Over Multatuli. Delen 7-8
(1981)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |
Multatuli en ZeelandMeertens over de Zeeuwen. Zeeuwse studies uitgegeven naar aanleiding van zijn tachtigste verjaardag. Middelburg, Fanoy boeken, 1979. f. 69,50.Op het eerste gezicht heeft deze bundel Zeeuwse studies, ooit geschreven door de man die sinds de oprichting in 1930 tot zijn terugtreden in 1965 de leiding had van het in Amsterdam gevestigde Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde, weinig dat tot de verbeelding kan spreken van de Multatulioloog. Ongetwijfeld is daarin dan ook de oorzaak gelegen dat het in '79 verschenen boek pas de aandacht van de redactie trok toen De nieuwe Taalgids het in januari '81 signaleerde met de vermelding dat de bundel iets over Multatuli te bieden had. Een bespreking van alle acht afdelingen, waarin artikelen over letterkundig leven, dialect, volkskunde, naamkunde, maatschappelijk en godsdienstig leven, Zeeuwse biografica en tenslotte redevoeringen bij het 750-jarig, respectievelijk 400-jarig bestaan van Middelburg en Arnemuiden, zal de lezer hier dan ook niet verwachten. Maar Multatuli heeft Zeeuwse bodem meer dan eens betreden en dat heeft, zoals uit twee van Meertens' artikelen blijkt, z'n sporen nagelaten. Die twee bijdragen, ‘Multatuli in Zeeland’ en ‘Een Middelburgse burgerfamilie uit de negentiende eeuw’, eerder verschenen in het Zeeuws Tijdschrift (1965) en het Archief Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1970) verdienen alleszins de aandacht, vooral nu zij door deze herdruk gemakkelijker bereikbaar zijn geworden. In het derde kwart van de vorige eeuw behoorde het grootste deel van de Middelburgse bevolking althans in naam nog tot de Hervormde Kerk, aldus Meertens. Daarnaast had de Waalse Kerk aanhang onder de aristocratie en had de smalle gemeente z'n Gereformeerde Kerk. Die Hervormde Kerk moet men zich als gematigd orthodox voorstellen, een zekere liberaliteit was zelfs de kerkeraad niet vreemd. Men kon zonder aanstoot te geven blijkbaar ouderling, vrijmetselaar en Dageraadslid tegelijk zijn. Spreektrompet van de liberale Middelburgers was de hoogbejaarde Middelburgsche Courant, een der weinige bladen die Minnebrieven met waardering hadden besproken. Toen Multatuli op 1 mei 1875 te Goes sprak - het moet een wat gejaagde vertoning zijn geweest, aangezien de bezoekende Middelburgers de laatste trein nog moesten halen - kon hij dan ook rekenen op een welwillend gehoor van enerzijds middenstanders wier zonen de in 1865 opgerichte R.H.B.S. zouden gaan bevolken, en anderzijds beter gesi- | |
[pagina 61]
| |
tueerden en cultureel hogerstaande Middelburgers, tussen wie veelal onderling hechte vriendschapsbanden bestonden en van wie velen later in socialistische kring naam zouden verwerven, zoals Wibaut en Tak. Van deze en volgende spreekbeurten (1878: 1 maart te Middelburg, 2 maart te Goes, 26 maart te Zierikzee; 1879: 10 maart te Zierikzee; 1880: 12 febr. te Goes, 13 febr. te Middelburg, 14 febr. te Zierikzee; 1881: 27 jan. te Middelburg) doet Meertens verslag aan de hand van recensies in plaatselijke Zeeuwse dagbladen en vermeldingen in reisbrieven aan Mimi. Gelogeerd heeft hij bij deze gelegenheden o.a. bij mevrouw Mulock Houwer in Zierikzee en Mr. de Witt Hamer in Middelburg, over wie Meertens enige biografische bijzonderheden verschaft. In zijn reconstructie van hetgeen op die lezingen-avonden ter sprake is gekomen, gaat Meertens lang niet zo ver als indertijd Spigt naar aanleiding van Multatuli's Nijmeegse optredenGa naar voetnoot* en mij dunkt dat hij daar wijs aan gedaan heeft. Weliswaar kennen wij de onderwerpen van de spreekbeurten, maar volgens ooggetuigen - toen en bij andere gelegenheden - waren uitweidingen en zijsprongen van de spreker zozeer schering en inslag dat de toehoorders meermalen de draad kwijt raakten. Juist vanwege deze neiging lijkt het mij dan ook geen waterdichte methode bij zo'n reconstructie uit te gaan van verslagen van lezingen, weliswaar over hetzelfde onderwerp, maar elders en vaak jaren eerder of later, zoals Spigt deed. Spigt combineerde zeer inventief deze gegevens met wat hij aantrof in de chaotische verzameling van stroken papier waarop Dekker zijn vaak kryptische aantekeningen maakte. Helaas heeft nog niemand getracht in die papierwinkel enige orde te scheppen, wat mij, naar hetgeen ik ervan gezien heb, trouwens geen gemakkelijke opgave lijkt. Zorgvuldige vergelijking van deze ongedateerde aantekeningen met alle nog vindbare kranteverslagen, waarvoor het materiaal bijeengebracht zal moeten worden uit het Multatuli-museum, de Amsterdamse Universiteits-bibliotheek plus plaatselijke krantenarchieven, gecombineerd met wat Dekker in zijn reisbrieven meedeelt, zal eens tot een werkelijk betrouwbare reconstructie van die lezingentoernees moeten leiden. Met zijn beperkte middelen maakt Meertens al duidelijk hoeveel daar op dit ogenblik nog aan schort. Van de elf krantenartikelen die hij gebruikte, zijn er slechts vier in de U.B.-A'dam aanwezig, omgekeerd had hij weer gebruik moeten maken van een beschouwing in de Amsterdamsche Courant van 5.5.1875 die in het museum aanwezig is, dat echter over geen van de door Meertens gehanteerde recensies beschikt. Over De Mare kan men in dit verband maar beter zwijgen: de paar nummers die hij geeft | |
[pagina 62]
| |
bevatten nogal wat fouten. Spigt gaf wel een lijst van plaatsen door Multatuli aangedaan, maar ook die lijst vertoont lacunes. Haast onnodig hieraan toe te voegen dat het ‘duiden’ van al die kryptische aantekeningen en namen-reeksen alleen mogelijk is door passages uit de Ideën en de Brieven als achtergrond te gebruiken. Kortom, genoeg voor een lijvig proefschrift al met al. Bij verschillende gelegenheden hebben zich onder het gehoor van Multatuli jongeren bevonden bij wie de Meester niet tevergeefs gezaaid had. Over enkelen geeft Meertens bijzonderheden, zoals over de wiskundige en pedagoog Jan Versluys - niet uit Groningen maar uit Oostburg afkomstig -, de recensent van Millioenen-studiën, en over Van Laar, marine-officier en vervolgens scheikundige die in 1887 het register op de Ideën zou samenstellen. Dan Harm de Raaf en tenslotte Fransen van de Putte, de latere minister, uit Goes afkomstig, die in 1864 zijn bekende brief aan de G.G. van Nederlands-Indië schreef waarin hij zich achter de Havelaar opstelde. Gelijk bekend raakten ook meermalen jonge vrouwen onder de bekoring van Multatuli's meeslepende betoogtrant en provocerenende gedachten, en de Zeeuwse vrouwen zijn daarin zeker niet achtergebleven. Aan de orde komen achtereenvolgens de gezusters Berdenis van Berlekom, Mathilde en Marie, die hem te Middelburg over de horror vacuï hebben horen spreken. Met Marie heeft Dekker tot kort voor zijn dood in correspondentie gestaan. Dan mevrouw Pot-Meyer, die als Laurica een open brief over Multatuli aan pastoor Jonckbloet schreef (De Mare 1138). In Meertens' artikel viel al enkele malen de naam Baart. Welnu, aan de familie van die naam wijdt hij het volgende opstel in deze afdeling. Voor de Multatuli-studie zijn vooral de lotgevallen van de beide zusters Lucie (geb. 1850) en Elize (geb. 1854) van belang. Meertens demonstreert hoe zij in hun levenspraktijk, hun emancipatorisch elan en hun ‘literair’ werk onder de invloed van Multatuli hebben gestaan. Elize, leerlinge van Mina Kruseman, de eerste Hanna in Vorstenschool en in die rol een groot succes, is wel het bekendst gebleven. Zoals steeds is Meertens geen moeite te veel geweest allerlei biografische feiten en feitjes te achterhalen en te controleren. Zijn artikelen hebben misschien mede daardoor iets nuchters, iets voorzichtigs ook; een hoge vlucht neemt zijn verbeelding niet. Ter aanvulling van onze kennis over Multatuli's lezingentoernees en over de uitstraling van zijn werk en optreden naar jonge Zeeuwen van beiderlei kunne, bieden de beide hier besproken opstellen in deze bundel stof genoeg.
B. Luger |
|