| |
| |
| |
Berichten
Verhoging abonnementsprijs Oso
Het bestuur van de Stichting Instituut ter Bevordering van de Surinamistiek (IBS) heeft in het licht van de inflatie en de sterk gestegen portokosten in overleg met het KITLV besloten om de abonnementsprijzen te verhogen. De abonnementsprijs voor abonnees in Nederland gaat omhoog naar € 24,00 per jaar en voor overige abonnees naar € 30,00 per jaar. Losse nummers kosten nu € 16,50. Donaties blijven gehandhaafd op € 50,00 per jaar. Donateurs ontvangen als tegenprestatie onder andere de Oso gratis.
| |
Verhalenreis
Vanaf 11 september 2008 is in het Amsterdamse Tropenmuseum de nieuwe, permanente tentoonstelling ‘Verhalenreis’ te zien. Deze interactieve tentoonstelling is voor de hele familie bedoeld en geschikt voor bezoekers vanaf twee jaar.
Hanuman spel. Collectie KIT
‘Verhalenreis’ brengt wereldverhalen tot leven met activiteiten, voorwerpen, beeld en geluid. Verhalen vol liefde, list en moed, over de spin Anansi, de apengod Hanuman, dwerghertje Kantjil en de geliefden Laila en Madjnoen. Tijdens de weekeinden en vakanties zijn er wisselende, begeleide activiteiten voor ouders en kinderen. Liggend op een hemelbed kunnen bezoekers luisteren naar het verhaal van de onmogelijke liefde tussen
| |
| |
Laila en Madjnoen. Boven hen hangt een verteldoek met de geschilderde scènes van dit Romeo-en-Julia-verhaal uit het Midden-Oosten. Voor kleine kinderen zijn er poppen om het verhaal na te spelen.
| |
Tropenmuseum toont belangrijkste vodou-collectie uit Haïti
Van 1 november 2008 t/m 10 mei 2009 toont het Amsterdamse Tropenmuseum de hoogtepunten uit de belangrijkste vodou-collectie op Haïti: de collectie Lehmann. Vodou is de benaming voor de Haïtiaanse volksreligie. De tentoonstelling presenteert ruim 250 (kunst)voorwerpen die nauw verbonden zijn met de goden- en geestenwereld en de bijbehorende rituelen - voorwerpen die zijn gemaakt voor de vele vodou-tempels maar ook voor het geheime Bizango-genootschap. De beelden van tientallen Bizangogeesten herinneren aan de oorsprong van chaos en strijd, maar zijn indrukwekkend als kunstschepping. Vele hiervan zijn niet eerder buiten Haïti getoond. Ceremoniële vlaggen, levensgrote Bizango-krijgers, reusachtige spiegels en complete altaren vormen onderdeel van de tentoonstelling. Door stereotiepe Hollywoodverhalen hebben veel mensen een negatief beeld van vodou. De tentoonstelling geeft een indringend beeld van deze rijke volksreligie en van de verbeeldingskracht van haar aanhangers.
Foto: Johnathan Watts, MEG
Vodou is geboren uit slavernij en ontstaan uit verschillende Afrikaanse religies, vermengd met onder meer aspecten van katholieke rites en
| |
| |
heiligenbeelden. Als geloof van de massa's heeft vodou een cruciale rol gespeeld in de geschiedenis van Haïti, vanaf de eerste slavenopstand die het in 1804 tot een onafhankelijke zwarte republiek maakte, tot aan de dag van vandaag. Ondanks lange periodes van onderdrukking is vodou een levende religie gebleven, beleden door miljoenen Haïtianen in Haïti en de diaspora. Het is een complexe maar ook flexibele godsdienst zonder dogma of hiërarchie, die haar gelovigen veel vrijheden biedt, ook op artistiek gebied.
Deze collectie voorwerpen geeft een uniek beeld van de creativiteit van vodou-aanhangers. Bijna alle objecten zijn gewijd aan de Lwa, de talloze goden en geesten die het vodou-pantheon bevolken. Vaak worden de Lwa uitgebeeld als katholieke heiligen, met wie ze geïdentificeerd worden. Maar Lwa worden ook weergegeven door vévé's, grafische tekens. De geborduurde vlaggen, sculpturen en bewerkte kruiken en spiegels hebben zelf vaak een sacrale betekenis of zijn ‘geladen’ met magische krachten. De Zwitserse verzamelaarster Marianne Lehmann trouwde een halve eeuw geleden met een Haïtiaanse man en vestigde zich vervolgens in Haïti. Twintig jaar geleden begon ze haast bij toeval vodou-gerelareerde kunstvoorwerpen te kopen. Niet alleen voelde ze zich bijzonder aangetrokken tot de beelden, vlaggen en rituele voorwerpen, ze begon zich ook snel verantwoordelijk te voelen voor het behoud van dit specifieke culturele erfgoed. Lehmann wil voorkomen dat de voorwerpen via de kunsthandel voorgoed voor het eiland verloren gaan. Een Haïtiaanse stichting beheert nu de collectie en verzamelt fondsen om in de toekomst een museum op Haïti op te richten.
Op 5 december 2007 opende de tentoonstelling in Genève. Het Tropenmuseum is het tweede museum in Europa waar de collectie te zien zal zijn. Na Amsterdam reist die in 2009 naar het Museum of World Culture in Götenburg, in 2010 naar het Ethnologisches Museum in Berlijn en ren slotte in 2011 naar het Überseemuseum in Bremen. Eind 2011 gaat de collectie weer terug naar Haïti, waar zij een definitieve plaats zal krijgen.
| |
Tentoonstelling Black is beautiful
De Nieuwe Kerk in Amsterdam presenteerde van 26 juli t/m 26 oktober een collectie van ongeveer 135 schilderijen, tekeningen en manuscripten uit binnen- en buitenland over de aantrekkelijkheid van de zwarte mens in zeven eeuwen kunst van de Nederlanden. Naast laatmiddeleeuwse manuscripten werden onder andere werken getoond van Rembrandt, Rubens, Albert Eckhout, Jordaens, Breitner, Karel Appel, Nola Hatterman, Marlene Dumas, Iris Kensmil en Gillion Grantsaan. Gezamenlijk gaven deze werken een beeld van de veranderende rol van zwarte mensen in de Nederlandse kunst en cultuur.
De tentoonstelling was verdeeld in drie grote secties: de Oude Wereld, de Nieuwe Wereld en de Moderne Wereld. Daarbinnen was er een op- | |
| |
splitsing in thema's zoals De zwarte koning, Sterke mannen, Sterke vrouwen, Afrika en de Afrikanen, (Zuid-)Amerika en de slaven en Portretten. De bijbehorende catalogus is er in een Nederlandse en een Engelse editie (prijs paperback € 29,95 en gebonden € 37,95) en is verschenen bij Waanders Uitgevers. Op 6 oktober jl. zond de AVRO een vijftig minuten durende documentaire over de tentoonstelling uit.
Nola Hatterman, Op het terras. 1930; olievert op doek. Stedelijk Museum Amsterdam, in bruikleen aan het Amsterdams Historisch Museum
| |
Op zoek naar Eldorado
Goud en avontuur dreef Hollandse avonturiers in de zeventiende eeuw naar het gebied tussen de Amazone en de Orinoco in Zuid-Amerika. Hun verhaal werd verteld in de expositie die van 28 juni t/m 5 oktober in het Maritiem Museum te Rotterdam te zien was. De mooiste kaarten en prenten uit de collectie werden aan het publiek getoond. Topstuk was de eerste gedrukte kaart van Suriname uit 1671.
In de zestiende eeuw vertrokken de eerste avonturiers al richting West-Indië. Er deden verhalen de ronde over El Dorado, de stad van goud. De drang naar rijkdom en de aantrekkingskracht van het onbekende lokte Europeanen naar ‘de andere kant van de wereld’. De stad van goud vond men niet, wel ‘gouden kansen’. Het bleek het begin van vele reizen naar Suriname, westelijk en oostelijk Guyana, een door de Amazone en de Orinoco begrensd gebied dat door Nederlanders al snel ‘De Wilde Kust’ werd genoemd.
‘De Wilde Kust’ bood ongekende mogelijkheden voor het verbouwen van producten. Naast een goed klimaat was er een grote variëteit aan lokale producten die op de Europese markt een lucratieve handel opleverden. In 1621 werd de West-Indische Compagnie opgericht. Deze organisatie was gericht op de kaapvaart, maar vooral op de handel. De bloeiende economie leidde tot het ontstaan van een groot aantal koloniën. Er werden plantages aangelegd voor het verbouwen van producten als koffie, rietsuiker, katoen en cacao.
| |
| |
Een van die nieuwe koloniën was Suriname, dat in 1667 door de Engelsen werd overgedragen aan de Nederlanders. Het was de start van een lange verbondenheid tussen Suriname en Nederland. Deze economische band is echter in de loop der jaren afgenomen. Tegenwoordig vormen de ongerepte natuur en het ecotoerisme een grote bron van inkomsten voor Suriname. Ook trekken steeds meer Nederlandse emigranten naar het gebied, op zoek naar avontuur. Deze ontwikkeling én de Nederlandse historie aan De Wilde Kust waren te zien in de tentoonstelling ‘Op zoek naar Eldorado’.
Caerte of vertooninge van de Rivieren Suriname en Commewyne, Willem Mogge, 1675. Deze kaart is versierd met een suikermolen. Langs de rivier zijn de plantages aangegeven. Collectie Maritiem Museum
| |
| |
| |
Promotie Madelief Bertens
Op 13 juni jl. promoveerde Madelief Bertens aan de Universiteit Maastricht op het onderzoek UMA TORI; Development and evaluation of an STI/HIV-prevention intervention for women of Afro-Surinamese and Dutch Antillean descent.
Recente gegevens tonen een relatief hoge prevalentie en incidentie van seksueel overdraagbare aandoeningen (soa/hiv) onder etnische minderheden in Nederland. Ook Afro-Surinaamse en Antilliaanse vrouwen worden hiermee geconfronteerd.
Massamediale veilig-vrijen-voorlichtingscampagnes lijken deze doelgroep niet te bereiken en/of de boodschap spreekt ze niet aan. Er is dan ook vraag naar effectieve voorlichtingsprogramma's voor deze doelgroep.
Madelief Bertens
In 2001 ging in Nederland een soa/hiv-preventieproject onder vrouwen van Afro-Surinaamse, Antilliaanse en/of Arubaanse afkomst van start. In samenwerking met vrouwen uit de doelgroep en het Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie (NIGZ), ontwikkelde de capaciteitsgroep Gezondheidsvoorlichting (GVO) van de Universiteit Maastricht de interventie ‘Uma Tori! Kòmbersashon de hende muhé’ (Vrouwenverhalen). Dit project is gericht op het ontwerpen en evalueren van een soa/hiv-voorlichtingsprogramma en omvat drie fasen: 1)
| |
| |
interventievoorbereidend onderzoek, 2) interventieontwikkcling en 3) implementatie en evaluatie.
Bertens' proefschrift bestaat uit twee delen. Het eerste deel beschrijft in vijf hoofdstukken het gehele ontwikkelingsproces van het programma. Het tweede deel, de appendix, bevat vier reeds gepubliceerde artikelen. De eerste twee beschrijven het interventievoorbereidend onderzoek, het derde en vierde artikel behandelen respectievelijk de interventieontwikkeling en de evaluatie van de interventie.
Getracht is het programma zo veel mogelijk te laten aansluiten bij de wensen en de cultuur van de doelgroep. De methodieken, strategieën en werkvormen zijn in overeenstemming gebracht met oppervlakkige of perifere culturele kenmerken.
Daarnaast wordt gepoogd de ‘diepe’ culturele kernwaarden aan te spreken. Het voorlichtingsprogramma is ontwikkeld in nauwe samenwerking met de doelgroep, uitvoerders en intermediairs door middel van een linkage group. De doelgroep werd voor de interventieontwikkeling geconsulteerd via expertpanels, focusgroepen en diepte-interviews met uitvoerders en intermediairs.
De kwalitatieve studie omvat 28 diepte-interviews en acht focusgroepen. Het blijkt dat Surinaamse en Antilliaanse vrouwen over het algemeen een lage risicoperceptie hebben. Zij relateren het risico dat zij lopen aan het eigen gedrag en niet aan dat van hun partner. Daarnaast definiëren zij seksuele partners als vaste partners. Het hebben van losse partners is voor deze vrouwen cultureel niet acceptabel. In vaste relaties komt nagenoeg geen condoomgebruik voor. Condooms worden geassocieerd met wantrouwen en ontrouw. De kernwaarden van het vrouw-zijn behelzen verantwoordelijkheid en respectabiliteit.
Autonomie, onafhankelijkheid, autoriteit en trots gelden als belangrijke kenmerken voor een vrouw. Al deze factoren creëren onderhandelingsruimte voor vrouwen binnen relaties. Maar als respectabele vrouwen, die slechts monogame, stabiele en inherent veilige relaties aangaan, zien deze vrouwen niet de noodzaak om veilig te vrijen en daarover te onderhandelen. Hoewel zij (financieel) onafhankelijk zijn, geven velen aan wel emotioneel afhankelijk te zijn. Het hebben van een partner is belangrijk voor hen, ook om zich begeerd te voelen. Al geven zij aan dat machomannen players zijn en met te vertrouwen, hopen zij toch de player te kunnen temmen. Het bespreken van veilig vrijen is moeilijk omdat zij bang zijn dat hun partner dan ‘uitloopt’.
Een belangrijk resultaat van het Uma Tori-project is de bijdrage aan het doorbreken van het taboe dat rust op seksualiteit. Door de roegenomen assertiviteit van de vrouwen zijn seksualiteit en veilig vrijen beter bespreekbaar geworden. Zij hebben daarnaast geleerd hun risico op soa/hiv te analyseren en re onderhandelen over de mogelijkheden om veiliger te vrijen. De programmadoelen van het project zijn dan ook grotendeels
| |
| |
bereikt. Hoewel er geen duidelijke risicovermindering is aangetoond, heeft de voorlichting de deelneemsters de benodigde handvatten gegeven om hun eigen risico op een soa-infectie te verkleinen. In de komende Oso zal een recensie van Bertens' dissertatie verschijnen.
| |
De eerste Cola Debrot-lezing in Amsterdam: Derek Walcott
Op dinsdag 20 mei 2008 hield Derek Walcott de eerste Cola Debrotlezing. Renée Jansen, die gedurende zijn bezoek aan Nederland zijn personal assistent was, doet verslag.
Terwijl Derek Walcott in een rustige kamer achteraf briefjes in zijn Selected poems steekt bij de gedichten die hij wil gaan voorlezen, stroomt de aula van de Universiteit van Amsterdam vol. Dit zal de eerste worden van een reeks tweejaarlijkse Cola Debrot-lezingen (een initiatief van de Werkgroep Caraïhische Letteren van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde), genoemd naar de Antilliaanse dichter; romancier, toneelschrijver en politicus Cola Debrot. Debrot is vooral bekend geworden om zijn novelle Mijn zuster de negerin (1935) en heeft ook op politiek gebied veel voor de Antillen betekend. Dat de eerste Debrot-lezing zal worden gegeven door de Nobelprijswinnaar die (naast een groot aantal dichtbundels en toneelstukken) het wereldberoemde epos Omeros (1990) heeft geschreven, staat bijna garant voor een goede aftrap.
In de zaal zir dan ook een groot aantal schrijvers uit de West, van wie een deel ook aanwezig was bij het besloten erediner dat vlak ervoor in de Amsterdamse Academische Club voor Walcott is gehouden. Ook grote Nederlandse namen als Nelleke Noordervliet ontbreken nier. Walcott is een begaafd spreker, en het publiek zit dan ook vanaf het begin op het puntje van zijn stoel. Hij opent luchtig en heeft dan ook al snel de lachers op zijn hand. Heel serieus wordt het wanneer hij vertelt hoe hij met het personage van Helena (Omeros) een duidelijk doel voor ogen had. Veel donkere vrouwen, zo zegt hij, leven met het gevoel dat zij nooit kunnen concurreren met de schoonheid van een blanke. Helena moest bewijzen dat een zwarte vrouw, net als een blanke, van een totale schoonheid kan zijn. Ze had tot doel het zelfvertrouwen van zwarte vrouwen te versterken.
Al vrij snel gaat Walcott over op het voordragen uit eigen werk (‘I am not going to lecture you, I am going to read’). Het aantal gedichten dat hij voorleest is vrij groot, maar steeds kan je een speld horen vallen. De zaal hangt aan zijn lippen. Na de voordracht is er ruimte voor vragen vanuit het publiek. Bij de eerder in de week gehouden masterclass bleek al dat Walcott pas écht goed op gang komt wanneer er vragen worden gesteld. Elke vraag wordt, ook nu weer, beantwoord met een inspirerend betoog, hoewel de vragen zelf niet altijd tot inspirerende antwoorden aanleiding geven (de eerste persoon die naar voren komt, vraagt zich bijvoorbeeld
| |
| |
Bij de lezing waren onder anderen aanwezig: Karin Amatmoekrim, Abdelkader Benali, Jana Beranová, Noraly Beyer. Aart Broek, Ernestine Comvalius, Emma Crebolder, Tom van Deel, Giselle Ecury, Henna Goudzand Nahar, Carel de Haseth, Denis Henriquez, Isabel Hovng, John Jansen van Galen, Antoine de Kom, Diana Lebacs, Joan Leslie, Ken Mangroelal, Marijke van Mil, Raj Mohan, Herman Hennink Monkau, Quito Nicolaas, Olga Orman, Christine Otten, Walter Palm, Guus Pengel, Guillaume Pool, Rob Schouten, Annette de Vries, Joanna Werners, Tommy Wieringa en Erich Zielinski.
| |
| |
af of Walcott bang is dat de global warming zal leiden tot het verdwijnen van de Caraïbische cultuur).
Walcott vertelt hoe zijn moeder hem altijd heeft gesteund in zijn wens om schrijver te worden. Verder maakt hij duidelijk dar er voor hem eigenlijk nier zoiets bestaat als ‘dichterlijke inspiratie’. Schrijven is altijd werken, zegt hij, en een gedicht komt echt niet aan een touwtje uit de hemel zakken. ‘Refine the craft; don't wait to be inspired.’ Wanneer de positie van gemarginaliseerde groepen schrijvers aan de orde komt, volgt een vurig betoog over de manier waarop Caraïbische schrijvers van zichzelf kunnen laten horen, en dat de steun van de overheid hierbij nodig is. En niemand, zegt hij, kan zeggen dat de ene taal beter is dan de andere, of meer ge- schikr voor de literatuur. ‘There's no such thing as a debased language as long as it communicates!’. Wanneer Walcott vertrekt om re gaan signeren in Bockhandel Athenaeum, waar rijen mensen mer hun boeken staan te wachten, laat hij een groep mensen achter die hem zo mogelijk nog meer bewondert dan daarvoor, en die - ondanks wat Walcott daarover te zeggen zou hebben - boordevol inspiratie zit.
| |
Verslag workshop kleinschalige goudwinning, Vrije Universiteit, 28 en 29 maart 2008
In veel landen is kleinschalige goudwinning een groeiende economische activiteit als gevolg van de stijgende goudprijzen op de wereldmarkt en de continue verbetering van technieken bij het ontdekken en ontginnen van goudvelden. Zogenaamde goldrushes komen vooral voor in afgelegen en minder ontwikkelde gebieden in West-Afrika, de Amazone, het Guyanaschild en Papoea Nieuw-Guinea. De gevolgen zijn velerlei: goud brengt economische groei en werkgelegenheid en biedt de arme lokale bevolking toegang tot moderniteit. Maar tegelijk wordt het milieu vaak ernstig aangetast, komen er ongereguleerde migratiestromen op gang, ontstaan er (etnische) conflicten en ziet men een stijging van geweld in het algemeen. Cultureel antropologe Marjo de Theije heeft de afgelopen twee jaar onderzoek gedaan naar dit verschijnsel in het binnenland van Suriname. Op 28 en 29 maart jl. organiseerde zij een internationale workshop aan de Vrije Dniversiteit Amsterdam, getiteld ‘Anthropology of small-scale gold mining and development; Cultural, social, and economic readings of the opportunities of a natural resource’. Negen onderzoekers uit binnen- en buitenland, werkzaam in de goudvelden in verschillende culturele settings, waaronder Ghana, Papoea Nieuw-Guinea, Burkina Faso en Tanzania, presenteerden hun papers. Ook was er ruimte voor debat over de verschillen en overeenkomsten tussen de individuele onderzoeksresultaten. Centraal stond het concept ‘ontwikkeling’, zoals hieraan in houd wordt gegeven door de verschillende actoren die betrokken zijn bij goldrushes en goudwinning in het algemeen (bijvoorbeeld lokale bewoners, migranten, goudzoekers uit het land zelf, stedelijke entrepreneurs, buitenlandse maatschappijen en vertegenwoordigers van nationale overheden).
| |
| |
Foto: Marjo de Theije
Suriname kwam uitgebreid aan bod. Naast Marjo de Theije presenteerden Bonno Thoden van Velzen en Marieke Heemskerk papers over de kleinschalige goudwinning in Suriname. Thoden van Velzen ging in op de relatie tussen goudwinning en hekserij. De Ndjuka Marrons zijn altijd nauw betrokken geweest bij de goudwinning, zowel tijdens de eerste goldrush (tussen 1885 en 1915) als in de tweede periode (circa 1980 tot heden). Beide periodes gingen gepaard met heksenjachten. Thoden van Velzen gaf een beschrijving van een hedendaagse heksenklopjacht aan de Tapanahonierivier. In verschillende Ndjuka-dorpen zijn de laatste jaren mensen beschuldigd van hekserij. Zij werden publiekelijk vernederd, geslagen en hun huizen werden in brand gestoken. Deze mensen waren allen welgesteld; zij hadden fortuin gemaakt in de goudvelden in het nabijgelegen Sellakreek. Thoden van Velzen argumenteerde dat de recente gebeurtenissen een gevolg zijn van de goudwinning, waardoor sociale ongelijkheid is ontstaan. Sommigen kunnen niet deelnemen, anderen verdienen net het bestaansminimum en enkelen hebben geluk en worden rijk. Met deze sociale differentiatie ontstaan spanningen onder de Ndjuka, waardoor de angst voor hekserij groeit.
Heemskerk sprak over de participatie van vrouwen in de goudindustrie. Zij stelde dat samenlevingen die ontstaan als gevolg van de goldrushes ondernemende vrouwen de kans bieden om te breken met traditionele
| |
| |
genderpatronen. In de binnenlanden van Suriname weten vrouwen bijvoorbeeld een oplossing te vinden voor (menstruatie)taboes, die hen bepaalde beperkingen opleggen. Maar het gaat verder dan dat: zij zijn in staat hun positie als vrouw te benutten om hun inkomsten te vergroten. De goudvelden aan de Lawa vormen het onderzoeksgebied van De Theije. Zij markeert het jaar 1992 als het begin van de goldrush naar Benzorp. Sinds die tijd huren Aluku Marrons van nabijgelegen dorpen Brazilianen in om op grotere schaal goud te winnen. In een gebied waar voorheen nauwelijks mensen woonden, creëren nu zo'n duizend mensen met verschillende culturele achtergronden een tijdelijke samenleving. Ontwikkeling en vooruitgang worden door hen vaak in individualistische en materialistische termen omschreven. In de goudvelden is het dus noodzaak om culturele verschillen te overbruggen, zodat er een leefbare situatie ontstaat waarin eenieder zijn persoonlijke doel kan bereiken.
De Theije benadrukte het belang van (duurzame) ontwikkeling van Suriname, zowel in milieukundig als in politiek opzicht. Nadelige gevolgen van de goudwinning zijn kwikvervuiling, ontbossing en het veranderen van waterwegen, waardoor het leefgebied van de traditionele bewoners geschaad wordt. Maar alternatieven zijn er niet; goudwinning is de enige economische activiteit in de regio en daarom van groot belang voor de bewoners. Zolang er geen alternatieven voorhanden zijn, zullen er mensen op zoek blijven naar goud en zal nog meer schade worden toegebracht aan de natuurlijke leefomgeving.
Tijdens de workshop werd ook over de grens van de wetenschap heen gekeken. Vertegenwoordigers van ideële organisaties verzorgden een posterpresentatie over hun activiteiten in de goudvelden in verschillende landen. De bijdragen van Survival, Solidaridad, IREWOC en Wereld Waternet gaven deze workshop een extra dimensie.
| |
Oratie Corinne Hofman
Op 18 maart jl. hield Corinne Hofman aan de Universiteit Leiden haar inaugurele rede als hoogleraar in de archeologie van het Caraïbisch gebied, met bijzondere aandacht voor de gebieden waarmee Nederland een historische band heeft. De rede was getiteld ‘Indianenverhalen; Het kwetsbare verleden van de Antillen’. Volgens Hofman is het cultureel erfgoed van de Nederlandse Antillen en Aruba slecht bekend, zowel in Nederland als ter plaatse. ‘Archeologisch onderzoek kan en moet een einde maken aan indianenverhalen à la Pirates of the Caribbean.’
Eind 2008 krijgen de eilanden Saba, Sint-Eustatius en Bonaire een nieuwe status, vergelijkbaar met die van Nederlandse gemeenten. Dat zal ook gevolgen hebben voor de wetgeving op het gebied van cultureel erfgoed en archeologisch onderzoek. De Nederlandse Antillen hebben nog niet verzocht om het Verdrag van Valetta, geldig in Europa, ook van toepassing te laten zijn op de eilanden. Dit verdrag houdt in dat de verstoorder
| |
| |
betaalt en schrijft voor dat voorafgaand aan iedere bouwactiviteit een afweging van archeologische belangen plaatsheeft en dat een projectontwikkelaar rekening moet houden met archeologisch onderzoek voordat er gebouwd gaat worden. Op de Franse Antillen geldt het verdrag wel. De urgentie is hoog als het gaat om wetgeving ter bescherming van cultureel erfgoed, zo waarschuwt Hofman. Niet alleen orkanen en kusterosie, maar ook grootscheepse projectontwikkeling, vooral hotelbouw, vernietigen het kwetsbare bodemarchief op de Caraïbische eilanden. Dorpen worden weggevaagd en eeuwenoude voorwerpen liggen te grabbel op de stranden.
Corinne Holman (rechts)
De verschillen in wetgeving zijn volgens haar symptomatisch voor de insulaire manier waarop Franse, Nederlandse, Britse en Amerikaanse archeologen het gebied tot zeer kort geleden bestudeerden. Fransen werkten op de Franse eilanden, Britten op de voormalig Britse, en Amerikanen op Puerto Rico en de Amerikaanse Maagdeneilanden. Alleen op Cuba en in de Dominicaanse Republiek werken lokaal opgeleide archeologen. Dit heeft geleid tot een ‘eilandcentrische’ visie op het gebied. De eilanden werden gezien als culturen die nauwelijks met elkaar in contact stonden voordat Columbus aan de horizon verscheen. Deze eilandcentrische visie wordt gedeeld door de bewoners zelf, vertelt Hofman. Zij ontlenen hun identiteit aan geschiedenisboeken die zijn geschreven door koloniserende mogendheden en voelen zich in de eerste plaats eilandbewoner: Sabaan, Statiaan of Trini.
Sinds de jaren negentig doorbreken Hofman en haar Leidse collega's dit patroon en zoeken zij internationale samenwerking. Daardoor hebben ze kunnen aantonen dat de Caraïbische Zee allerminst een barrière is, maar juist een verbindingsweg tussen de honderden eilanden en aangrenzende landen. De Leidse onderzoekers hebben bijvoorbeeld voor een vindplaats op Guadeloupe laten zien dat 25 procent van de daar begraven individuen elders geboren was en dus pas op latere leeftijd naar het dorp was gekomen. Dit deden ze door de verhouding van strontiumelementen in botten en tanden te vergelijken met de verhouding waarin strontium op
| |
| |
de verschillende eilanden voorkomt.
Achtduizend jaar geleden kwamen de eerste jagers-vissers-verzamelaars van het Zuid- en Midden-Amerikaanse vasteland het gebied verkennen, waarna ze zich gaandeweg op steeds meer eilanden vestigden. Over grote afstanden maakten ze kanotochten en communiceerden ze met elkaar. Ze wisselden nieuws uit, transporteerden goederen, namen deel aan rituelen, sloten huwelijken en voerden oorlog. Aanvankelijk was deze eilandensamenleving egalitair, maar de laatste eeuwen voor de Europese verovering ontwikkelden zich complexe hiërarchische netwerkstructuren. Deze wisselende netwerken vormden de basis voor de uitwisseling na 1492 van gewassen, dieren, goederen, mensen en ziekten tussen het oostelijk en het westelijk halfrond.
Met de onlangs verkregen Vici-subsidie willen Hofman en haar collega's de ontwikkeling van de mobiliteitspatronen en uitwisselingsnetwerken verder analyseren, in samenwerking met ecologen, moleculair biologen, geochemici, historici en antropologen. Bioantropologisch onderzoek kan bijvoorbeeld licht werpen op het ‘syfilisdebat’: nam Columbus syfilis mee uit Amerika, of was het - ook - een autochtone Europese ziekte? Een exemplaar van de oratie kan worden gedownload van https://openaccess.leidenuniv.nl/dspace/bitstream/1887/13003/1/oratie+Hofman.pdf.
| |
ERC Advanced Grant voor Pieter Muysken
Pieter Muysken
Aan Pieter Muysken, hoogleraar Algemene taalwetenschap aan de Radboud Universiteit Nijmegen, is een ERC Advanced Grant van 2,5 miljoen euro toegekend.
De Advanced Grant van de European Research Council (ERC) is een nieuwe, prestigieuze Europese onderzoeksbeurs voor individuele onderzoekers. Muyskens onderzoeksvoorstel is gehonoreerd in de categorie Sciences and Humanities voor zijn project ‘Traces of contact; Language contact studies and historical linguistics’.
| |
| |
Het onderzoeksdoel is het formuleren van criteria waarmee met grotere precisie gekeken kan worden of veranderingen die een taal ondergaat het gevolg zijn van invloed van buitenaf of voortkomen uit de dynamiek van de taal zelf. In het project wordt een aantal situaties van meertaligheid en contact tussen talen, met verschillende ‘tijdsdieptes’ en verschillende geografische omvang vergeleken: de talen van de rand van het Amazonegebied in Zuid-Amerika (al duizenden jaren contact), de meertalige samenleving van Suriname (vijfhonderd jaar contact), de meertalige samenleving met immigranten in Nederland (vijftig jaar contact) en specifieke groepjes migrantenjongeren in Nederland (tien à twintig jaar contact). Dezelfde grammaticale verschijnselen worden met nieuwe technieken geanalyseerd in verschillende deelprojecten.
Van 1989 tot 1992 vervulde Pieter Muysken een door het IBS ingestelde leerstoel Caraïbistiek aan de Universiteit Leiden.
|
|