Systemen filozofie
In onzen tijd, die er naar streeft een meer adaekwate gedachte voor het jonge leven te scheppen, bestaat er een groot anachronisme; aan alle hoogescholen wordt er nog den studenten een groote dosis systemen filozofie ingepompt. Systemen filozofie nu ligt heelemaal niet meer in de lijn der moderne strekking.
Dat de Grieken, wien bijna alle grondige kennis der materieele wereld vreemd was, de ideële wijsbegeerte erg op prijs stelden is heel natuurlijk. Zij hadden een schijnbaar vast substratum om hun theorien op te bouwen, vermits chemie fysika en biologie niet bestonden. Zij aanzagen de door hen gekende eigenschappen der stof als volledig en onaantastbaar. Men kan het hen dus niet ten kwade duiden indien ze op dien ondergrond hun filozofische fysika en metafysika hebben gebouwd.
De middeleeuwsche scholastiekers handelden eveneens logisch, vermits bij hen, buiten hun even groote onwetendheid aangaande de kosmos, - het geloof als opperste kriterion en eerste princiep van waarheid gelden kon; want al zeggen de thomisten dat de Rede hun voldoende is om de Kristelijke wijsbegeerte recht te houden toch voegen zij er snel het ‘philosofia ancilla theologiea’ bij, wat subjektief beschouwd geen zwakte maar veeleer een groote sterkte dier wijsbegeerte is.
In de 19e eeuw echter verandert de toestand. De proefondervindelijke wetenschap maakt snelle vorderingen en zoo zij natuurlijk het raadsel der stof nog niet oploste, is zij er toch in gelukt klaar te doen inzien dat de stof en hare eigenschappen wel zoo eenvoudig niet waren als dat vroeger algemeen aangenomen werd. Van daar de geweldige slag voor de filozofie.
Zoo staan we voor het konflikt tusschen Wetenschap en Wijsbegeerte waar heel het intellektueel leven der 19e eeuw heeft rond gedraaid.
De traditioneele Filozofie beweerde dat de wetenschap er nooit zou in gelukken de ‘Wetenschap der Wetenschappen’ de heilige Wijsbegeerte te onttroonen, en Brunetière bezong reeds ‘la banqueroute de la science’ als deze hare eerste woorden stamelde.
Van den anderen kant hielden de positivisten vol dat er een dag zou komen dat de proefondervindelijke Wetenschap de plaats der empyrieke Filozofie zou ingenomen hebben.
De strijd is minder hevîg nu omdat hij oud is en dat al het oude wijken moet, doch het vraagstuk is nog niet opgelost. Mij dunkt dat beide scholastiekers en positivisten nevens de kwestie hebben geredeneerd. Hun strenge syllogismen draaien uit op een blind subjectief geloof. De eerste gelooven in de blijvende heerschappij der wijsbegeerte, de andere in de filozofische toekomst der wetenschap.
De proefondervindelijke wetenschap zal nooit de filozofie kunnen vervangen omdat dit niet in hare strekking ligt; zij blijft in de konkrete onmiddelijke studie der stof en abstraheert nooit verder dan hare algemeene wetten.
De filozfie in haren huidigen vorm is mekanisch degelijk d.w.z. hare methode is wel diegene die ons moet leiden naar de abstrakte kennis der werkelijkheid. De hoofdzaak enkel ontbreekt, het substratum, de nauwkeurige volledige kennis der organische en anorganische stof.
Het is immers onmogelijk eene kosmologie te steunen op eene bijna onwetendkeid aangaande de anorganische stof, en nog meer dwaas zou het zijn de Filozofische Psychologie te doen rusten op eene heel rudimentaire kennis van physiologie en biologie. Zonder kosmologie en psychologie houdt echter geen enkel Filozofisch systeem stand. Nu we in de XXe eeuw zoover zijn dat we inzien dat de materie en het leven voor ons nog bijna geheel raadselachtig zijn, kunnen we toch op die kleine vonstjes die we gedaan hebben in zake wetenschap geen algemeen systeem laten rusten. Dit zou enkel goed en logisch zijn indien we al de eigenschappen van de organische en anorganische wereld kenden. Dit ideaal nu zal nog lang tot den schimmenwereld behooren. De slotsom van dit alles: dat een volledig Filozofisch systeem op dit oogenblik enn onmogelijkheid is, verder dat elk systeem dat de wetenschappen voet voor voet volgt immer valsch is en dus onnuttig en slecht; want indien de positieve wetenschap van niets tot iets groeit en altijd beter en vollediger wordt, dan is dit het geval niet met de Filozofie die uit hare natuur zeit heelemaal waar is of valsch tot in haar uiterste gevolgtrekkingen.
De Moderne Wijsbegeerte weet dit wel, daarom is de nieuwe strekking enkel dit als basis te nemen wat de wetenschap als volkomen vast aanschouwt. Zonder nog op het onvolledige dezer methode te duiden zal ik ènkel doen opmerken dat de wetenschap ten huidigen dage niets als vast aanziet en nu omverrukt wat ze twintig jaar te voren als hoogste waarheid aanzag. Wij hebben dus wel gelijk met alle systeem-filozofie in de tegenwoordige Faze te verwerpen.
Het feit echter van het ontstaan der systemen is wel een nader onderzoek waard. Allereerst zou ik doen opmerken dat in dien gedachten bloei het intellekt niet noodzakelijk als hoofdfaktor moet worden beschouwd. De groote drijfveer tot systematisatie der Filozofie zijn voorzeker van psychologischen aard. Het staat immers vast dat twijfel, onzekerheid en onwetendheid kwelduivels zijn die den denkernietgemakkelijk loslaten en zoo gebeurd het wellicht dat bij vele Filozofen de fantazie onopgemerkt de plaats van het zuivere intellekt inneemt. De basis van het systeem berust op subjektieve inbeeldingen, de waarheid is niet bereikt maar de ziel is voldaan, wat voor den denker als mens hoofdzaak is.
Het is klaarblijkelijk dat de subjectieve zekerheid volstrekt noodig is tot het leven. Niet de absolute waarheid maar den schijn ervan is een bron van vertrouwen, moed en levenskracht die onontbeerlijk is voor de quasi-totaliteit der menschen. Van daar den drang naar Geloof, Fantazie en Illuzie. Yveraars, Mystiekers en martelaars die liever hun leven opofferen aan de illuzie dan te leven zonder haar, zijn voorzeker de hoogste uitdrukking dier Wet. William James heeft ongelijk wanneer hij beweert dat van sommige gedachten een zonderlinge macht uitgaat om de massa als 't ware te galvanizeeren, dit als een uitdrukkelijk bewijs van de kracht der gedachte.
Integendeel, het feit dat dit gebeurd met sommige gedachten slechts en nog niet voortdurend toont aan dat het leven zelf de machtfaktor is, het leven, synthetisch egoïsme, dat immer blijft voortageeren, dat neemt al wat nuttig is en wegwerpt al wat schaden kan, ontziet ook de gedachte niet. Het vermengelt ze met Fantazie en slorpt ze op om ze te gebruiken als ‘katalyseur’ aktieversneller, zou ik haast zeggen.
In dit opzicht zijn alle menschen een weinig dichter. De dichter is slechts het akuute voorbeeld van die neiging tot zelfbedrog. Dewijl de anderen den droom slechts als begin beschouwen en daarna ageeren en leven, blijft de dichter in zijn Fantazia kwijnen. De systeem-Filozoof volgt de zelfde lijn doch op andere wijze. Wanneer de groote princiepen van zijn