in dat boek staat, in zooverre hij het noodig heeft om ii te kunnen begrijpen. Ik dacht een bladzijde of 6 à 8 Groot-Nederland-formaat noodig te hebben. Zoodra ik gelegenheid heb, zal ik het stuk schrijven en het je ter beoordeeling toezenden. Honorarium behoef ik er niet voor te hebben; ik doe het voor mijn pleizier, | |
[pagina 64]
| |
en omdat ik je opdracht zoozeer heb gewaardeerd als teeken van onze vriendschappelijke verstandhouding. h.gr.tt Menno ter Braak
De volgende dag deelde Elsschot aan zijn uitgever P.N. van Kampen het ‘verheugend nieuws’ mee dat ‘Dr. Menno ter Braak’ de inleiding bij Het been zou schrijven. Elsschot beschouwde deze oplossing echter wel als een noodgreep: hij stond het boek tenminste voor ‘slechts één druk’ aan zijn uitgever af en bezwoer hem ‘de oplage zoo te berekenen dat Het Been en de bestaande voorraad Lijmen ongeveer tegelijk uitverkocht zullen zijn’, zodat de twee boeken daarná in één band herdrukt konden worden.Ga naar eindnoot22 Ter Braaks inleiding, ‘Boorman en Laarmans’, werd inderdaad een compilatie van de eerdere stukken in Groot Nederland en Het Vaderland, maar ditmaal met een positief besluit: ‘Het Been vormt een onverbrekelijke eenheid met Lijmen; het geeft echter tevens opheldering over de Laarmans-figuur uit de romans, die tusschen deze beide boeken liggen; het geeft de geschiedenis van Laarmans' terugkeer tot een bescheiden leven, doordat hij zijn demonische rol weer overdoet aan zijn schepper. Het Been laat zien, hoe de menschelijke zwakheid, de barmhartigheid, Boorman slechts incidenteel aantast om hem in wezen onaangetast te laten, terwijl de van nature zwakke Laarmans, die zich buiten deze bevlieging wilde houden, er door op de vlucht wordt gedreven naar de bescheidener regionen waar hij eigenlijk thuishoort. Hij kan zich nu desnoods snikkend bij zijn vrouw gaan vervoegen en zich tot kaashandel laten verleiden; Boorman echter moet verder, zijn noodlot tegemoet, lijmend, tot het einde der dagen.’Ga naar eindnoot23 Ter Braak had gekregen waar hij om had gevraagd. Maar of Elsschot hiermee ook het ‘meesterwerk’ had geschreven dat hem - blijkens zijn eerste brief- voor ogen had gestaan? Ter Braaks laatste brief verraadt ook hier iets meer dan hij ooit publiekelijk bekend heeft willen maken. Heette het in zijn recensie van Het Been, gepubliceerd in Het Vaderland van 6 november 1938, nog neutraal: ‘Lijmen is breder van opzet, opgebouwd uit in elkaar grijpende anecdoten; Het Been is één anecdote, ten tonele gebracht als een kleine comedie’,Ga naar eindnoot24 uit zijn brief aan Elsschot blijkt dat hij het resultaat toch wat teleurstellend vond: | |
Den Haag, 4.11.[1938]Beste De Ridder Hartelijk dank voor de toezending van ‘Het Been’ met opdracht! Ik herlas het direct en bevond het zeer boeiend, al blijft het geheel iets ‘magerder’ dan ‘Lijmen’. Ik heb er voor a.s. Zondag in Het Vad. over geschreven; uiteraard kon ik niet veel nieuws meer vertellen na de inleiding. Die krant zend ik je toe. | |
[pagina 65]
| |
Het been, eerste druk (1938).
Persoonlijke opdracht van de ‘dankbare’ schrijver aan Menno ter Braak - de gedrukte opdracht ‘Aan Menno ter Braak’ staat aan het begin van het eerste hoofdstuk, op p. 9 (collectie K. ter Braak, Muiderberg).
Ik zit zelf ook over een roman (of wat het worden moet) te piekeren. Maar ik mis de echte romanciersgaven, die jij bezit, en het zal dus wel weer een tusschenproduct worden, als het losbarst. hart. gr. steeds je Menno ter Braak
Ook Ter Braaks broer Wim, de ‘zenuwarts’, stond uiteindelijk nog enigszins ambivalent tegenover Het been, zo blijkt uit zijn reactie op de toezending van het boek. Hoewel hij ‘zeer verheugd’ was over de terugkeer van de Boorman-met-geweten, kwam de hoofdfiguur naar zijn mening niet helemáál uit de verf: ‘De wijze, waarop hij het gewetensconflict liquideert, nu het er éénmaal is, heeft mijn volle instemming, maar het hindert mij eenigszins, dat hij feitelijk eenigszins in de schaduw staat van de figuur van den pastoor Jan, die ik overigens de beste van het boek vind. Dat B. tenslotte nog de zaak met de staatsloterij afsluit, heeft mij dan ook een gevoel van verlichting en bevrediging geschonken.’Ga naar eindnoot25 Met deze laatste brieven eindigt ook de geschiedenis van Het been. De afzonderlijke publicatie was inderdaad eenmalig, later zou de novelle - overeenkomstig Elsschots intentie - nog uitsluitend in combinatie met Lijmen verschijnen. In die latere drukken van Lijmen/Het been kon de inleiding van Ter Braak komen te vervallen. De opdracht ‘Aan Menno ter Braak’ bleef evenwel gehandhaafd, als een blijvende herinnering aan de inspiratieve rol die Ter Braak in de ontstaansgeschiedenis van het boek had gespeeld. |
|