Pan. Oostvlaams Bulletin voor Letteren en Kunst. Jaargang 8
(1961)– [tijdschrift] Pan– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
De geest die vlees eet
| |
[pagina 18]
| |
historische beschouwingen, over de waarde en juistheid waarvan alleen een specialist zal kunnen oordelen. En dat alles is neergeschreven in een somtijds daverend proza, zinnen vol speelse uitwassen, met woordspelingen en grappen, met talrijke adjectieven, proza dat golft en woelt en vaak verbijstert door zijn virtuositeit. ‘De triomf der zinnen’, aldus kan men dit proza het best typeren, want het getuigt welhaast van overgevoeligheid van alle zintuigen. Elke uiterlijke prikkel - van de groofste tot de meest verfijnde - wordt omgezet in taal en dan, dat is het wonderlijke, onmiddellijk gesublimeerd, opgenomen in het geestelijk leven. Tot driemaal toe laat Daisne Vlaanderen typeren als het land ‘waar de geest vlees eet’, en daarmee is zijn eigen proza op meesterlijke wijze gekarakteriseerd. Al het uiterlijke wordt opgenomen, verzwolgen haast, met graagte en lust, maar in de ‘spijsvertering’ van de ik-figuur van de roman wordt het omgezet in geestelijke krachten. Wanneer we die instelling tegenover de buitenwereld in gedachten houden, wordt de barok in de compositie van de roman ook begrijpelijk. De inlassen zijn geen baldadigheden, geen nodeloze uitweidingen: in de wereld van Daisne speelt alles een rol in één leven. Geen gebeurtenis, geen herinnering, geen ‘toevallige’ overpeinzing is zonder zin. Aan de meesten gaat dat voorbij. Op hen stormt alles af en de kracht daarvan blaast hen omver. Daisne weet de storm een halt toe te roepen, de samenstellende krachten ervan te ontleden en ieder hun plaats te geven, en ze dan om te zetten in opbouwende krachten. Op het eerste gezicht kan de overdaad aan film-historie en filmologie verbijsteren. Maar dan moet men bedenken, dat de ondertitel van De neusvleugel der muze ‘een roman van de film’ luidt en dat voor de ik-figuur en de eigenlijke hoofdpersoon van de roman - beide filmbezetenen - de film, niet alleen het verschijnsel, maar ook de produktie, de sfeer, de sterren van bepaalde films, een hoofdrol speelt in hun leven: zij hebben de film ‘gegeten’ en door hun speciale spijsvertering zijn daar- | |
[pagina 19]
| |
door krachten en zwakheden in hun leven achtergebleven. In de poging de film op deze levende wijze te benaderen, hem tot verslindende én levenwekkende kracht te maken, is Daisne volkomen geslaagd. Is men daarvan overtuigd, dan neemt men niet alleen de opsomming van talrijke filmtitels, met jaar, regisseur en hoofdrolspelers voor lief, men gaat er het belang van inzien: elke titel verwijst naar een brok leven van de hoofd- en van de ik-figuur. Als gezegd: de imaginaire wereld van de film is de inzet van de roman. Zij moet verzoend worden met de werkelijkheid. De hoofdfiguur van de roman, de Amerikaan Donald Shawks, ontmoeten we met de ik-figuur op drie achtereenvolgende film-festivals. Op het eerste van deze mondaine festijnen ontmoet de ik-figuur ook Shawks' geliefde: een filmster. De liefde van Donald en de ster lijkt er een ‘waarvan ieder van ons de ziel zou kunnen zijn’, zoals de auteur het zelf zegt. Maar dan een ziel die bevlogen is. Op het tweede festival verkeert Shawks in een crisis. De werkelijkheid, de lelijkerd, de vernieler, heeft een steen gegooid tegen het beeld van de geliefde: de ster uit de imaginaire wereld, waarop Shawks verliefd is, is vermenselijkt, van absoluut betrekkelijk geworden, op het ideaal is een smet gevallen. De zintuiglijkheid waaraan de droom ontsprong, heeft hem ook geschonden. Levensdorst en bestaansafkeer raken met elkaar in conflict. De droom ligt bij Shawks aan scherven, de werkelijkheid kan door hem niet aanvaard worden. Op het derde festival treedt dan de tovenaar op, die droom en werkelijkheid weet samen te brengen. Film en werkelijkheid worden verzoend. De geest aanvaardt de stof. Het zou te ver voeren, te beschrijven, op welke wijze Daisne in dit speciale geval de verzoening tot stand laat komen. Het gebeurt op een zeer speelse wijze, waarbij aan de titel van de roman ook een olijke inhoud wordt gegeven. Die speelsheid is niet zo verwonderlijk: de toon van de gehele roman is luchtig, overmoedig, soms zelfs badinerend. Hier geen spel met de ernst, maar een zwaar gerecht dat feestelijk, met veel rare en kronke- | |
[pagina 20]
| |
lende figuren bespoten, wordt opgediend. Ik moet wel bekennen, dat het einde van de roman mij als oplossing niet bevredigd heeft. De wonderen mogen de wereld niet uit zijn, tovenaars blijven zeldzaam. En zonder die wondermaker - welke mens heeft in zich de macht om zich tot zo'n figuur om te toveren - kan Daisne het bij zijn pogingen, geest en stof te verzoenen, toch niet stellen. Heeft men het probleem van de splitsing van geest en stof door, dan ontdekt men, hoe het ook in de raarste geschiedenissen van het boek speelt, hoe alle gebeurtenissen in de typering of de ontwikkeling van het probleem een rol spelen, hoe de vele wervelwinden die door het boek waaien, om één kern draaien. En ongetwijfeld getuigt het van Daisnes meesterschap, dat hij de hele holderdebolder bijeen heeft weten te houden, een warwinkel van feiten en voorvallen heeft weten te bezweren. Hoe? Door romantiek en realisme te versmelten, langs een trap van steen en wolken - de werkelijkheid en de verbeelding - naar zijn doel te klimmen. Steen en wolken, aarde en hemel raken elkaar, door de macht van de schrijver, die als tovenaar optreedt. Een van de zeldzamen. Wat hij voor zijn hoofdfiguur op niet geheel overtuigende wijze bereikt - verbeelding en realiteit tot een nieuwe werkelijkheid om te smelten - daar slaagt Daisne zelf voortdurend in: hij kan de geest vlees laten eten, de verbeelding met de werkelijkheid voeden en zo ongekende geestelijke krachten verwekken. Daisne tracht van elke straatsteen een bouwsteen naar de hemel te maken, en in de meeste gevallen lukt hem dat. Vandaar zijn uitbundige verheerlijking van de straatsteen - de aarde - die hem daartoe in staat stelt. De keren dat hij faalt en werkelijk irriteert en aan de rand van de kitsch staat - zo in sommige beschrijvingen van vrouwen - laten we maar onvermeld. Uit bewondering voor dit rare boek, waarbij men ‘raar’ in dubbele betekenis moet opvatten, betekenissen die elkaar niet uitsluiten maar verklaren. Kees FENS |
|