weken later te wachten in de Korte Vlierstraat in Antwerpen.
Er verschijnt een vriendelijke man, niet al te lang, met een getrimd baardje, gekleed in een okerkleurig colbert met streepjeshemd, zonder das. ‘Jan Backx,’ stelt hij zich voor. We strijken neer in een café om de hoek in de Kloosterstraat. Daar vertel ik hem wat ik ook al door de telefoon gezegd heb. Dat het verhaal gaat dat Gilliams een zoon zou hebben gehad bij de vrouw van een beroemd musicus, die in de jaren vijftig tot de vriendenkring van Gilliams behoorde. Dat de moeder Régine zou heten en de zoon Jan. En dat die moeder het verhaal van het buitenechtelijke kind zelf aan de grote klok zou hebben gehangen.
Jan moet om mijn woorden glimlachen: ‘Nooit eerder heeft er iemand over dit onderwerp met mij gesproken, maar mijn professionele nieuwsgierigheid - ik ben journalist - bracht me ertoe de afspraak met u te maken en te vernemen waarom nu zo een verdomde Hollander met deze vuistslag moest komen.’ En hij vervolgt: ‘Wie weet met zekerheid van wie hij een kind is? Onze eerste herinneringen gaan terug tot een leeftijd van drie, vier jaar. Mijn eerste herinneringen hebben betrekking op de grote watersnoodramp in Nederland in 1953. Hier in Antwerpen moesten wij in onze woning ook een verdieping hoger gaan bivakkeren. De schoorsteen stortte door het dak en kliefde een schaal sinaasappels doormidden.’
Dan, zonder onderbreking en met veel enthousiasme: ‘Ik ben opgegroeid in een artistiek gezin. Pa werd met “Louis” of “Lode” aangesproken - het woord “vader” gebruikte hij geen enkele keer - en hij was een pianovirtuoos, die lesgaf aan het conservatorium hier in Antwerpen, waar hij ook Régine leerde kennen. Zij speelt ook piano.’ Zonder dat ik ernaar vraag, noemt hij haar voornaam. ‘Ze zijn in 1945 gehuwd. Ik ben in 1949 geboren. Vrienden en kennissen die op bezoek kwamen, onder wie ook Gilliams, waren bijna allemaal afkomstig uit de toenmalige kunstkringen in Antwerpen. Tot vervelens toe werd de vraag gesteld of hij - en dan werd er naar mij gewezen - ook piano speelde.
Nee, en ik heb er nooit enige ambitie toe gevoeld. Er werd erg tegen pa opgekeken, hij werd geadoreerd en bewonderd. Wat mij vooral van hem is bijgebleven, is het beeld van de nerveuze man die vlak voor een optreden druk bezig was zijn kleding in orde te krijgen. Zit de kraag goed, zitten de knoopjes van het overhemd goed? Het is heel wonderlijk om als klein kind in een zaal te zitten waar luid wordt geapplaudisseerd voor iemand die je kort tevoren nog zenuwachtig in de weer hebt gezien met zijn kleding.’
Hij neemt een slokje van zijn koffie en gaat dan verder: ‘De lagere school bracht ik eerst door op een antroposofische school, waar veel aan taal werd gedaan. Aan rekenen werd niet veel tijd besteed. Régine vroeg eens aan de schoolleiding van de katholieke school bij ons in de buurt of ik dat wel voldoende beheerste. Na inzage in mijn lesmateriaal vonden ze uiteraard van niet, en zo moest ik overstappen naar het strenge katholieke onderwijs.’ Vragen die rechtstreeks naar Gilliams leiden, worden door Jan aanvankelijk ontweken. Hij lijkt peinzend mijn oprechtheid te taxeren. ‘Ik kan me nog herinneren als klein kind bij Gilliams thuis te zijn geweest in de Lange Nieuwstraat. Ik moet een jaar of vijf, zes zijn geweest. Mijn gezicht kwam tot de tafelrand. De woning die hij begin 1960 aan de Lange Gasthuissttaat betrok, was licht en ruim en had een