De Parelduiker. Jaargang 1
(1996)– [tijdschrift] Parelduiker, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| ||||||||||
Marijke Stapert-EggenGa naar voetnoot+
| ||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||
Jan Toorop, Apostel Bartholomeus, ca. 1912, krijttekening
minder theatraal was. Ik mis noode den blonden Johannes: hoe heeft de kunstenaar [...] den smartelijkst getroffen jeugdigen boezemvriend van Christus gedacht? Als een jeugdigere leerlingsjongen vermoedelijk.’ (De achtste apostel Thaddeus, in een dubbelportret met Thomas afgebeeld, wordt in Couperus' beschrijving overgeslagen.) Het trof Couperus dat Toorop de apostelen niet als ‘Semitische Oosterlingen’ had getypeerd, maar als Hollanders, ‘als of de Apostelen gewoon-weg doleerende handswerklieden waren geweest, geboortig uit de landouwen tusschen Noord- en Zuiderzee’. Bovendien merkte hij op dat zijn vriend Jan ‘een zekeren familie-trek vertoont met Bartholomeus!’, een gelijkenis die hij een aantal regels later versterkt herhaalt met de woorden: ‘vriend Jan met zijn Bartholomeus-gezicht’. (Volledige werken, 35, p. 428-431.) De apostel Bartholomeus, aldus Toorop-kenner Gerard van Wezel (aan wie ik met veel dank ook enkele andere Toorop-gegevens ontleen, onder andere dat de Bartholomeustekening onlangs is geveild uit de nalatenschap van C.J.A. van Leden te Rotterdam), is gemodelleerd naar ‘pastoor Kwakman’. (Een portret van deze pastoor uit 1910 bevindt zich, aldus Van Wezel, in het Catharijneconvent te Utrecht.) Maar wie was vriend Jan?
De conclusie van Bastets indrukwekkende speurtocht naar de identiteit van Gigi's charmante Italiaanse vriend Orlando Orlandini is dat deze gemodelleerd is naar Giulio Lodomez, de zoon respectievelijk broer van twee met het echtpaar Couperus-Baud bevriende Florentijnse dames. Van Giulio's moeder, Maria Lodomez, is in Couperus' feuilletons geen spoor terug te vinden. Haar dochter, Emma Garzes-Lodomez, zou Orlando's zuster Elettra zijn geweest. Portretten heeft Bastets speurtocht helaas niét opgeleverd. Evenals Gigi's vriend Orlando is ook Louis' vriend Jan aanleiding geweest tot speculaties naar diens werkelijke identiteit. Van Booven noemt hem ‘de doorsnee Hollander’ (Leven en werken van Louis Couperus, p. 204). Ook Van Tricht hield hem voor een fictie (Louis Couperus, Een verkenning, p. 167). Volgens Bastet was hij gemodelleerd naar de auteur-journalist Maurits Karel Herman Wagenvoort (1859-1944). Op p. 74 van De wereld van Louis Couperus poneert Bastet naast diens door Pieter de Josselin de Jong in 1896 getekend portret: ‘Wagenvoort zou Couperus inspireren tot de schertsfiguur “Jan”, die in een aantal van zijn veel later geschreven schetsen en verhalen een bijna even belangrijke rol zou gaan spelen als “Orlando”.’ Bastets bewijsvoering voor deze identificatie is echter aan de | ||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||
magere kant. In zijn Couperusbiografie zegt hij geloof te hechten aan een overlevering, die wil dat Jan geïnspireerd zou zijn op Maurits Wagenvoort. In een noot hierbij noemt hij als bron voor deze overlevering: ‘Fred Batten, die aan schrijver dezes in een brief d.d. 16 maart 1979 schreef “Overigens gaf zij - mevrouw Couperus - toe dat de Hollandse vriend [Jan] een zekere plagerij was van de journalist/auteur Maurits Wagenvoort [...], die de Couperussen in Italië weleens opzocht.”’ Vervolgens haalt Bastet een tweede bewijs uit Wagenvoorts autobiografie De vrijheidzoeker (1930), waarin deze vertelt dat hij van de Nederlandse pers de bijnaam Jan Globetrotter heeft gekregen. Ook Bastets derde bewijs is aan Wagenvoorts autobiografie ontleend: ‘Daar komt bij dat Wagenvoort omstreeks 1910, dus juist op het ogenblik waarop hij in Couperus’ schetsen begint te verschijnen, zijn gereis en getrek wat begon te minderen. Voorlopig ging hij in Rome woven, en trad daar op als Italiaans correspondent van De Nieuwe Courant en Het Nieuws. Na een jaar verhuisde hij naar Florence, waar hij tot 1914 is gebleven. In die jaren heeft Couperus hem daar zeer dikwijls ontmoet.’ (Louis Couperus, Een biografie, p. 364, p. 765 noot 49.) Nu is Wagenvoort in zijn autobiografie, die overigens in de derde persoon is geschreven, niet erg duidelijk waar het data aangaat. Op 30 april 1909 is hij nog in Indië, waar hij hoort dat er een prinses van Oranje is geboren (De vrijheidzoeker, p. 304). 1910 wordt door hem slechts genoemd als het jaar waarin hij, via een lange reis in etappen, na een afwezigheid van vijf jaren terugkwam in Holland. Persoonlijke en zakelijke omstandigheden deden hem vervolgens in Rome belanden (De vrijheidzoeker, p. 310). Vriend Jan is echter al op 29 januari 1910 op het toneel verschenen, in de tweede van de reeks Legenden van de Blauwe Kust, die bovendien niet in Rome maar in Nice spelen, waar Jan het carnaval komt meevieren. In Rome zal vriend Jan eerst in 1911 arriveren, in het feuilleton ‘Mijn vriend Jan te Rome’, nummer xx van de reeks Bladen uit mijn Dagboek, in Het Vaderland van 13 mei 1911. In Florence treedt hij pas eind 1913 op, in nummer lxxxxviivan Bladen uit min Dagboek, Jan en Florence, in Het Vaderland van 27 december 1913. Bastets tweede bewijs: Wagenvoorts bijnaam was Jan, staat hacks op zijn eerdere conclusie dat Orlando Giulio is, ondanks het verschíl in naamgeving. Mevrouw Couperus, ten slotte, moet als zovele weduwen en wezen van kunstenaars in biografisch opzicht zeer gewantrouwd worden. Jonkheer Ram immers, heeft ondanks haar ontkenning in de directe omgeving van Couperus bestaan. En Bastet heeft zelf menen te kunnen bewijzen dat haar verhaal tegen Marc Galle over Orlando als fantasieproduct niet zou hebben geklopt (Een zuil in de mist, p. 96). Een verhaal dat weer afwijkt van haar mededeling in een brief uit 1951 aan Gerda van Woudenberg, dat Jan en Orlando werkelijk bestaan hebben (Louis Couperus, Een biografie, p. 758 noot 50). Als getuige moet mevrouw Couperus niet de ene keer positief en de andere keer negatief geciteerd worden, al naar gelang het de biograaf het beste uitkomt. Of ze sprak de waarheid, zodat vriend Jan Wagenvoort is en Orlando niet heeft bestaan, òf ze sprak de onwaarheid, zodat Orlando wel werkelijkheid is geweest, maar vriend Jan geen Wagenvoort! De biografische gegevens van vriend Jan, door Couperus kwistig door zijn feuilletons heen gestrooid, geven ook al geen aanleiding aan Wagenvoort te denken. In tegenstelling tot de auteur-journalist Wagenvoort, die in Italië al thuis is sinds het laatste decennium | ||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||
van de negentiende eeuw (De vrijheidzoeker, p. 19 7vv), kan Jan niet schrijven (wel is hij amateurschilder), weet hij niet hoe hij een feuilleton naar de krant moet versturen en toont hij zich een groentje op het gebied van reizen, wanneer hij zich in 1910 buitensporig over de Italiaanse mentaliteit verbaast. Waar Wagenvoort kosmopoliet is, is vriend Jan conservatief. Met de apostel Bartholomeus is niet dan met de grootste verbeelding enige gelijkenis te constateren - hoogstens Wagenvoorts kuifje tussen zijn twee Geheimrathsecken, die bij Bartholomeus in aanleg aanwezig zijn. Bovendien openbaart Wagenvoort in zijn autobiografie zijn eigen familietrekken heel expliciet: hij heeft rood haar en geen wenkbrauwen! (De vrijheidzoeker, p. 2, p. 37, p. 91-92.) Maar het belangrijkste verschil tussen beiden zit in een verwijzing naar de relatie tussen vriend Jan en Couperus zelf. In ‘Belangrijke mededeelingen over Louis Couperus door zijn vriend “Jan”’, het feuilleton dat Jan in plaats van Couperus met diens gouden pen schrijft voor Het Vaderland van 30 juli 1910, deelt hij mee, dat hij ‘Louis [...] van zijn kinder- en schooljaren ken[t]’. (Volledige werken, 27, p. 192.) Hiermee verdwijnt Maurits Wagenvoort, die, geboren en getogen in Amsterdam, pas rond 1896 met Couperus heeft kennis gemaakt, als letterlijk realistisch model voor vriend Jan van het toneel. Heeft Couperus in zijn vriend Jan eigenlijk wel een bestaande figuur willen portretteren? En zo ja, wie en hoe? Drie veronderstellingen zijn mogelijk:
De tweede veronderstelling ligt het meest voor de hand, zelfs het door mevrouw Couperus genoemde ‘plagen’ van Maurits Wagenvoort kan er mee verklaard worden. Maar de eerste veronderstelling hoeft niet zonder meer te worden verworpen. Voor de juistheid ervan bestaat zelfs een spoor, zij het zeer vaag, dat misschien de moeite van het volgen waard is. In zijn Couperusbiografie uit 1933 noemt Henri van Booven de naam van een van Couperus' ‘schoolkameraadjes, thans nog in leven, de Heer Ir J.v.S.’, die met Couperus in de hoogste klassen van de dag-en kostschool van de Heer Wyers op de hoek van de Mauritskade en de Willemstraat heeft gezeten. ‘De kleine jongens kwamen vaak bij elkaar aan huis. Louis had samen met zijn vriendje een soort “taal” uitgevonden, waarin alleen zij konden spreken. Was er een woord uitgevonden, dan werd dit in een blauw schrift “bijgehouden”. De “taal” noemden zij met een fraai woord “Foi”. Iedere week werden acht woorden ‘uitgevonden” en opgetekend.’ (Leven en werken van Louis Couperus, p. 51-52.) In het register van persoonsnamen verwijst Van Booven bij deze initialen naar Ir J. van Santen (wiens titulatuur Ir hij vervolgens vervangt door Jr!). Bastet merkt in zijn Couperusbiografie terecht op, dat deze gegevens niet helemaal kloppen, omdat Couperus toen hij negen jaar was met zijn familie naar Indië vertrok. De identiteit van J.v.S. heeft Bastet niet | ||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||
kunnen achterhalen en hij vraagt zich in de bijhorende noot af of deze misschien dezelfde is als ‘de J.J. van Santen, die opduikt in de briefwisseling met Veen’. (Louis Couperus, Een biogafie, p. 60, p. 704 noot 29.) Dat is hij echter niet. In augustus 1893 en augustus 1895 logeert Couperus ten huize van mr J.J. van Santen te Baarn in de Amalialaan (Waarde Heer Veen, brief 61, 62 en 118). In november 1893 laat hij hem en zijn vrouw op het adres Vondelstraat 39 in Amsterdam een exemplaar van Majesteit sturen (brief 70), in oktober 1895 gevolgd door een exemplaar van Wereldvrede op hetzelfde adres. Een zekere Richard Lash Esq. ontvangt bij die laatste gelegenheid op hetzelfde adres in Amsterdam eveneens een exemplaar van Wereldvrede (brief 128). Mevrouw J.J. van Santen wordt door Bastet in het register van persoonsnamen gelijkgetrokken met Mevr. J.J. van Santen-de Sturler de Frienisberg, die in Tjisella, Rankas-Betoeng-Bantam op Java in de zomer van 1898 een exemplaar van Psyche moet krijgen. Maar dan is mevrouw Van Santen inmiddels wel weduwe! (brief 201) Mr J.J. van Santen, in 1898 niet meer in leven, kan dus onmogelijk in 1933 identiek zijn aan Ir J. van Santen. Alle pogingen om gegevens over een Ir J. van Santen te achterhalen, zijn tot nog toe mislukt. De familie Van Santen komt niet voor in het Nederlands Patriciaat, terwijl mevrouw Van Santen tot de niet-adellijke tak van de familie lijkt te horen en daarom ontbreekt in het Adelsboek. Volgens de overlijdensannonce overleed Mr J(an) J(oseph) van Santen, in een tweede huwelijk getrouwd met A.G. de Sturler de Frienisberg, in 1896 te Amsterdam, bijna 67 jaar oud. Uit zijn eerste huwelijk met Bertha Elisabeth Kerkhoven had hij een dochter (gehuwd met een Lash Miller, zodat we R(ichard) Lash uit 1895 in de annonce terugvinden!) en twee zonen, Rudolf Albert en Adriaan Nicolaas. Andere overlijdensannonces op het Genealogisch Bureau leveren diverse J's en J.J's van Santens, maar zij zijn allen of te oud of te jong om voor vriend Jan te kunnen dienen. Het meest in de buurt komt Marinus Johannes Pieter van Santen, die in 1943 te Groningen overleden is in de ouderdom van 77 jaar. Hij moet dus circa 1866, drie jaar na Couperus zijn geboren en is daarmee eigenlijk ook te jong. Slechts voor wie het zien wil, vertoont zijn portret in Nederlandsche Vereeniging London 1878-1893 een gelijkenis met de apostel Bartholomeus. (Met dank aan Maurits Verhoeff voor zijn genealogische speurtocht.) Een portret, kortom, van Ir J. van Santen, in Den Haag lagere school gegaan, in 1933 nog in leven en toen circa zeventig jaar, wordt dringend gezocht! Bastets fotobiografie levert geen afbeeldingen van Hollandse vrienden op die duidelijk overeenkomen met het Bartholomeus-portret - de vorm van de schedel van Charles van Deventer (nr 223) en Pieter de Josselin de Jong (nr 159) daargelaten, maar die passen weer nergens in de biografie van vriend Jan. Herhaald bladeren door de fotobiografie doet wel steeds dringender de gedachte aan de hierboven genoemde derde veronderstelling opkomen: zou vriend Jan niet Couperus zelf kunnen zijn? Met name in nr 344 en 354, de fotoportretten die Couperus rond zijn vijftigste verjaardag op 10 juni 1913 in München heeft laten maken en die hij als uitgesneden medaillonportretten heeft laten afdrukken op briefkaarten, die hij gebruikte om de felicitaties te beantwoorden, zijn trekken te vinden die Couperus twee maanden later kan hebben herkend in Toorops Bartholomeus-tekening: grote rechte neus, lange grote oren, wangzakken, en met name de opvallende kinpartij. Deze trekken | ||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||
deelt hij bovendien met enkele van zijn familieleden: in het bijzonder zijn vader (nr 8, 100, 165), zijn broer John (!) Ricus (nr 17), en zijn broer Frans (nr 18). Uit een brief aan Veen d.d. 16 april 1914, blijkt dat er in München nóg een portret van Couperus is gemaakt, dat echter zijn goedkeuring niet heeft kunnen wegdragen. Wanneer Veen voorstelt uitgerekend deze foto te gebruiken voor de geplande bundeling Van en over Alles en Iedereen, reageert Couperus furieus: ‘Ik ontving het monster-portret, waarvan natuurlijk geen sprake kan zijn. Als mijn laatste portret niet beter kan zijn, dan zullen we het maar zonder doen. Ik ben niet scheel, de handen (vervallen op de briefkaarten) komen veel te veel naar voren en zijn immens en de geheele bewerking is kleurloos en leelijk. Ik vond de briefkaarten nog al vrij aardig, maar dit gaat heelemaal niet. Ik begrijp zelfs niet, dat je het mij zendt. Maar ik kant mij hevig tegen dit portret. Als je het geplaatst had, zoû je 10 feuilletons in Het Vaderl. er over gehad hebben.’ In een noot bij deze brief wijst Bastet op het enkele bladzijden eerder afgebeelde medaillonportret op een briefkaart aan Jeanne Kloos en merkt daarbij op: ‘Ook op het medaillon kijkt Couperus uitgesproken scheel.’ (Amice, brief 539.) Dat deed ook zijn vrouw Elisabeth die zijn nichtje was. Dat deed ook zijn andere nichtje Minta Baud (nr 108). Dat deden velen van zijn familieleden. En, eerlijk is eerlijk, Toorops apostel Bartholomeus heeft handen als kolenschoppen en zijn linkeroog loenst een weinig! Was vriend Jan dus toch Couperus zelf? Was Orlando misschien dan ook Couperus zelf? Heeft Couperus zijn stukje Latijnse aard, waar hij zo trots op was, geïdealiseerd in de Orlando-figuur en voor zijn noordelijke tegenkant een Hollander bij uitstek, inclusief de naam, inclusief de familietrekken, gecreëerd? Vriend Jan, die hem al kent van zijn kinderen schooljaren... Heeft Couperus, Gigi voor zijn ene alter ego, Louis voor zijn ander, zichzelf tussen die beiden geplaatst als de paardenbloem in het feuilleton ‘Midzomerloomtes’, in Het Vaderland van 26 augustus 1911? Niet alleen arrivéren Orlando en vriend Jan bijna gelijktijdig in Couperus' geschreven wereld, op het moment dat zijn werkelijke wereld aan scherven ligt en hij in 1910 als schrijver een volkomen nieuwe koers moet kiezen. Orlando en vriend Jan verdwíjnen ook weer samen, op het moment dat Couperus andermaal van richting moet veranderen en het toneel verlaat waarop hij hen beiden heeft laten spelen. Na zijn terugkeer uit het Zuiden naar Holland in 1915 hebben ze nooit meer een rol gespeeld. Om deze derde veronderstelling te bewijzen moet er een gedetailleerde tekstanalyse van Couperus' feuilletons en verhalen, gelezen in hun strikt chronologische volgorde, gemaakt worden. Couperus zelf lijkt er al een voorzet voor te hebben gegeven: op 15 januari 1910 verschijnt in Het Vaderland het feuilleton ‘Bekentenissen’. Het is geschreven nadat Couperus begonnen is aan de eerste Orlando-verhalen, die hij in februari daarop als Hummer iii en iv van de reeks Van en over Mijzelf en Anderen in Groot Nederland zal publiceren. Twee weken na ‘Bekentenissen’ introduceert hij in de reeks Legenden van de Blauwe Kust vriend Jan. Met het feuilleton ‘Bekentenissen’ heeft Couperus als het ware zijn nieuwe stijl ingeluid. Hij waarschuwt de lezer voor wat er komen gaat: | ||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||
Vertrouw mij nóoit als ik u iets vertel. Ik heb het métier gekozen van leugenaar, ik meen romancier, van verteller en vinder, en ik heb u al vele, heel lange verhalen verteld, die woord voor woord leugen zijn, die of niet gebeurd zijn, of anders gebeurd. Wees overtuigd, dat, indien ze zóo waren gebeurd, als ik ze u heb verteld, ik ze u anders verteld zoû hebben. De leugen is mijn satanisme, voor de leugen kniel ik devotelijk neêr, en aanbid haar als de heerscheres der wereld. [...] Zoo tooverachtig zoû ik u willen voorspiegelen de meest onwaarschijnlijke leugen, dat ge niet alleen geboeid wordt, maar ook gelooft. Ik waarschuw u alleen van daag. Ik waarschuw u nooit meer. Ik zal u voortaan altijd met al de verleidingen van mijn woord, met al den klank en kadens van mijn stijl, pogen te bedriegen, en te beliegen, en als ik slaag - als ik bespeur, dat ge ontroerd wordt, geschokt, dat ge lacht of weent, omdat ge u verstrikt in het kunstig warnet van mijn leugens en de fantasmagorieën van mijn klankbeelden aanneemt voor een afspiegeling van de Waarheid, die ik haat, - heb ik mijn doel bereikt en acht ik mij volkomen gelukkig... (Volledige werken, 27, p. 56-58.) | ||||||||||
Bronnen
Met dank aan dr Joop Joosten, die mij jaren geleden de hierbij opgenomen foto van het origineel van Toorops apostel Bartholomeus deed toekomen. |
|