De Parelduiker. Jaargang 6
(2001)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Hans van StratenGa naar voetnoot+
| |
[pagina 30]
| |
Het omslag - ontwerp Helmut Salden - van de nooit verschenen novelle uit 1955 (coll. Hans van Straten)
duur geheel verdwijnen; ook Kuipers werd een doorgewinterde drinker. In het jaar 1966 heeft Kuipers toen aan zijn borrelvriend het verhaal verteld van het opgekochte en vernietigde Boekvinkje. Carmiggelt vond dit ‘een unieke gebeurtenis in de recente geschiedenis van de Nederlandse letteren’, geschikt voor zijn dagelijke Parool-column. Onder de titel ‘Papier’ verscheen het, door hem bewerkt, in Het Parool van 26 maart 1966, om hetzelfde jaar nog eens onder de titel ‘Schone letteren’ te worden gebundeld in Fluiten in het donker. De namen van de betrokkenen liet hij kiesheidshalve achterwege. Wel stond hij in voor de juistheid van de feiten, al gaf hij daaraan soms een draai. Onjuist is bijvoorbeeld dat de jonge auteur had gedebuteerd met een verzenbundel. Elf jaar later was Carmiggelt preciezer. Aan Bas Roodnat, die hem voor nrcHandelsblad kwam interviewen omdat de columnist was vereerd met de P.C. Hooftprijs, liet hij het literair curiosum, dat hij bewaarde in zijn werk-slaapkamer, zelfs zien. Roodnat deed verslag van zijn bezoek in het Cultureel Supplement van 18 maart 1977 en maakte daarbij titel en auteur van de novelle openbaar.
Décharge begint ermee dat de held van het verhaal zijn studie moet onderbreken voor de militaire dienst. Zijn vriendin Joan (haar werkelijke naam luidt anders; het boekje is opgedragen ‘Aan M.M.V.’) zit dan nog op school, maar hij ziet kans veel van zijn vrije uren bij haar thuis door te brengen. Probleem is eerst nog de aanwezigheid van haar moeder, maar dit verandert als deze dame lid wordt van een bridgeclub. En omdat de vader een moeizaam trappenbeklimmer is, verdwijnen de jongelui doorgaans vrij snel in Joans kamer om bij elkaar in bed te kruipen. Als Joan is geslaagd voor haar eindexamen, gaat zij ook studeren. Haar vriend betrekt, na zijn militaire dienst, een zolderkamer boven een café. Hij gaat met vakantie, maar Joan wordt door haar ouders te jong geacht om met hem mee te gaan. Gelukkig ontmoet hij op weg naar Zweden een Engels meisje, Ann. Hij wordt verliefd op haar, maar blijft corresponderen met Joan. Terug in de kamer boven het café ontstaat een relatie met Janny, de vrouw van de gerant. Toch laat hij Joan niet los, ook niet als Janny in een bui van onbeheerste jaloezie een ruit aan stukken slaat. Joan houdt hem intussen goed in de gaten. Het komt zover dat zij hem meeneemt | |
[pagina 31]
| |
naar een psychiater, die hem ‘infantiel’ noemt en hem de raad geeft Joan over te doen aan een vriend, die verliefd op haar is. Omdat hij genoeg heeft van zijn studie, accepteert hij - tot ergernis van Joan - een kantoorbaantje. Hij ziet kans met verlof naar Engeland te gaan, waar Ann weer op hem wacht, maar deze tocht wordt geen succes. Op een avond zegt hij haar dat hij niet meer met haar kan slapen, dat hij het niet meer kan. Hangend om zijn hals zegt ze dat ze het niet meer zo vaak moesten doen, maar deze avond toch nog wel. Hij geeft toe. Als hij terug is in Holland stelt Joans moeder een verlovingsvakantie voor van drie maanden. Hij merkt algauw wat daarachter zit: Joan is verliefd geworden op de voorzitter van de studentenvereniging. Meer en meer begrijpt hij dat hij Joan niet meer nodig heeft; toch doet hij haar een aanzoek. Dat neemt zij in overweging. Als hij niets meer van haar hoort, beseft hij dat alles voorbij is en schrijft hij haar een afscheidsbrief De volgende dag belt zij hem op: zij had een initiatief verwacht van zijn kant! Zij wil hem wel degelijk spreken, en wel op korte termijn! Maar ook deze afspraak wordt door haar geannuleerd. En zo eindigt dit verhaal, dat in druk 67 pagina's telt: het enige wat hij nog kan doen, is wachten. Wachten op dingen die toch niet meer zullen gebeuren. In een ‘Nawoord’ laat de auteur nog weten: ‘Het tafereel van een man in zijn onderbroek is gemeenlijk weinig verheffend. Ook wanneer daarvan slechts figuurlijk - in dit geval beter: niet letterlijk - sprake is. Ik hoop dan ook dat de voorlichting betreffende dit geschrift van dien aard zal zijn, dat het niet in handen komt van lezers, die door onmondigheid, onrijpheid of complete imbeciliteit, niet in staat zijn er met vrucht kennis van te nemen.’
Na deze in duisternis verdwenen novelle verscheen in 1958, eveneens bij De Arbeiderspers, een roman van Kees Stempels, Drie trappen op, in 1964 gevolgd door een tweede verhalenbundel, Rook in het hoofd en andere verhalen. Gaandeweg werd Stempels een bekendere schrijver, drukbezocht, ook door interviewers. De dag waarop hij in Amsterdam 's middags de Reina Prinsen Geerligsprijs ontving, was hij 's morgens in Rotterdam voor Het Vrije Volk ondervraagd door Alfred Kossmann. Uit dit gesprek weten we dat de jonge schrijver stamde uit Rijswijk, hij op 25 augustus 1927 werd geboren, en dat hij heeft gestudeerd aan de Economische Hogeschool. En ook dat er een verhaal van hem heeft gestaan in het destijds veelgelezen maandblad Mandril (‘Begeerlijke eenzaamheid’, oktober 1950). In 1981 kwam Stempels uitvoerig aan het woord in een vraaggesprek met Cees van Hoore in het tijdschrift Ramp (no. 13). Literaire pretenties had hij niet meer. Inmiddels was hij hoofdredacteur geworden van het bedrijfsblad van vmf-Stork en had hij zich gevestigd aan de boulevard van Katwijk-aan-Zee. Reinold Kuipers had zijn roman Drie trappen op vergeleken met niets minders dan Lucky Jim, het debuut van Kingsley Amis uit 1954, welk meesterwerk Stempels | |
[pagina 32]
| |
De winnaars van de Reina Prinsen Geerligs-prijs konden rekenen op een uitnodiging voor de verjaardagsviering van mevrouw H.C. Prinsen Geerligs. Op 2 januari 1953 waren hierbij aanwezig (boven) R.J. Prinsen Geerligs, Gerard Kornelis van het Reve, Hanny Michaëlis, Gerda Scheffer (toenmalig vriendin van Kees Stempels) en Kees Stempels.
Op een andere foto (onder) zijn Mies Bouhuys, Harry Mulisch, mevrouw Blokker, Jan Blokker (op de voorgrond), H.C. Prinsen Geerligs-Zon (met op haar schoot de latere dichter J.A. Blokker jr.), R.J. Prinsen Geerligs en Gerard Kornelis van het Reve te zien (coll. Kees Stempels)
| |
[pagina 33]
| |
Uit Décharge van Kees Stempels
natuurlijk onmiddellijk was gaan lezen. ‘Iets prachtigs!’ vond hij, maar zijn eigen boek kwam terecht bij De Slegte, evenals zijn laatste werk, Rook in het hoofd en andere verhalen. Over de kwestie rond zijn novelle Décharge werd met geen woord gesproken. Dat gebeurde ook niet toen Corine Spoor hem hetzelfde jaar kwam opzoeken voor haar reeks ‘Vergeten schrijvers’ in het weekblad De Tijd (8 mei 1981). ‘Ik hou ervan een pen op papier te zetten, op maat te schrijven als een timmerman die iets moet maken dat precies past,’ vertelde haar de toen 54-jarige auteur. Dat schrijven van vroeger beschouwde hij als een randverschijnsel, ‘heb er eigenlijk ook te weinig fantasie voor’. Hij zag ertegenop zijn oude verhalen te moeten herlezen: ‘al die dingen van toen, die interesseren me niet echt meer’. Anno 2001 laat Stempels weten het ‘curieus’ te vinden dat de Décharge-zaak weer wordt opgerakeld. Hij weet er nauwelijks nog iets van, ook niet dat hij destijds door Alfred Kossmann is geïnterviewd. ‘De weergave van het boekje zal wel juist zijn, al vind ik het nu een tamelijk raar verhaal. Ik heb in ieder geval geen zin het nog eens te lezen.’ Eén tipje van de sluier wil Stempels, meer dan vijfenveertig jaar na dato, nog wel oplichten: ‘Ik heb er geen enkel bezwaar tegen als vermeld wordt dat de hoofdpersoon samenvalt met de schrijver, dat het een autobiografisch verhaal is of zoiets.’ |
|