De Parelduiker. Jaargang 2
(1997)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
Maurits Verhoeff
| |
[pagina 64]
| |
was echter geen lang leven beschoren. Op 29 januari 1930 kon het Nieuwsblad al melden dat de vereniging ‘heeft opgehouden te bestaan’. Evenals bij Kees van Bruggen is het interview met Theo Thijssen afgenomen door Piet van Veen, schrijver van o.a. Arthur, De gevaarlijke leeftijd en Het einde. Hopelijk duiken de nummers 2 en 3 van Het Boek van Heden nog eens op - wie weet welke schrijvers daarin geïnterviewd zijn? Het interview met Theo Thijssen roept ook een vraag op: waar zijn de 31 brieven waar Thijssen over vertelt? | |
Wat onze schrijvers zeggen
| |
[pagina 65]
| |
kinderboek een nog jongere editie. Eén periode heb ik overgeslagen. Die durf ik eigenlijk niet goed aan. De puberteitsjaren. Daar maak ik al jarenlang een ernstige studie van’. ‘U schreef altijd uit uw directe omgeving?’. ‘Dat wil zeggen: ik schreef het “Dagboek van een onderwijzer” pas, toen ik allang van school was’.Ga naar eind6 Dat “allang van school zijn” en die aanduiding zooeven van den pensioentijd verbinden zich in mijn gedachten tot een niet zoo gemakkelijk te begrijpen scherts en verlokken mij tot de vraag: ‘U bent toch niet zoo oud?’ ‘Vijftig’. Tien jaar jonger had ik hem zéker gegeven. Hij moet mijn verrassing wel bemerken. Lacht hij dáárom? ‘Ik was over de veertig toen Kees uitkwam. Anders had Kees mogelijk den jaarlijkschen prijs gekregen voor letterkunde. Hoe noemen ze dien prijs ook weer? Ik hen daar heel toevallig achter gekomen. Op een goeden morgen werd ik opgebeld, omdat iemand mijn juisten geboortedatum wilde weten. Toen ik achteraf informeerde waarvóór, bleek dat het ging om Kees en dien prijs. Kees kwam in aanmerking, maar ik was te oud’.Ga naar eind7 ‘U bent dus vrij laat gedebuteerd?’ ‘Veertig. Och, een debuut kan je het eigenlijk met noemen. Toen ik op de kweekschool was, in Haarlem, hadden wij al een blad.Ga naar eind8 Met een staf van redacteuren. Ik was Hoofdredacteur. Op school was het natuurlijk een eerepunt, zoo weinig mogelijk uit te voeren. Je geurde met niets-doen. Ik maakte toen, buiten de school om, opstellen voor mezelf. De ontdekking daarvan was verschrikkelijk. Ze beschuldigden me, dat ik zoogenaamd mee deed met niets-doen, maar me stilletjes oefende in het opstellen maken, Ik was er gewoonweg razend om, om die beschuldiging. Want voor mij ging het niet om een opstelletje, maar ik zag dat geschrijf wel degelijk als literaire proeven. Ik was toen veertien jaar. ‘Nou, en om dat werk gepubliceerd te krijgen hoefde ik me geen moeite te geven. Ik nam het doodeenvoudig op in ons eigen blad. ‘Dat blad groeide mee tot een blad voor onderwijzers en is toen verdwenen. ‘Toen kregen we “De Nieuwe School”. Dat was voornamelijk kritiek-oefenen op de letterkundestudie voor de hoofdacte. In dat blad heeft de Jong, A.M. de Jong, voor het eerst geschreven. Hij zond ons een bijdrage in. Ik las en vond goed, besloot tot opname. Maar wij zonden de Jong daarvan geen bericht. We dachten, dat hij, als hij het niet terug kreeg, wel begrijpen zou dat we ter zijner tijd tot opname zouden overgaan. Toen kwam er een nijdige brief van de Jong, dat wij hem schandelijk behandelden, waarop ik heel kalm terugschreef dat hij, als hij ruzie wilde maken, liever eens persoonlijk komen moest’. Weer lacht Thijssen. Ik lach ook. Waarlijk, hij lijkt me niet de man om voor je plezier mee te vechten. ‘En de Jong kwàm. Dat is het lolligste. Hij kwàm en zei: “Ziezoo, nou kom ik ruzie maken”. Van dien tijd heeft hij trouw meegewerkt aan de krant. Op paedagogisch gebied deden wij eigenlijk hetzelfde, wat de Nieuwe Gids deed op het gebied van de literatuur. Onze beweging was een nadeining van de Nieuwe Gidsbeweging. Er was kritiek noodig. Om een staaltje te noemen: de bibliotheek van de kweekschool had geen enkel boek, dat na 1880 verschenen was. De Kleine Johannes was absoluut onbekend. | |
[pagina 66]
| |
Uit Het Boek van Heden, 15 september 1929
‘Wij streden toen uitsluitend voor de literatuur. Na járen kwam er een nieuwe opleving: literatuur en vrijen omgang, strijd tegen het gevangenisachtige in de kweekschool-opleiding. Daaruit, weer jaren later, kwam voort een derde strooming: De Geheelonthouding. ‘En nu, nu gaat het om hoogere eischen voor de onderwijzersacte. Nu willen we een universitaire opleiding. De grondslag moet breeder, opdat de onderwijzers paedagogie en psychologie zullen kunnen bestudeeren. ‘Onder al die twistvragen blijft mijn literair werk natuurlijk gedrukt. Tot rustig publiceeren zal ik wel nooit komen, tenzij dan in mijn pensioentijd. Ik heb altijd mijn werk voor den Bond. En dan nog mijn liefhebberijen: bridge, kaarten, schaken, zwemmen en drie zonen. Het is een geluk, dat ik kan werken in de grootste herrie. Het is heelemaal niet onmogelijk, dat de ontroerendste passage van Kees ontstaan is midden tusschen de heetste debatten’. Theo Thijssen vertelt aan één stuk door. Nu echter is hij even stil en kijkt naar buiten en rookt. Dan, opeens, vervolgt hij: ‘Die nieuwe bundel proza, daar heb ik schik in. Ik kan me gelukkig permitteeren, schik in mijn werk te hebben. Ik ben er benieuwd naar. Ik heb die humoristische stukjes verzameld voor mijn plezier, maar misschien zijn ze nòg beroerder dan de Camera Obscura. ‘Weet U, wat van Kees zoo eigenaardig is? Dat het nog steeds even goed wordt verkocht als een jaar na verschijnen. Het schijnt, dat elk jaar de nieuwe generatie zich het boek aanschaft. Een poosje geleden kreeg ik 31 brieven uit Batavia, van een H.B.S. De leeraar had uit Kees voorgelezen en toen | |
[pagina 67]
| |
schreven de jongens mij hun meening. Er waren typische dingen bij. Eén schreef me, dat hij Kees stom vond om op die wandeling langs de gracht met één zoen tevreden te zijn. IK zou het anders doen, schreef hij. Nou, en toen heb ik...’, een gulle lach, ‘... 31 brieven terug geschreven. Ik ben benieuwd naar de antwoorden. Dat zal me een consternatie geven in de klas, als ze allemaal tegelijk mijn brieven krijgen.’ ‘Het is jammer, dat U zoo weinig schrijft’. ‘Ja, in Holland kan je nu eenmaal niet leven van romanschrijven. Als je in Frankrijk een beetje behoorlijk boek schrijft, verdien je genoeg om een jaar te kunnen leven. Maar hier moet je éérst zorgen voor je boterham. Ik heb een tijd lang gehoopt op uitgave in het buitenland. Er ligt een vertaling van Kees al meer dan een jaar klaar. In Duitschland. En ik had er nog wel connecties ook. Een Professor in de psychologie, in Brunswijk. Maar de uitgevers vinden het te dik.Ga naar eind9 ‘En och, ik schrijf tòch wel. Toen ik naar Weenen geweest ben, heb ik een reisbeschrijving gegeven voor School en Huis.Ga naar eind10 Het is wel vakwerk, niet voor het groote publiek, maar ik schrijf dan toch. ‘Toen we op de kweekschool dat blaadje uitgaven, schreven we 's nachts de copie. Het onderwerp was je na, je bent jong en hebt dus de noodige hartstocht om te schrijven. En het blaadje moest vol. Als je vijftig bent, dan laat je dat wel. Mijn hoop is op mijn pensioentijd. Als ik eens een half jaartje niets deed, zou ik vanzelf reageeren door te schrijven. Nu heb ik het te druk’. Ik sta op, om heen te gaan. Ook Thijssen staat op. En terwijl ik mijn bloc met notities in den zak steek, vraag ik zoo, langs mijn neus weg, zijn meening over een tamelijk gangbaar boek. Met zijn open blik kijkt hij mij aan. Dan zegt hij rustig overtuigd: ‘alle boeken zijn mooi, vind U ook niet?’ Nee, ik ben het lang niet met hem eens. Maar ik zou niet gaarne hierover met hem redetwisten, want juist in dit milde oordeel ligt zijn loyaliteit en eenvoud. Dit milde oordeel is als het ware Thijssen zèlf.
Piet van Veen |
|