De Parelduiker. Jaargang 2
(1997)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Marco Entrop en Maurits VerhoeffGa naar voetnoot+
| |
[pagina 4]
| |
Behalve van Du Perron verschenen in Het Woord bijdragen van CA. Willink, Rein Blijstra en Constant van Wessem, maar ook van buitenlandse avant-gardisten als Herwarth Walden, Lothar Schreyer en Lioubomir Mitzitch. Aan deze internationale oriëntering van het tijdschrift droegen verder enkele beeldende kunstenaars bij, onder wie de Duitse dadaïste Hannah Höch, De Stijl-kunstenaar Vilmos Huszár en zijn Hongaarse landgenoot Lajos von Ebneth, naast de Groningers H.N. Werkman en Wobbe Alkema. Is Het Woord bij Du Perron nog een voetnoot, in de literatuur daarbuiten zijn verwijzingen naar het blad uiterst zeldzaam. In overzichten van Nederlandse avant-gardetijdschriften uit de jaren twintig ontbreekt het meestal. Daar komt nog bij dat Het Woord zo goed als onvindbaar is geworden. Jan Demets, juli 1915 (foto: A. van Beurden, Eindhoven. Coll. H.P. Demets, Amsterdam)
In openbare collecties in Nederland is het slechts op twee plaatsen aanwezig, bovendien incompleet.Ga naar eind4 Het Woord is thans een vergeten tijdschrift. Maar ook de dichters die enige maanden na de bevrijding hún tijdschrift Het Woord oprichtten, wisten niets af van het bestaan van een vooroorlogse naamgenoot uit Den Haag.Ga naar eind5 Toen al was Het Woord een obscuur blaadje van een, naar in 1945 bleek, obscurante redacteur. | |
AsfaltEvenals zijn tijdschrift is Demets inmiddels in de literatuurgeschiedenis zoekgeraakt. Toen Gerrit Komrij in de jongste editie van zijn poëziebloemlezing een gedicht uit Asfalt afdrukte, was de vindplaats ervan het enige wat hij met zekerheid kon vaststellen. Het geboorte- en sterfjaar van de dichter wist hij niet, noch dat Bob de Mets niet zijn werkelijke naam was. Binnen de chronologie van zijn bloemlezing plaatste Komrij hem op goed geluk tussen de in 1882 geboren dichters, bij Willem Elsschot en H.N. Werkman en één jaar voor Theo van Doesburg.Ga naar eind6 Jan Leonard Christiaan Demets, die onder vrienden Bob werd genoemd, werd op 2 juli 1895 geboren in Sint-Huibrechts-Lille, een dorpje in Belgisch Limburg. Op grond van zijn geboortejaar had Demets dus bij Komrij eigenlijk tussen Nijhoff en Van Ostaijen moeten staan. Eind 1914, kort na de val van Antwerpen, week Demets uit naar Nederland, uit vrees voor vervolging wegens politiek activisme. Een klein jaar verbleef hij in Eindhoven.Ga naar eind7 Daarna liet hij een spoor van adressen na in Amsterdam, Rotterdam en Den | |
[pagina 5]
| |
Haag. Even rusteloos bewoog Demets zich in het maatschappelijk leven. Hij was afwisselend boekhouder, journalist, handelscorrespondent, reclamereiziger en directeur van een reclamebureau. Maar zijn werkelijke ambities gingen uit naar de literatuur. De uitgave van Asfalt moest Demets zelf financieren. | |
Een eigen tijdschriftToen Demets met Het Woord begon, stond hij er nog alleen voor. Het eerste nummer verscheen grotendeels op zijn kosten. Op de titelpagina wordt nog ene Jan de Vries opgevoerd, niet als redacteur van het tijdschrift - dat was Bob de Mets -, maar als beheerder. Het lijkt aannemelijk dat De Vries er eveneens geld in heeft gestoken.Ga naar eind8 Hoe hoog de oplage van Het Woord (ook later) was, is niet bekend. De eerste aflevering resulteerde in een eenmanstijdschrift met een brede literaire inslag. Op een litho van de onbekende kunstenaar Walter na, bevatte zij uitsluitend teksten van Demets: een groteske, een tweetal gedichten, waarvan er een door hem uit Asfalt was overgeheveld, een prozafragment, een handvol kritische gedachten en formuleringen, een boekbespreking en enkele typografische experimenten. Bij het in elkaar zetten van Het Woord moeten Demets de eerste nummers van Merz voor ogen hebben gestaan, het dadaïstische tijdschrift dat Kurt Schwitters vanaf 1923 uitgaf. In zijn vormgeving lijkt het er in ieder geval bijzonder veel op. Het heeft dezelfde afmetingen, eveneens een omvang van zestien pagina's en een typografisch omslag. De geest van Schwitters bezielde nagenoeg het complete nummer. Niet alleen kwam het motto dat Demets zijn blad meegaf (‘Alles was ein Künstler spuckt ist Kunst’) van Schwitters, ook voor zijn creatieve bijdragen, in het bijzonder die waarin hij experimenteerde met typografie, keek Demets de kunst af van de Merz-Künstler, soms door hem bijna letterlijk te imiteren. Maar er zijn meer invloeden te herkennen. Zoals alle vernieuwingsgezinden van zijn tijd keerde Demets zich tegen de traditie. Deze geesteshouding werd binnen de Nederlandse avant-garde het nadrukkelijkst voorgestaan door Theo van Doesburg en zijn alter ego I.K. Bonset; eerst in De Stijl en later eveneens in Mécano, waarvan in 1923 voor het laatst een nummer was verschenen. Ook deze tijdschriften moeten tot de lectuur van Demets hebben behoord, gezien zijn filippica in Het Woord tegen de traditie en de belichamers ervan. Het is alsof Bonset aan het woord is, wanneer Demets schrijft dat de Nederlandse dichters en romanciers - ‘onze allerindividueelste artiesten, die trots nieuwe leuzen zoo erbarmelijk allerindividueelst bleven’ - in hun werk niet veel verder komen ‘dan onze koetjes, onze wolkjes, en onze zieltjes’. Hun romans peuteren aan kleine conflictjes. ‘En onze poëzie herkauwt. En een enkele frissche gedachte wordt bedolven onder schoone woorden, zoo dat je ze niet vindt. [...]. Een weerklank van den geest van dezen tijd is er niet in - en is er niet in te praten.’ In de constatering van Demets dat het woord ontaard is in ‘volmaakt onbenul- | |
[pagina 6]
| |
lige inhoud in het “Schoone” kleed van kunst-ige taal’ en zijn ware betekenis heeft verloren, klinkt de echo door van het literaire manifest van De Stijl, van april 1920. Hierin stelde Van Doesburg onder meer dat de ‘hedendaagsche literatuur’ met haar ‘asthmatische en sentimenteele ik- en zij-poesie’ het woord ‘dood’ en ‘machteloos’ had gemaakt en de ‘beteekenis van het woord gedood’. Evenals Van Doesburg pleitte Demets voor een rationelere omgang met het taalgebruik en tegen breedsprakigheid: ‘Alle epiek is te reduceeren tot een aforisme; alle lyriek tot een schreeuw (zucht - lach), alle dramatiek is handeling. - Het overige is overbodig. [...] We zullen nog moeten leeren, aan de laatste scène van het laatste bedrijf genoeg te hebben. Synthese. Misschien langs den weg van gecondenseerde analyse. Jammer voor de auteurs die zoo mooi schrijven en de knappe acteurs die zoo mooi praten.’ Met het eerste nummer van Het Woord leunde Demets dus zwaar op Schwitters en Van Doesburg. Maar hij miste de humor en het esprit van de eerste en de zeggingskracht van de tweede - en het talent van beiden - om van Het Woord een oorspronkelijk tijdschrift te maken. Het nummer bezat dan ook een zeer hybride karakter. Dadaïsme, expressionisme, futurisme, constructivisme - Het Woord had van alles wat. Demets tilde kennelijk niet al te zwaar aan het onderscheid der geesten. Alle stromingen gaven immers blijk van dezelfde mentaliteit, die gericht was op ‘het nieuwe’ en de traditie afwees. Leek het eerste nummer nog ideologisch onvast, in het tweede nummer koos Het Woord - zowel in de keuze van de teksten en reproducties als in de vormgeving - voor een constructivistische benadering. Model stond deze keer het Antwerpse avant-gardetijdschrift De Driehoek, waarmee Demets in de zomer van 1925 kennis had gemaakt.Ga naar eind9 | |
De driehoekOnder redactie van de Vlaamse constructivist Jozef Peeters en E. du Perron was in april 1925 het eerste nummer verschenen van De Driehoek. Het constructivistische ‘maandschrift’ wilde de opvolger zijn van het eerder dat jaar opgeheven tijdschrift Het Overzicht, dat Michel Seuphor en Peeters sinds 1922 samen hadden uitgegeven. Uit de overgeleverde kasboeken van De Driehoek en de gelijknamige uitgeverij blijkt dat Demets tussen juli en september 1925 verschillende uitgaven en nummers van De Driehoek ter bespreking aangeboden heeft gekregen.Ga naar eind10 Ongetwijfeld zal een exemplaar van zijn eigen tijdschriftje op de burelen van De Driehoek zijn beland. Wellicht zijn er ooit afspraken gemaakt over een onderlinge ruil van beide bladen, of over wederzijdse medewerking. Demets heeft althans één keer in De Driehoek gepubliceerd.Ga naar eind11 Maar de administratie van De Driehoek levert meer informatie op. Achter de datum 11 september 1925 is de naam Jack Krul genoteerd. Hem werd op die dag één exemplaar van het vierde nummer toegezonden. Deze Haagse boekhandelaar zou het jaar daarop nauw betrokken zijn bij de revitalisatie van Het Woord. | |
[pagina 7]
| |
Titelpagina van 1926 van Jean Demets
Jack Krul, 1928 (coll. A.V. Krul, Den Haag)
Privé-omstandigheden waren er de oorzaak van geweest dat het tweede nummer van Het Woord tamelijk lang op zich liet wachten. Op 17 januari 1926 schreef Demets aan Du Perron: ‘De zaak is dat in September jl. een reeks onaangename particuliere geschiedenissen mij op het lijf zijn gevallen - een nasleep van finantiëele misères achterlatend, zoodat toen ook al mijn plannen tot nader order opgedoekt zijn.’Ga naar eind12 Maar dat uitstel geen afstel betekende, werd duidelijk in de maanden die op deze brief volgden. In het voorjaar van 1926, nadat Demets had kennisgemaakt met Krul, bleek het door gezamenlijke inspanning mogelijk Het Woord voort te zetten. Net als Demets was Jack Krul een journalist met literaire ambities.Ga naar eind13 In januari 1925 opende hij aan de Gedempte Gracht 20 in Den Haag een boekhandel, ‘Pandora’, annex uitgeverijtje. Na een eerste blijk van hun samenwerking - in mei 1926 verscheen onder het impressum ‘Jack Krul - uitgever’ Demets' bundel 1926 - gingen zij op zoek naar medewerkers voor Het Woord. Demets en Krul zochten die vooral in de gelederen van De Driehoek. Direct na het verschijnen van het eerste nummer van Het Woord had Demets al geprobeerd kunstenaars uit de kring rond Jozef Peeters voor medewerking aan zijn blad te interesseren: Peeters zelf, Du Perron, maar ook Carel Willink.Ga naar eind14 Willink is een belangrijke intermediair geweest voor de buitenlandse contacten. Via hem loodste Demets zowel de Servische dichter en schrijver Lioubomir Mitzitch Het Woord binnen als de Duitse schilder en dichter Herbert Behrens-Hangeler, een studievriend van Willink. Met hen had Willink tijdens zijn verblijf in Berlijn, van 1920 tot 1924, kennisgemaakt. Behrens-Hangeler en Willink waren als medewerker verbonden geweest aan Het Overzicht. Mitzitch leidde in de jaren twintig het internationale kunsttijdschrift Zenit, dat betrekkingen onderhield met vertegenwoordigers van de avant-garde in de Lage Landen - Van Doesburg, Werkman, Peeters en Seuphor.Ga naar eind15 Van de relatie die bestond tussen Willink en Peeters met de Berlijnse kunsthandelaar en uitgever Herwarth Walden - zijn tijdschrift Der Sturm | |
[pagina 8]
| |
Brief van Bob de Mets aan Duco Perkens, 17 januari 1926 (coll. amvc, Antwerpen)
wijdde in 1924 een nummer aan de Vlaamse avant-garde -, heeft Demets ook kunnen profiteren. Walden zegde zijn medewerking toe, nadat hij het eerste nummer van Het Woord had ontvangen. Ook Krul bemoeide zich met de werving van nieuwe medewerkers. Hij zond Peeters een exemplaar van 1926, een paar weken later gevolgd door een brief waarin hij om de adressen vroeg van geestverwante dichters en kunstenaars.Ga naar eind16 Krul en Demets wilden van Het Woord kennelijk een Haagse dependance van de Antwerpse avant-garde maken. Uiteindelijk kwam het neer op een overname van de inboedel, zij het dat slechts enkelen uit het medewerkersbestand van De Driehoek in Het Woord hebben gepubliceerd: Du Perron, Willink, Frederik Chasalle (pseudoniem van Constant van Wessem), Rein Blijstra en Wobbe Alkema. Van de kunstenaars die Krul via Peeters probeerde te strikken, heeft niemand de kolommen van Het Woord gehaald. | |
Bij de dood van Duco PerkensDemets had Du Perron er al in januari 1926 op voorbereid: ‘Mocht er binnen kort een wijziging in de verhoudingen komen, die mij zou toestaan, mijn uitgave door te zetten, dan zal ik natuurlijk onmiddellijk de Vlaamsche vrienden daarvan in kennis stellen.’Ga naar eind17 Vijf maanden later was het eindelijk zover. Op 15 juni 1926 schreef Demets aan Peeters: ‘Inmiddels is de toestand zoo, dat ik van Juli af weer als tweemaandelijksch tijdschrift “Het Woord” uitgeef. | |
[pagina 9]
| |
Overlijdensbericht Duco Perkens in Het Woord, nr. 2, juli 1926 (coll. kb, Den Haag)
En U nu weer om medewerking kan verzoeken. [...]. Ook hoor ik gaarne iets van de anderen. Zou ik iets van v. Ostayen kunnen hebben?’ Maar Van Ostaijen had zich, na een artistiek meningsverschil met Peeters, nog vóór het verschijnen van het eerste nummer van De Driehoek als medewerker teruggetrokken. Evenmin leek Demets te weten dat De Driehoek inmiddels zelfs was opgeheven, getuige zijn verzoek aan Peeters het blad als meewerkend tijdschrift in de kop van Het Woord te vermelden.Ga naar eind18 Vanaf juli 1926 volgden, in een tweemaandelijkse frequentie, drie afleveringen van Het Woord. Krul en Demets hadden zich wel heel erg door De Driehoek laten inspireren: het herrezen tijdschrift verscheen in nagenoeg hetzelfde formaat en omvang - vier pagina's -, in een eendere driekolomsopmaak. Krul trad op als uitgever. De redactie was nu in handen van Demets samen met De Vries, die in het vierde nummer vervangen zou worden door Lajos von Ebneth.Ga naar eind19 Van nu af aan probeerde Het Woord zich internationaal te profileren. Bijdragen verschenen voortaan in hun oorspronkelijke taal: in het Nederlands, Duits en Frans, en het blad leek zich te hebben verzekerd van een vast aantal buitenlandse medewerkers: Herwarth Walden (Berlijn), Lioubomir Mitzitch (Belgrado) en E. du Perron (Brussel). Alledrie waren gelijk in het tweede nummer present, zij het met werk dat reeds eerder en elders was gepubliceerd. Mitzitch volstond met het sturen | |
[pagina 10]
| |
Kop van Het Woord, nr. 3, September 1926 (coll. Staatsbibliothek zu Berlin)
van een nummer van Zenit en een exemplaar van zijn bundel Avion sans appareil, waaruit Demets een gedicht opnam. Ook Walden liet de keuze over aan Demets, door simpelweg enkele afleveringen van Der Sturm af te staan. Van Du Perron was een gedicht uit Het boozige boekje overgenomen plus een bijdrage uit Bij gebrek aan ernst, onder de naam Duco Perkens. Bij deze publicatie liet Du Perron de in een rouwrand vervatte mededeling afdrukken dat ‘zijn’ auteur Duco Perkens in januari 1926 was overleden.Ga naar eind20 Behrens-Hangeler droeg twee gedichten bij en Willink een prozastukje. Met deze oogst moest de redactie het doen; de resterende kolommen nam Demets voor zijn rekening. Bij de volgende nummers was het niet anders. Demets bleef de meest productieve auteur, ook nadat er een paar nieuwe medewerkers waren bijgekomen - en Willink en Mitzitch het na nummer twee lieten afweten. Het contact met Der Sturm liep door, met artikelen van Walden en de toneelschrijver-dichter Lothar Schreyer. Als nieuwe medewerkers meldden zich Rein Blijstra en Constant van Wessem, twee auteurs uit de gelederen van De Driehoek die waarschijnlijk door Du Perron waren ingebracht. Vanaf het derde nummer verschenen er ook gedichten van Krul en Von Ebneth in Het Woord. Du Perron bleef medewerker, al ging dat niet van harte. Op 14 augustus 1926 schreef hij aan Willink: ‘De heer Demets leest mij een beetje de les omdat ik niet trouw genoeg medewerk. Uw naam heb ik in den kop van mijn blad gezet, schrijft hij, en dat verplicht U eigenlijk tot iets!’ En twaalf dagen later: ‘Ik heb Demets tenslotte maar mijn moordenaarshistorie, het eenige wat ik bezat! gezonden; maar wat doet de man ermee, het ding vergt minstens 18 kolom! Zou hij het gaan splitsen? in dat geval hoop ik voor 8 maanden, van drang tot productief-zijn verschoond te blijven.’Ga naar eind21 Du Perron was zelfs definitief van zijn verplichtingen ontheven. Inderdaad zag Demets zich gedwongen Du Perrons omvangrijke ‘moordenaarshistorie’ ‘Zo leeg een bestaan’ in delen af te drukken, al zou hij daarmee niet verder komen dan de eerste drie hoofdstukken.Ga naar eind22 | |
[pagina 11]
| |
Lino van A. Gonzales della Pastore, uit Het Woord, nr. 3, september 1926, p. 3
| |
Kunst is scheppenDe sector beeldende kunst kreeg in elk volgend nummer meer ruimte. De linosnijkunst, sterk vertegenwoordigd in De Driehoek, ging ook in Het Woord een prominente plaats innemen. Was de linogravure van Jan de Vries, in nummer twee, nog zuiver expressionistisch, in datzelfde nummer was de abstractgeometrische stijl waarin veel Driehoek-kunstenaars werkten, al te herkennen in een lino van A. Gonzales della Pastore. Later kwam daar nog soortgelijk werk bij van Henny P. Faber. Beide kunstenaars waren door Demets en Krul gerekruteerd uit eigen Haagse kring.Ga naar eind23 Het constructivistische karakter van het tijdschrift werd vooral bepaald door de kunstenaars ‘van buitenaf’. Wobbe Alkema en Hendrik Werkman leverden aan Het Woord allebei een niet eerder gepubliceerde bijdrage. Maar het is Lajos von Ebneth geweest die zijn stempel heeft gedrukt op de kunst in het blad; eerst als ‘gewoon’ medewerker en in nummer vier als beeldredacteur. Naast het ‘Haagse’ constructivisme van Gonzales della Pastore en Faber en het ‘Groningse’ van Alkema en Werkman kwam dat van Von Ebneth te staan. Zijn ‘Kompositionen’ in Het Woord vertonen een invloed van De Stijl, maar hebben concreter verwantschap met de suprematistische composities (de Prounen) van El Lissitzky. Het vierde nummer was ook meteen het meest beeldrijke en in kunstzinnig opzicht het meest gevarieerde: met Faber, Werkman, Von Ebneth, Vilmos Huszár en Hannah Höch, de enige vrouw die aan Het Woord heeft meegewerkt. | |
[pagina 12]
| |
Het Woord, nr. 4, november 1926, p. 3 (coll. Gemeentearchief Den Haag)
| |
[pagina 13]
| |
De ondertitel ‘twee-maandelijksch kunsttijdschrift’, die Het Woord met ingang 13 van nummer twee voerde, betekende allerminst dat het blad zich primair op de plastische kunsten was gaan richten. De redactie wenste de tweedeling beeldende kunst en literatuur niet te maken, omdat beide, weliswaar elk met hun eigen middelen, een en hetzelfde doel nastreefden: het scheppen van een nieuwe realiteit. ‘Kunst is niet: copiëeren. Kunst is scheppen. Dit is eigenlijk het heele program van dit tijdschrift.’ De kunsttheoretische uitwerking hiervan nam Von Ebneth in het vierde nummer (november 1926) voor zijn rekening. In zijn opstel ‘Doel der ismen’ noemt hij het dadaïsme de voltrekker van een kunstrevolutie. ‘Dada toont ons voor de eerste maal het wassende, nieuwe streven der nieuwe wereld, ontdekt nieuwe kracht, wekt nieuwe aktie.’ De taak van de kunstenaar is vorm te geven aan de nieuwe tijd, uitdrukking te geven aan het nieuwe levensgevoel dat door de razendsnelle technische ontwikkelingen wordt verhevigd. Niet langer is kunst ‘romantische gevoelsherhaling, evenmin copie of spiegelbeeld, doch de consequentie van den geest’. Von Ebneth predikt de autonomie van de kunst. Zij dient een nieuwe realiteit te scheppen, louter met behulp van de eigen middelen. Het kubisme, futurisme, suprematisme, neo-plasticisme, kortom: alle nieuwe kunststromingen streven ernaar een directe verbinding met het leven te realiseren. Slechts het constructivisme blijkt in staat te zijn deze idee te vervolmaken. ‘Kunst is scheppen van organisch leven. Leven kan slechts het leven zelf scheppen. Dáár hebben de kunst-ismen hun doel bereikt, daar waar zij hun wezen ontvingen.’ Met zijn theorie over de woordkunst, geformuleerd onder de titel ‘Wegen der litteratuur’, sloot Demets in datzelfde nummer aan bij de gedachtegang van Von Ebneth. Literatuur is het resultaat van een scheppingsproces door middel van ‘het woord’. Demets wilde echter de betekenis van ‘het woord’ niet opgeven. Hij zag weinig heil in een ver doorgevoerde toepassing van de klank en het beeld van het woord: ‘Consequente letterkunst wordt [...] typografie; consequente klankkunst muziek.’ Met deze constatering nam Demets afstand van I.K. Bonset, wiens volledig abstracte ‘Letterklankbeelden’ uit De Stijl van juli 1921 hem te ver gingen. Demets aanvaardde het woord als middel, ‘inclusief zijn inhaerente associaties, zijn klank en zijn rythme’. Zijn ‘oplossing’ is constructivistisch. Hij wilde het zoeken in woordconstructies van associaties, ‘zoodanig dat deze bewust tegen elkaar inwerken’, waardoor deze hun individuele realiteit wordt ontnomen en het geheel een nieuwe realiteit krijgt: ‘een kunst-realiteit’. Bij de totstandkoming van die nieuwe realiteit spelen de klank en het ritme van deze woordconstructies natuurlijk wel een essentiële rol. Dat Demets' poëtica in Het Woord toen de norm was, blijkt wel uit de gedichten in dit vierde nummer: ze hebben geen ‘gewone’ titels meer, maar heten vrijwel allemaal ‘Kompositie’, net zoals de beeldende bijdragen van Huszár, Von Ebneth, Werkman en Faber in deze aflevering. Was het geestelijke verwantschap, beïnvloeding of navolging? Er valt niet aan de | |
[pagina 14]
| |
indruk te ontkomen dat Demets over de ‘wegen der litteratuur’ wel heel erg in de pas liep met Van Doesburg. In juni 1926 had immers de eerste aflevering van de zevende jaargang van De Stijl geopend met een korte beschouwing over literatuur door I.K. Bonset, waarmee het artikel van Demets van een half jaar later een frappante gelijkenis vertoonde.Ga naar eind24 Niet alleen stemde de door hen gebruikte terminologie nagenoeg overeen, sterker: eigenlijk beweerden beiden hetzelfde. De ‘woord-beelder’, schrijft Bonset, heft ‘door een woordformatie [...] het zinlooze der werkelijkheid op. hij gebruikt de taal zuiver scheppend. [...]. het woord is hem materie’. En een alinea verder: ‘in de nieuwe woordkunst is geen enkel woord meer bruikbaar of dichterlijk verstaanbaar, indien het niet door zijn tegenbeeld begeleid wordt. deze veel-eenheid van tegenbeelden maakt het ons mogelijk aan den vulgairen zin der woorden te ontkomen en ons onmiddelijk, scheppend uit te drukken.’ Demets en Van Doesburg mochten in litteris dan parallelle inzichten hebben, van een toenadering tussen hen of hun tijdschriften is - voor zover bekend - nooit sprake geweest.Ga naar eind25 Het is nog maar de vraag of Van Doesburg een gelijkgestemde naast Bonset had geduld, laat staan dat hij het blad van Demets als een medestander van De Stijl zou accepteren. Van Doesburg heeft zich nooit over Het Woord uitgelaten. Het tijdschrift van Demets was hem waarschijnlijk te marginaal en te zeer een uitgave in het kielzog van De Driehoek. Van het constructivisme van Het Overzicht en De Driehoek moest Van Doesburg al helemaal niks hebben. Dat bovendien een vroegere geestverwant als Huszár aan Het Woord meewerkte, zal hem ongetwijfeld ook niet hebben gezind. In Het Woord heeft Van Doesburg, anders dan met de Internationale Revue i10 van Arthur Lehning, nooit een serieuze concurrent of tegenstander gezien. | |
VechttijdschriftVan officiële zijde, de kunst- en literatuurkritiek, is er evenmin op Het Woord gereageerd. Als het tijdschrift al werd besproken, gebeurde dat vooral in de (lokale) dagbladpers. Journalisten wisten wel raad met uitingen van de avantgarde. Hun oordeel over Het Woord varieerde van ‘onleesbaar’, ‘niet origineel, niet geestig, niet ernstig’ tot ‘nonsens’, ‘perverse hypermoderne schrijverij’ en ‘oubakken’. Du Perron kon zich in de geesteshouding van Het Woord wel vinden. In een van de zeldzame particuliere reacties op het tijdschrift die zijn overgeleverd, schreef hij in juli 1926 aan Willink: ‘Sympathiek van houding- “kunst-politisch” gezien! - niet altijd sympathiek van toon. Er is ook een Multatuliaansche ergernis in en behoefte om allerlei betweters hun betweterij voor te houden die ik mij niet goed verklaar. Nr. I. was lang niet zoo krijgshaftig. Maar [...] de houding is, dunkt me, wel heilzaam.’Ga naar eind26 Demets wílde ook een krijgshaftig tijdschrift, een strijdschrift in de voorhoede van de kunst. Misschien, schreef hij in de voorrede van het tweede nummer, blijkt ‘[...] dat dit tijdschrift een vecht-tijdschrift is. Misschien is het ook goed, dit nog eens te zeggen. “Men” herkent de waar altijd nog slechts aan het etiket. En de man, die zijn waar niet etiketteert, krijgt “ambtshalve” een etiket. Dat verkeerd is.’ | |
[pagina 15]
| |
[pagina 16]
| |
Een ‘vecht-tijdschrift’ is Het Woord inderdaad geweest. Demets sleep zijn messen tegen de ‘dragers van de traditie’: de dagbladjournalisten die zijn tijdschrift belachelijk maakten, de ‘koop- en verzamelkaffers’ van kunst, ‘roman-arbeiders’ als Israël Querido en De Gids-redacteur H.T. Colenbrander, die zijn bundel 1926 tot ‘weeë krompraat’ had bestempeld. Maar Het Woord was ook in ander opzicht een vechttijdschrift: het vocht om het hoofd boven water te houden. | |
De absolute nulNa het vierde nummer ging het definitief mis. Blijkens correspondentie met Werkman rekende zowel Demets als Krul nog op een nieuwe aflevering.Ga naar eind27 Het blijft onduidelijk waarom die er niet is gekomen, Waren er artistieke meningsverschillen gerezen of was er gewoon geen geld meer? Demets gaf echter niet op. In een (niet overgeleverde) brief aan Du Perron maakte Demets melding van nieuwe plannen voor Het Woord. Du Perron lichtte Willink hierover in op 13 maart 1927: ‘Hij schreef mij dat hij, voor een lezing, meen ik, gedwongen werd zijn inzichten in de Kunst (ja-a) te formuleeren (o, te forrrmuleeeren!) en dat hij bij die gelegenheid was geraakt tot de absolute nul. Bijgevolg heeft hij zijn boekenkast of de inhoud van dezelve, of de inhoud mèt dezelve, verpatst. In hoeverre deze geste een catastrophe voor het menschdom representeert laat ik aan jou over uit te maken. Goed; hij hééft dan de absolute nul gevonden, en wil niets meer te maken hebben met de konstruktivisten, en wil van Het Woord een litterair blaadje - uitsluitend litterair - maken, want... nu komt het! hij wil vooreerst wat op de door hem gevonden formules, schrijft hij, voortbouwen. Ik moet je bekennen dat die bouwerij op de absolute nul mij wat vermakelijk voorkomt, maar laat ons afwachten. Misschien... misschien... voordat wij het lijkje hebben gezien..’Ga naar eind28 Du Perron kreeg gelijk. De nieuwe bladformule bleek een doodgeboren kindje. Tot leven zou Het Woord niet meer worden gewekt. Het driemanschap van Het Woord - Demets, Krul en Von Ebneth - waaierde in 1927 uiteen. Von Ebneth vond een podium in i10, Krul begon een nieuw uitgeverijtje en Demets raakte tot de absolute nul. Eind 1930 maakte hij de balans op van zijn literaire productie. In de bundel Experimenten, een typoscript in drie exemplaren, bracht Demets ongepubliceerd literair werk samen met enkele bijdragen uit Het Woord en uit 1926. Eén doorslag ervan, met opdracht, ging naar Du Perron, die er verder niet op heeft gereageerd.Ga naar eind29 Als letterkundige leek Demets toen uitgerangeerd. Zijn schrijverschap versmalde zich tot de journalistiek. In het beladen jaar 1933 dook Demets op in de kring rond het pacifistische ‘onafhankelijk weekblad’ De nieuwe pers, dat tussen oktober 1933 en januari 1934 in Amsterdam verscheen. Demets voerde de redactie van het binnenblad Zoo en anders, het ‘Orgaan van de Vrije Tribunes in Nederland’. Hij was voorzitter van de afdeling Rotterdam, die weer deel uitmaakte van een wereldwijd netwerk van ‘Vrije Tribunes’, waarvan de zetel was gevestigd in Parijs. De ‘Fédération des Tribunes Libres’ was een onafhankelijke organisatie op humanitaire | |
[pagina 17]
| |
Jan Demets, februari 1936 (coll. M. Weber-Koningh, Leersum)
grondslag, die beoogde andersdenkenden begrip voor elkaars standpunten bij te brengen. Van Zoo en anders zijn slechts een paar nummers verschenen. In het maken van tijdschriften heeft Demets dus niet echt een gelukkige hand gehad. In het maken van politieke keuzes evenmin. | |
OmmezwaaiEen paar jaar later moet Demets tot een andere, minder humanitaire levensbeschouwing gekomen zijn. Wie of wat deze ommezwaai heeft bewerkstelligd, blijft duister. Naast nationalisme - een reminiscentie van zijn activistische verleden - zullen hierbij ongetwijfeld ook revanchistische gevoelens een rol hebben gespeeld.Ga naar eind30 De schrijver Rico Bulthuis, die hem in die jaren meemaakte in de kring van Haagse bohémiens, herinnert zich dat Demets, naarmate de tijden dreigender werden, het gezelschap zocht van obscuranten als Adalbert Smit, Alfred Haighton, Jan Baars, Ernst Ridder van Rappard, Arnold Meyer en majoor Kruyt.Ga naar eind31 Demets was nationaal-socialist geworden. Na de Duitse inval vestigt hij zich in Antwerpen, waar hij op 25 november 1940 zijn diensten aanbiedt aan de Oberfeldkommandantur.Ga naar eind32 Een half jaar later meldt Demets zich in ss-uniform bij de leiding van de Vlaamsche Omroep. Voor Zender Brussel zal hij vervolgens tot in 1944 bijna tweehonderd radioteksten schrijven, van kinderhoorspelen tot cabaretliedjes, van boekbesprekingen tot pro-Duitse en antisemitische commentaren - de Vlaamse evenknie van Jacques van Tol. Tevens is hij in die jaren actief als journalist bij kranten als Balming, De Vlag, De SS-man en Brüsseler Zeitung. In januari 1944 wordt Demets Hauptsprachleiter der Flämische Redaktion van de Deutsche Europasender (d.e.s.) in Bremen. Tijdens de zwarte september van 1944 vindt men het huisadres van Demets in Brussel-Molenbeek verlaten. Na de oorlog blijft hij voortvluchtig. Op 17 mei 1947 wordt Jan Demets door de auditeur-militair van de Brusselse krijgsraad bij verstek veroordeeld tot de doodstraf en het betalen van een schadevergoeding van 100.000 franken aan de Belgische staat, en wordt hij vervallen verklaard van zijn nationaliteit. In ditzelfde proces krijgt de Vlaamse dichter Wies Moens het doodvonnis over zich uitgesproken. Moens, die directeur culturele uitzendingen is geweest bij Zender Brussel, zal nog tot zijn dood in 1982 in ballingschap in Nederland leven. Waar Demets zijn heenkomen heeft gezocht is niet bekend, noch wanneer hij is overleden. Hij is werkelijk tot de absolute nul geraakt. |
|