De Parelduiker. Jaargang 2
(1997)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
Mathijs SmitGa naar voetnoot+
| |
[pagina 45]
| |
Portret van H.P. Berlage, door Jan Toorop, 1916
Portret van Herman Heijermans, door Jan Toorop, 1914
echter te groot en veel te duur. De huur ervan leidde langzaam maar zeker tot Heijermans' financiële ondergang. Aan het begin van het seizoen 1921-1922 stelde Heijermans Berlage op de hoogte van zijn financieel penibele situatie. De architect speelde hem hierop de namen door van enkele kapitaalkrachtige kennissen bij wie de toneelleider kon gaan bedelen om geld. Dergelijke steunacties konden echter het seizoen niet redden. Heijermans bleek slechts in staat Carré op losse avonden te huren, de rest van het jaar speelde zijn gezelschap in wisselende zalen in Amsterdam of trok door het land. Schuldeisers liepen de deur plat, het repertoire bleek geen succes en zijn eigen acteurs keerden zich tegen hem. In de loop van dit rampzalige seizoen kwam er weinig terecht van een ontmoeting tussen Berlage en Heijermans ‘ter nadere bespreking van het stuk’. De briefwisseling levert een kluchtig beeld op van Berlages aanhoudende maar tevergeefse pogingen Heijermans te spreken. Berlage komt naar Amsterdam, maar het kantoor van Heijermans is verhuisd (18 september). Heijermans verschijnt niet op een afspraak in de trein van Amsterdam naar Den Haag (26 oktober). Heijermans beantwoordt Berlages brieven niet. Uit die brieven blijkt dat Heijermans beloofd heeft Berlages toneelstuk te zullen opvoeren. Toch krijg je niet de indruk dat de toneelleider er echt veel brood in zag. Het stuk dat Berlage door Heijermans liet beoordelen, was waarschijnlijk Het Nieuwe Leven.Ga naar eind4 Het is een sterk symbolistisch toneelstuk, waarin de hoofdrollen zijn weggelegd voor allegorische figuren: de bouwmeester, de tijd, de jeugd en de godinnen aristocratie en democratie. In vijf bedrijven proberen deze godinnen de architect voor zich te winnen. Aan het einde van het stuk kiest de bouwmeester de democratie tot zijn muze, waarop de revolutie uitbreekt. | |
[pagina 46]
| |
Hoewel de socialistische gedachte achter het stuk Heijermans ongetwijfeld aansprak, moet de symbolistische vorm ervan hem een gruwel zijn geweest. Zijn voorkeur ging uit naar een veel rauwer sociaal-realisme. Daarnaast had hij zijn financiële problemen. Misschien was Heijermans belofte tot opvoering een beloning voor de hulp die Berlage hem bood bij zijn schuldsanering. Langzamerhand drong de ernst van de situatie tot Berlage door. Op 3 april 1922 schreef hij aan Heijermans: ‘Door de courant vernam ik intusschen de bemoeingen inzake de subsidie en daarbij vooral voor U het niet hebben van een eigen schouwburg. Ik begrijp dus dat het U onder deze omstandigheden moeielijk valt aan een eventueelen afspraak te denken.’ Zes dagen daarvoor, op 28 maart, had Heijermans zijn eerste faillissementsaanvraag ontvangen. De tragiek van Heijermans' laatste jaren als toneelleider laat zich uit de briefwisseling goed aflezen. Op 12 mei verzocht Heijermans Berlage een steunoproep te ondertekenen. ‘De tijd is ellendig en steun hoognoodig.’ Een maand later, op 14 juni, vroeg hij om een financiële bijdrage. ‘Ik behoef u nauwelijks uiteen te zetten, dat onze positie er door zes weken schitterend zomerweer niet beter op is geworden.’ Berlage kwam ongetwijfeld over de brug, en zeker is dat hij Heijermans voor de tweede keer een lijstje stuurde ‘van namen die geacht kunnen worden een zekere finantieele draagkracht te bezitten’.Ga naar eind5 Heijermans' pogingen het tij te keren, waren vergeefs. Het seizoen 1922-1923 verliep zo mogelijk nog rampzaliger dan het voorgaande. Heijermans' biograaf Hans Goedkoop beschrijft het seizoen als een dodenrit, met ‘belabberde recettes, groeiende verliezen, nieuwe onderhandelingen over oude afbetalingen die hij niet wist na te komen, crediteuren die tenslotte hun geduld verloren en opnieuw faillissementsaanvragen stuurden’.Ga naar eind6 Het is geen wonder dat Heijermans zich onder deze omstandigheden nog maar nauwelijks bekommerde om Berlages toneelstuk. Dat leidde tot vervelende situaties. Op 18 oktober 1922 schreef Berlage aan Heijermans: ‘Door een misverstand ben ik U gisteren misgelopen. Ik kreeg uw briefje niet meer voor mijn vertrek naar Amsterdam, zoodat ik eerst door de telefoon vernam, dat U voor vier uur niet te spreken waart. Toen ik U dus te vier uur bezocht en niet vond en men ook niet wist of U nog terug zoudt komen, ben ik weggegaan om nog voor het eten thuis te kunnen zijn.’ Heijermans kon het ook niet helpen. ‘Het spijt mij waarlijk dat u mij niet getroffen heeft, maar zult u inzien, dat ik hieraan geen schuld heb. In ieder geval ben ik 25 October in Den Haag en hoop ik dan dien avond de gelegenheid te hebben u nog even aan te treffen. Ik heb op het oogenblik een druk en ambulant bestaan met veel verdorrende bloemen en weinig gewin...’Ga naar eind7 Berlage bleef zijn best doen de opvoering van zijn toneelstuk op de agenda te houden. Voordat hij in 1923 voor enkele maanden op reis ging naar Nederlands-Indië, schreef hij Heijermans opnieuw. ‘Ik hoop niet U met het volgende te vervelen, maar wenschte dit toch in aansluiting van mijn vorige schrijven mee te deelen. | |
[pagina 47]
| |
Brief van Heijermans aan Berlage, 20 oktober 1922
Mijn reis naar Indië staat nu vast: ik vertrek eind Februari. Wanneer er dus van uw zijde nog eenige kans op een eventueele opvoering van mijn stuk in dit seizoen mocht bestaan, dan wordt het m.i. tijd daarover nog eens te spreken. (...) Met verontschuldiging voor dit voor U misschien te aandringerig schrijven teeken ik met vriendelijken groet en hoogachting.’Ga naar eind8 In mei 1923, terwijl Berlage door Indië reisde, ontbond Heijermans zijn toneelvereniging. Toen de bouwmeester in Nederland was teruggekeerd, werd het hem al snel duidelijk dat de kans dat Heijermans het stuk op de planken zou brengen heel klein was geworden. ‘Ik ben van de Indische reis terug en nu zoo vrij bij den aanvang van het seizoen U aan uw toezegging te herinneren het stuk te zullen opvoeren. Voor het geval U zelf een schouwburg ter uwer beschikking zoudt hebben. Nu heb ik gehoord dat zelfs uw toneelgezelschap ontbonden is, zoodat dan een opvoering als vanzelf zou zijn uitgesloten.’Ga naar eind9 Toch hield de bouwmeester vast aan de toezegging die Heijermans schijnt te hebben gedaan. Op 30 september schreef hij nog aan Heijermans: ‘Gaarne zou ik nu van U vernemen, of ik binnenkort over een eventueele opvoering zou kunnen komen spreken.’ Heijermans liet de brieven onbeantwoord, en Berlage moest van anderen vernemen hoe de vlag erbij hing. ‘Nu verneem ik dat U in Zandvoort woont en geen Toneeldirecteur meer zijt. [...] Ik meen daarom dat nu een eventuele uitvoering van mijn stuk is vervallen waardoor ik weer de vrije beschikking daarover krijg. Beleefd verzoek ik U dus het manuscript aan mij terug te zenden daar dit nog bij U berust.’Ga naar eind10 | |
[pagina 48]
| |
Heijermans liet echter niets meer van zich horen. Berlage was ongetwijfeld gefrustreerd door de eindeloze besprekingen met de toneelleider, die op niets waren uitgelopen. De ongeduldige toon van zijn laatste, onbeantwoorde brieven verraadt zijn teleurstelling. ‘U zult mij ten goede houden, na de vele brieven die ik U schreef waaronder de laatste op 2 December, te meenen wel eenig recht op antwoord te hebben. Ik zend U dezen daarom aangeteekend in de verwachting daarop eindelijk de verzekering te krijgen, dat U mij het getypte manuscript terug zult zenden, waarover ik weer de vrije beschikking zou willen hebben. Want nadat U dit reeds ongeveer twee jaar in bezit hebt, meen ik, na uw belofte verleden jaar gedaan, dit thans terug te moeten verlangen.’Ga naar eind11 Maar als hij al rancune voelde, was deze niet diepgeworteld. Nadat artsen in 1924 bij Heijermans een kankergezwel in de kaak hadden ontdekt, stortte de architect forse bijdragen in twee steunfondsen.Ga naar eind12 Bovendien was hij na Heijermans' dood betrokken bij de oprichting van een monument voor de toneelschrijver en regisseur.Ga naar eind13 Het typoscript van Het Nieuwe Leven kreeg Berlage pas terug in 1927, zoals blijkt uit een brief van Heijermans' weduwe: ‘Aerdenhout, 23 Dec. 1927. Zeer geachte heer Berlage, Met dezen wil ik U even excuus vragen voor het niet beantwoorden van Uw schrijven d. October. De questie was, dat Uw brief net kwam op den dag dat mijn jongen geopereerd moest worden. Ik was toen zeer nerveus en heb den brief terzijde gelegd en door de drukke dagen die volgden geheel vergeten. Nu ik dezer dagen een briefkaart van Van Korlaar [?] kreeg om het stuk - indien in mijn bezit aan Het Amsterdamsche Toneel op te zenden - dacht ik met schrik aan mijn onbeleefde houding. Direct heb ik het manuscript opgezocht en het den heer van Korlaar doen toekomen. Hopende dat U mijn stilzwijgen wilt excuseeren. Hoogachtend, Annie Heijermans Jurgens.’ Na Heijermans' dood benaderde Berlage nog verschilende andere toneelregisseurs en decorontwerpers, maar voor zover bekend is het toneelstuk nooit op de planken gekomen. |
|