gezongen: 't Is weer voorbij, die mooie zomer. Na Wiegel en Van Agt kwamen de werkloosheid en Lubbers met het ‘no nonsense’. Daarmee was de opleiding van de Verloren Generatie voltooid. ‘Wij, de eind-dertigers, begin-veertigers, zijn een ideologie-vrije generatie, van onzekere, wat bange, oppassende, hardwerkende, plichtsgetrouwe en vermoeide twijfelaars.’
In Het Parool, twee weken later, staat een tot essay uitgebouwde boekbespreking van Daniëlle Serdijn (die niet vermeldt hoe oud ze is). Ze toetst de conclusies van Caspar Janssen aan zes romans van schrijvers die wat later zijn geboren, maar niet voldoende om zich aan de geboortegolf te kunnen onttrekken. Geen ervan heb ik gelezen. Ik ga af op wat Serdijn vaststelt. Deze schrijvers laten weten dat ze de babyboomers op z'n best met diep wantrouwen bekijken, en overigens minachten, of zelfs in hun inconsequenties, hun overgang van de revolutie naar het carrièrisme en hun zelfvoldaanheid haten. Na Janssen en Serdijn te hebben gelezen, ben ik mijn collega's op mijn werk - in meerderheid omstreeks veertigjarigen - met andere ogen gaan bekijken. Ik, oorlogspuber, had geen ogenblik beseft dat het zo erg was. Ik meen het.
De grote rampen van de jaren zeventig zijn de oliecrisis en de nederlaag van ons elftal in München, wk 1974. En, schrijft Serdijn, ‘behalve met verhalen over bevrijde moeders roepen de schrijvers de jaren zeventig op met een stortvloed van verwijzingen naar televisieprogramma's en popliedjes en tv-persoonlijkheden. [...] Geen Campert of Mulisch, maar Swiebertje en Fred Emmer.’ Vooral deze nieuwslezer doet het goed.
Ik zal de laatste zijn om het effect van de oliecrisis te onderschatten. Die vergissing van Joop den Uyl, zo prachtig aforistisch-apocalyptisch vervat in zijn ‘Het wordt nooit meer zoals het geweest is’. Over de ramp van München hoeft niemand me iets te vertellen. Maar ik hoorde ervan op dat deze gebeurtenissen als mijlpalen, oriëntatiebakens oprijzen in het collectief geheugen van een generatie. En de teevee, de liedjes en de stemmen.
Onderschatten we het niet. Muziek markeert de generaties. Mijn moeder had een groot deel van Dirk Wittes oeuvre op haar repertoire (Het meisje van de zangvereniging). Als ik tegen haar zou zeggen: J'ai deux amours, dan zou ze antwoorden: Mon pays et Paris (Joséphine Baker]. Je kunt je gesprekken tussen generatiegenoten voorstellen die alleen uit dergelijke oefeningen bestaan. Harry: Von vier Uhr vier und fünfzig! Ik: Wird jetzt zurück geschossen (A. Hitler). Ik: Give us the tools. Jan: And we will do the job! (Churchill). Harry: Waarom hangt de was niet? Jan: Aan de Siegfriedlijn (Zondagmiddagcabaret van Paulus de Ruiter). Jaja, zo was het. Sinds de uitvinding van de radio is onze wereld bevolkt met legendarische stemmen. Met de televisie zijn de hoofden erbij gekomen, en dat heeft die mensen nog legendarischer gemaakt. Zo kom ik terug op mijn uitgangspunt. Generatiegenoten worden verenigd door gemeenschappelijke ervaringen, die op den duur, ongeacht het historisch gewicht, een grote dierbaarheid kunnen veroorzaken. Zo krijg je het onderscheid in dierbaarheden. En dan: Swiebertje tegen Churchill, Fred Emmer tegen Adolf Hitler. De geschiedenis is onrechtvaardig. Maar voor wie?