De fysische hypothese voor de XXe eeuw
‘C'est la destinée de notre esprit de ne saisir et de ne comprendre que ce qui vient de lui’ Descartes.
De wetenschappelijke hypothese verbindt de wetenschap met de filozofie; hare rede van bestaan, hare doelmatigheid en hare logische kracht zijn van filozofischen aard. Wij beschouwen dus de hypothese uit een dubbel oogpunt praktisch voor de wetenschap, logisch voor voor de wijsbegeerte en moeten in 't bizonder nagaan in hoeverre beide gebieden met of zonder rede ineen loopen.
Voor de louter vakgeleerde is de hypothese een middel om nieuwe feiten te ontdekken. Als er nieuwe fenomenen ontdekt worden is hypothese goed; ziedaar zijn kriterion en verder gaat hem dit logisch-wetenschappelijk instrument niet aan. De bespiegelende wetenschap kan hiermee niet tevreden zijn, voor haar dient de hypothese niet alleen tot ontdekking maar vooral als kosmologische uitleg; zij wordt om zoo te zeggen, een organisch geheel; zij legt niet alleen uit maar wordt door bewijzen in stand gehouden, versterkt en zoo mogelijk opgedrongen.
Op dit punt komen Wetenschap, en Fantasy en Filozofie te samen, en wat is anders Filozofie dan een min of meer konstruktieve wereldhypothese. De oude metafysiek was zoo verre van alle wetenschappelijke kontrol verwijderd dat het onderzoek van hare hypothese nog zelfs niet te voorzien was. De XIXe Eeuw heeft deze volstrekte ideologie hoofdzakelijk vervangen döor wetenschap en de gissingen meer rëeel gemaakt. De meeste der wetenschappelijke meeningen die betrekking hebben op kosmologie staan nu onder kontrol der experimentatie. Wat is van Filozofiesche standpunt uit de groote verandering? Een essentieel nieuwe gedachte-methode? Geenszins. De affirmatie die vroeger oneindig ver reikte is nu door tijd en ruimte beperkt en alzoo binnen een afzienbare periode waar te bevinden of als nutteloos te verwerpen.
De oude Grieken die het Atomisme als kosmologie aannamen dachten niet het minst om positieve bewijzen voor hun stelling aan te halen, zij beperkten zich dus bij de zuivere filozofiie, kosmologische vizie en geesteskonstruktie; wanneer de moderne wetenschap zich van de atomistische hypothese bediend kan zij al evenmin die handelwijze rechtvaardigen. Zoolang de hypothese als zuiver wetenschappelijk werktuig wordt gebruikt schaadt dit niet, maar zulks is niet het geval vermits heel de moderne filozofie aaneenhangt met hypothesen uit de wetenschap, zoodat wij gerust mogen zeggen dat de hypothese het systeem is der zoekende en twijfelende XIXe eeuw. Zoeken en twijfelen nu is toegelaten mits men het met methode doet, deze is immers voorbij voor alle intellektueel weik en de hypothese is daarvan ook niet gevrijwaard.
Methode nu veronderstelt een basis die voor wat betreft het punt dat wij bestudeeren nog heel gebrekkig is.
De eerste die de leemte en de losheid der filozofische basis van onze onderzoeksmethode in zake Fysika heel klaar heeft ingezien was Henri Poincaré. Deze geniale Mathematicus die tevens met Nietzsche wel de eerlijkste logieker der verloopen eeuw is geweest, heeft getracht het vraagstuk te belichten niet door louter filozofeering naar bizonder door de hypothese vorm te omschrijven wat tot dan toe niet nauwkeurig genoeg gedaan werd. En om alle overbodige diskutie te vermijden bediende hij zich enkel van argumenten getrokken uit het wetenscheppelijk materiaal verzameld voor de XIXe Eeuw.
Wat het meest in het oog sprong was de statische konstruktie der oude vizies; voor hen was de logika der wetenschap onfaalbaar, en zoo de geleerden zich soms vergisten was het omdat zij de regels der logika ontkend hadden.
Voor hen waren mathematische waarheden uitsluitend deduktief.
Poincaré bracht het noodzakelijk-konstruktieve dezer systemen aan 't wankelen. Gebruik makend van de rijke oogst wetenschappelijke feiten die de arbeid der laatste honderd jaar ons liet, toont hij klaar dat de opperste doelmatigheid, zoo zij er is, absoluut onthologisch is. Dit absolutisme komt van onze geest, behoort dus tot de logische orde en zoo de realiteit gewoonlijk de logische orde volgt is dit daarom nog geen bewijs dat het onmogogelijk anders kan. De wet is geen noodzakelijkheid. Karel de Groote is hier voorbij gegaan, dat is bewonderenswaardig, dat is een feit, zei Carlyle. H. Poincaré antwoordt, Karel de Groote is hier voorbij gegaan, dat kan me weinig schelen, vermits hij er niet meer zal voorbijgaan. Dus de wet die voor de ouden een interne harmonie was, statisch en onwrikbaar, een logisch model dat de natuur moest trachten te evenaren wordt voor hem een konstante betrekking tusschen het verschijnsel van nu en dat van morgen: de wet is een differentieelekwatie.
Als we die gedachtengang ontleden staan we verbaasd over het geniale resultaat. Niet alleen is de konceptie heel nieuw maar tevens krijgt de logische kant der zaak een stevige basis. Niet meer een wereldorde maar de menschelijke geest dient tot steun aan de hypothese. Zij is niet meer een tamelijk ‘ersatz’ der Essentie maar wel een volkomen juistevisieten dienstevan menschen.
Wanneer wij zeggen dat de stof uit atomen bestaat hoeven wij geenszins die affirmatie als onthologisch waar op te vatten en al onze kracht in te spannen om ze te bewijzen. Wij bedoelen enkel dat voor ons menschen het gemakkelijk en redelijk schijnt de stof als atomen kompleks te beschouwen zonder ons eenigzins te bekommeren of dit metafysisch juist is.
Die manier van denken geeft aan alle geleerden de volle geestelijke vrijheid terug. Zonder haar zou de systemen filozoof die we toch allen zijn zich veel te veel bekommeren om de essentie der hypothese die hij gebruikt.
Tot hier de gedachte van Poincaré, maar zoo we verder de zaak instudeeren zien we dat de essentieele Waarheid, die we altijd als summum der onthologie hebben geacht ook wel enkel eene ideologie, een logische geestes konstrutie zou kunnen zijn, zonder de minste rëeele basis. In alle geval of de Waarheid bestaat of niet wij hoeven er geen rekenschap van te houden. Onze waarheid die. de meeste potentialiteit toelaat aan ons wezen is de eenige die ooit in ons bereik komt, zij weze ons genoeg.
De bewijzen dezer stelling liggen voor de hand. De Wet d.w.z. de slotsom der hypothese staat niet meer fysisch vast, de wetenschap bewijst het: