Pasteur
Vous verrez comme tout cela s'agrandira plus tard. (Pasteur)
Het vieren van een eeuwfeest is een aandoenlijk ritus alhoewel het, zooals het meerendeel der riten, soms zijn ware doel mist en dient om de levenden op te hemelen, die den doode vereeren. Nochtans, dat na honderd jaren de menigte en niet alleen enkele ingewijden zich den naam en de faam van een zuiver wetenschappelijk man nog herinnert, is een feit van beteekenis. Het is na honderd jaren de aanroeping van de lichtbaak in de zin van het prachtige stuk van Baudelaire, een geestdriftige erkentelijkheid jegens hem wiens gedachten en werken aan het arme menschdom de zekerheid brachten van een vermeerde waarde en waardigheid.
Het werk van Pasteur is bizonder schoon door zijn eenheid. Het is de volledige ontplooing van één enkele Gedachte.
Onwillekeurig denkt men aan een simpele en heldere fraze van den ouden Bach die, versterkt en vergroot door fuga-arabesken in een majestatisch orchester-apotheose eindigt.
Zonder twijfel aangetrokken door de nauwkeurigheid der opmeetingen en het juiste uitzicht der vormen begint Pasteur met proefnemingen over kristallographie. Hij vat het problema der rechtsche en linksche wijnsteenzuren aan, dat door een nota van Mitscherlich aan de orde van den dag gekomen was. De oude en vermaarde Biot wist er na vele pogingen geen weg mee. Bij 't eerste zicht, nog onervaren in de wetenschap ontdekt Pasteur de hemiedrische facetten die de twee oude geleerden nooit gezien hadden en op vier en twintigjarigen ouderdom bewijst hij op onweerlegbare wijze de hoogst belangrijke betrekking tusschen de molekulaire struktuur en de physische eigenschappen, dus de grondsteen van heel de stereochemie.
Toen vatte Pasteur de studie der fermentaties aan. Maar bij de ontdekking van de eerste laktische bacillen, bij het zaaien van het gist in een niet-synthetisch midden zonder stikstof, terwijl hij de glycerine en het barnsteenzuur ontdekte als onderprodukten van de alkolische fermentatie, bij de afzondering der kiemen van de wijn-, bier- en azijnziekten, bij het vinden van de genezing dier ziekten zijn zijn proefondervindelijke resultaten zonder de minste twijfel. Hij verstond aanstonds dat hij hier voor een heel nieuwe wereld stond. Veel meer, hij was er reeds de meester van. Met de industrieele gevolgen die de fermentatienijverheid gingen omwentelen ontwaarde hij toen reeds de biologische en geneeskundige toepassingen en heel de ontzaglijke rol der mikroorganismen in de wereld.
De ontdekking der kiemen bracht Pasteur tot de kwestie van het spontane ontstaan; tegen de meening van heel de toenmalige wetenschap en ondanks de hevigste tegenkanting die, wat zelden voorvalt in wetenschappelijke kringen, in die omstandigheden niet heel fair is gebleven, bewees hij zijn stelling en gelukte erin allen ervan te overtuigen dat de spontane kiem niet bestaat, dat het leven slechts uit het leven kan komen en meteen tooverde hij de realiteit van het oneindig kleine wezen. Alle biologische phenomenen, alle fermentaties die vroeger door gebrek aan kennis als spontaan werden aanzien krijgen nu hun ware oorzaak in het bestaan van die myriaden kleine wezentjes die de gansche wereld vullen.
Na die studiën werd Pasteur naar het zuiden van Frankrijk geroepen waar een ongeneesbare ziekte de zijdewormen had aangetast. Op enkele maanden is hij weer de onbetwistbare meester geworden op dit voor hem gansch vreemd terrein; als bij tooverslag vindt hij de genezing waarnaar vaklieden te vergeefs jaren hadden gezocht.
Terug te Parijs hervat hij zijn geliefkoosde studie der oneindig kleine organismen. Bij intuitie zag hij dat het oneindig kleine de ware meester was van alle levensphenomenen en dat bijgevolg die studie bizonder op geneeskundig gebied de grootste resultaten moest opleveren.
In 1873 trad hij in de ‘Académie de Médecine’ als vrije geassocieerde en vond daar, in al de majesteit van haar imperialisme de orakelachtige en doktrinaal traditioneele geneeskunde, die spijts mannen van allereersten rang om zoo te zeggen in verouderde theorieën stikte.
Wanneer Pasteur voor de eerste maal de bespottelijke neogrieksche Tempel uit de Rue des Saints-Pères binnentrad, vermoedde het geleerde genootschap op verre na niet dat zij in haren schoot den grootsten beeldstormer ontving die de geneeskunde ooit gezien heeft, de man die met geweld bijna de heele geneeskundige wetenschap ging heropbouwen.
In de geneeskunde was de mikroob totaal onbekend. Elke chirurgische operatie was een doodelijk gevaar. ‘Een speldeprik is een open deur voor den dood’ had de groote chirurgijn Velpeau gezegd. Het opensteken van een eenvoudige zweer had soms zulke erge gevolgen dat vele chirurgen in de kleinste operatie voor ettering vreesden. Te dien tijde hoorde men slechts spreken van etterafscheiding, koudvuur, hospitaal-verrotting, belroos, bloedvergiftiging en zoo meer.
Pasteur ontdekte het groote princiep der aseptie en der antiseptie. Al die pathologische verschijnselen, die de treurige