OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 27
(2008)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 202]
| |
Rosemarijn Hoefte, Peter Sanches & Joop Vernooij
| |
[pagina 203]
| |
vooral de journalist Albert Londres schetste een inktzwart beeld van de toestand in Frans Guiana in een serie artikelen die in 1923 en 1924 werd gepubliceerd in Le Petit Parisien. Londres maakte tevens de zaak wereldkundig van de ten onrechte veroordeelde Eugène Dieudonné. Dit soort slechte publiciteit, gevoegd bij het feit dat men de koloniën toch op een snellere en planmatiger manier wilde ontwikkelen, leidde tot de afschaffing van het systeem van de bagnes. In Beyond Papillon probeert Toth Wahrheit und Dichtung te scheiden, maar in dit opzicht laat hij kansen liggen. Het zou bijvoorbeeld interessant zijn geweest om te leren wat de officiële Franse versie van het verhaal van Charrière is geweest. Suriname wordt in de index niet genoemd, maar komt wel degelijk zijdelings ter sprake als vluchtplaats voor ontsnapte gevangenen. Het feit dat Suriname de Fransen niet zonder meer uitleverde, leidde periodiek tot spanningen tussen Cayenne en Paramaribo. Helaas gaat Toth hier niet dieper op in. Een gerelateerde vraag is waarom de Franse autoriteiten uitgerekend St. Laurent tot het centrum van de strafkolonie hebben gemaakt en vooral gehandhaafd. De gedachte dat de Marowijne een onneembare natuurlijke grens was, werd al spoedig gelogenstraft. Waarom heeft men het administratieve centrum niet verplaatst? Voer voor verdere studie.
Rosemarijn Hoefte | |
Paul W. van der Veur, The lion and the gadfly; Dutch colonialism and the spirit of E.F.E. Douwes Dekker. Leiden: KITLV Press, 2006. 859 p., ISBN 90 671 824 27, prijs €45,00.Ernest François Eugène Douwes Dekker werd in 1879 geboren als zoon van een Nederlandse vader en Duits-Javaanse moeder op Java. De politieke biografie The lion and the gadfly beschrijft het leven en werk van deze onderwijzer, journalist, schrijver en activist, dat hem onder andere naar Zuid-Afrika, Sri Lanka, Zwitserland, Duitsland en Suriname voerde. Douwes Dekker (een achterneef van Multatuli) vocht in Zuid-Afrika in de Tweede Boerenoorlog tegen de Britten. In 1900 werd hij Zuid-Afrikaans staatsburger en in hetzelfde jaar werd hij bijna twee jaar lang in Sri Lanka geïnterneerd. Na zijn vrijlating door de Britten keerde hij terug naar Java. Daar ontplooide hij verschillende activiteiten in de journalistiek en de politiek. Na terugkeer van een Europese reis werd hij in 1913 gearresteerd en uit Nederlands-Indië verbannen. Zijn oppositie tegen het kolonialisme en zijn sympathie voor het Indisch nationalisme | |
[pagina 204]
| |
waren de autoriteiten een doorn in het oog. Hij werd beschouwd als een horzel (gadfly) in de leeuwenpels. Tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog keerde Douwes Dekker naar zijn geboorteland terug, waar hij gedwongen werd zijn nationalistische activiteiten te laten voor wat ze waren. In 1920 werd hij gedetineerd omdat de door hem opgerichte Nationaal Indische Partij bij illegale activiteiten betrokken was. Daarmee waren Douwes Dekkers politieke activiteiten voorlopig ten einde. Hij koos voor een loopbaan in het onderwijs in Bandung. Pas in 1947 zou hij de politieke arena weer betreden. In 1941 werd hij opnieuw gearresteerd, omdat hij inlichtingen aan de vijand zou hebben verstrekt. Hij werd naar Suriname gedeporteerd, waar hij werd opgesloten in Jodensavanne. In 1946 werd hij op transport naar Nederland gezet, maar hij vluchtte naar Indonesië. In de onafhankelijke republiek werd Douwes Dekker parlementariër en minister van staat zonder portefeuille in het derde kabinet-Sjahrir. In 1947 koos hij om politiek-nationalistische redenen voor de naam Danudirdja Setiabuddhi. Tijdens de Tweede Politionele Actie werd hij opnieuw door de Nederlanders gearresteerd, om in 1949 te worden vrijgelaten. Hij overleed een jaar later. Het een na laatste hoofdstuk, getiteld ‘Hell in a very small place’, is gewijd aan de internering in Jodensavanne. Een van zijn medegevangenen was de arts L.J.H. Schoonheyt, over wie Anthony van Kempen een biografie publiceerde in 1975 (Een kwestie van macht). Douwes Dekker overleefde het kamp door het schrijven van brieven, proza, poëzie en religieuze teksten. Na zijn vrijlating kreeg de ‘notoire’ Douwes Dekker voorlopig geen ministeriële toestemming om terug te keren naar Indië/Indonesië. Dat hield hem echter niet tegen en via Rotterdam vertrok hij naar de Oost. Douwes Dekker leidde een avontuurlijk en interessant leven dat beschrijving verdient. In deze biografie ontbreekt echter de passie, vooral door de veelheid aan details en uitweidingen. Deze overdaad maakt Lion and the gadfly helaas geen prettig leesbaar boek.
Rosemarijn Hoefte | |
Bidesia series: Chan Choenni, Between Bidesia, Bollywood en Bakra culture, 2006. 27 p. en Susan Legène, From India to Suriname; A journey into the future narrated by two photgraph albums. Allahabad: Manav Vikas Sangrahalaya (G.B. Pant Social Science Institute), 2007. 48 p., prijs €4,00 per stuk.‘Bidesia’ is een woord uit het Bhojpuri, de taal van Bihar en Uttar Pradesh waar de contractanten die naar Suriname migreerden vandaan kwamen. Naar schatting spreken en gebruiken ongeveer 240 miljoen mensen Bhojpuri - in dat gebied, maar ook in Guyana, Trinidad, Fiji en Mauritius. | |
[pagina 205]
| |
Bidesia is een koosnaam voor degenen die uit die streek weggetrokken zijn (non-resident Bhojpuri), maar het begrip betreft ook de herinnering aan deze emigranten. Die herinnering leeft vooral voort in gedichten en liederen. Het begrip is toepasbaar op de Surinaamse Hindostanen in Suriname, Nederland en elders. Er migreren nog steeds mensen uit Uttar Pradesh en Bihar en zodoende wordt de herinnering steeds gevoed. Het is dan ook een uitstekend idee om een onderzoeksproject deze naam te geven. Het Bidesia-project van 2005-2007 beoogde internationale samenwerking via tentoonstellingen en uitwisseling rond de dynamiek van de migratie, sociale ontwikkeling en culturele identiteit in de Bhojpuri streek, Suriname en Nederland. Een ander doel van het project is de band en de relaties tussen deze groepen mensen aanhalen en versterken. Hopelijk wordt het project na 2007 voortgezet. Adviseurs van het project zijn Ruben Gowricharn van de Universiteit van Tilburg, Candrashekhar Bhat van de Universiteit van Hyderabad en R. Tripathi van Allahabad. Tot nu toe zijn twee publicaties voortgevloeid uit het onderzoeksproject. De eerste, van Chan Choenni, is getiteld Between Bidesia, Bollywood en Bakra culture. Het gaat over The identity of Hindustani youngsters in the Netherlands. Deze kleine, geïllustreerde brochure is een samenvatting van enkele Nederlandstalige publicaties daaromtrent van Choenni, nu in het Engels, dus voor een breder publiek. Choenni heeft onderzoek gedaan onder circa 300 hindoe Hindostaanse jongeren in Nederland. Zijn basisgegevens dateren van 1998 en zijn dus wat verouderd, gezien de snelle ontwikkelingen. Hij vermeldt bovendien niet waar hij zijn onderzoek heeft verricht, hoewel dat nogal verschil lijkt uit te maken: Den Haag of Enschede, Voorburg of Wychen. Choenni zit ook opvallend hoog in zijn schatting van de aantallen Hindostanen (160.000-170.000) en hindoes in Nederland (p. 8), zonder daarbij bronnen te vermelden. Er zijn ook schattingen van rond de 100.000. Voor zover mij bekend, is nog niet uitgezocht hoeveel hindoe Hindostanen, moslim Hindostanen en christen Hindostanen er in Nederland zijn.Ga naar voetnoot1 Het blijft bij schattingen en het fenomeen van de secularisatie zal hier ook een rol spelen. De verhoudingen in Suriname op basis van de Volkstelling van 2004 hoeven niet per se in Nederland te gelden. Bovendien zijn er allerlei Hindostanen die hoe dan ook etnisch gemengd zijn. | |
[pagina 206]
| |
Choenni doet dat fenomeen niet uit de doeken en hanteert geen varianten van de term ‘Hindostaan’. Hij richt zich uitsluitend op de hindoejongeren, zonder deze keuze te verklaren voor wat migratie en identiteit betreft (misschien omdat ze de grootste groep vormen). Een soortgelijk onderzoek onder moslim- of christenjongeren kan even interessant, en misschien zelfs interessanter zijn, door een andere religie te combineren met de Hindostaanse cultuur. Choenni heeft kwantitatief onderzoek gedaan naar de modernisering, het individualisme, de invloed van de Bollywoodcultuur, het erfgoed van de Bidesiacultuur (chutney muziek) en de religieuze oriëntatie, met een uitweiding over de Hindostaanse islamitische jongeren (pp. 20-21). Hij ontwikkelt in kort bestek enkele typen jongeren onder de hindoe Hindostanen in Nederland, namelijk de Bakra oriented, de Bollywood oriented, de Bidesia oriented, de Bakra Bollywood oriented, de Bollywood Bidesia oriented, de Bidesia Bakra oriented en ten slotte de Bidesia Bollywood Bakra oriented (pp. 21-24). Misschien had hij ook kunnen ontdekken dat er best jongeren zijn die overwegend global oriented zijn, met welk doel dan ook. De zeven typen zijn, goed beschreven en onderscheiden, niet verrassend te noemen in het kader van diaspora- of migrantenstudies. Wel zijn de namen ervoor leuk en dienstig. Choenni ziet voor de toekomst hybride typen, met name de Bidesia-, Bollywood- en Bakratypen (p. 24).Ga naar voetnoot2 De tweede publicatie in de Bidesia Series is van Susan Legène, From India to Suriname; A journey into the future narrated by two photograph albums (1913-I930). Dit onderzoek richt zich op twee fotoalbums van haar grootvader Peter Martin Legène (1885-1954), zendeling bij de Evangelische Broedergemeente Suriname, speciaal voor de Hindostaanse zending, Peter Legène maakte in 1913 in opdracht van de zending een studiereis naar India (om de taal en cultuur te leren) en na afloop stelde hij een album samen. Rond 1923-1925 of kort na 1930 kwam het tweede album (met veel dezelfde foto's) tot stand. Dit vertelt het verhaal van de migratie van India naar Suriname. Uit de tekst (pp. 8-9) is niet op te maken waar beide albums zich bevinden. De codes (1866a en 1866b) doen vermoeden dat ze in archieven van de Broedergemeente of het Tropeninstituut liggen. Misschien zijn ze familiebezit. Susan Legène is bijzonder gericht op de orality: het gaat er niet alleen om wat de beelden zeggen, maar ook welk verhaal gemaakt wordt aan de hand van de beelden, op de rug of over de rug van de beelden. Het | |
[pagina 207]
| |
gaat haar dus om de ‘ver’beelding. Peter Legène, die in de Commewijne werkte (hij begon in 1916 het kinderhuis Sukh Dhaam op Alkmaar), was een degelijke zendeling en deed er alles aan om mensen te bekeren en tot lidmaat van de Evangelische Broedergemeente te maken.Ga naar voetnoot3 Dat zit natuurlijk ook achter de foto's van de twee albums en het verhaal dat hij erover vertelde. Daarbij komt de gelukkige omstandigheid dat Peter Legène een groot aantal boekwerkjes schreefGa naar voetnoot4 nadat hij met zijn gezin Suriname verlaten had. Deze publicaties gaan niet allemaal over Hindostanen en de zending. We hebben dus te doen met een eerste verhaal (van 1913) en met verhalen na afloop van de zending. Dat levert interessante momenten van reflectie op aan de hand van Legènes historische ‘beelden’. Susan Legène heeft ook gebruik kunnen maken van een soort dagboek van haar oma A. Legène-van Zanten. Zij groepeert de beelden en verhalen (die natuurlijk elkaar oproepen, bewijzen en aanvullen) in vier tropen: 1. Silent prayers, palaces, temples and monuments (pp. 29-31); 2. A vociferous folk religion (pp. 31-33); 3. The harsh fate of women and children (pp. 33-35) en 4. Migration into the future (pp. 35-39). Op pagina 29 noemt ze nog als troop 5 The deep felt nostalgia of Hindostani people in Suriname for India - het kopje van deze troop is niet vermeld (ook niet in de Contents, p. 5), maar sluit aan bij troop 4 (wellicht pp. 37-39). Peter Legène had vanzelfsprekend zijn eigen verhaal over de Hindostanen en hun land van herkomst, religie en cultuur. Zijn kleindochter introduceert in deze publicatie met haar interessante materiaal een tot nu toe ongebruikte en ongebruikelijke bron van kennis en onderzoek. Het materiaal van de fotoalbums, de vele publicaties en het dagboek vertellen een verhaal over de migratie tussen India en Suriname. Daarom is dit materiaal van historische waarde, niet alleen voor Hindostanen. Het is van groot belang voor de geschiedenis van de Evangelische Broedergemeente Suriname en voor de hele zending en missie. Ook de katholieke gemeente kan er zeker gebruik van maken, omdat zij eveneens een aparte afdeling voor de Hindostanen had (zoals Rajpur, Girjapur, Meliapur, Ranipur). Deze twee brochures, de één over Nederland en de ander over Suriname, bevatten materiaal voor een breder publiek geïnteresseerd in diaspora-, migranten- en ethnic studies.
Joop Vernooij | |
[pagina 208]
| |
Ellen Ombre, Wie goed bedoelt; Zin + onzin van ontwikkelingshulp. Amsterdam: Arbeiderspers, 2007. 188 p., ISBN 978 90 295 6378 9, prijs €12,50.In 1996 kwam de eerste druk uit van het boek Wie goed bedoelt. Ellen Ombre is de hoofdpersoon van het verhaal, een autobiografisch verslag van haar reis per vrachtschip naar Benin. Deze reis staat niet in het teken van zoeken naar de wortels van haar voorvaderen maar is veel meer bedoeld om te onderzoeken hoe ontwikkelingshulp daar eigenlijk werkt. Uit de Surinaamse ervaring weet Ombre dat ontwikkelingsprojecten vaak gedoemd zijn tot mislukken. Uit schuldgevoel ging zij op zoek naar het falen van ontwikkelingshulp. In een poging de koloniale uitbuitingen goed te maken, zet Nederland de meest vreemde en onmogelijke projecten op. Ombre constateert opvallende parallellen met Suriname en registreert dat deze hulpverlening vaak niet doelmatig werkt of door de politiek van het land wordt misbruikt. Haar conclusie is dan ook dat ‘ontwikkelingshulp zelden helpt en vaak schaadt’. Tussen de registraties van de zin en onzin van ontwikkelingshulp beschrijft zij herinneringen aan haar jeugd in Suriname. Het boek geeft een prachtige inkijk in het falende Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingbeleid en heeft sinds de verschijning niet aan kracht ingeboet. Het is daarom een goed initiatief van de uitgever om met een tweede druk te komen. Deze is uitgebreid met stukken die Ombre over haar remigratie schreef voor de Volkskrant. Hoewel die teksten informatief van aard zijn en prettig te lezen, doen zij enigszins afbreuk aan het originele werk.
Peter Sanches | |
Wouter Stips, Lief kind in mens. Arnhem: Uitgeverij Terra Lannoo, 2006, 112 p., ISBN 90 5897 512 6, prijs €34,95.Lief kind in mens is een ode aan het kind dat zich onzelfzuchtig - zonder angst voor represailles - kan, wil en moet uiten. Een ode aan het kind in ons, aldus Wouter Stips. De schilderwerken en teksten die hij voor dit boek maakte, zijn gebaseerd op en geïnspireerd door verhalen van Indonesische kinderen. Het gaat over hun idealen en verwachtingen, over toekomst, recht en onrecht - over het kind dat we in ons mee- | |
[pagina 209]
| |
dragen, een leven lang. De ideeën en idealen van kinderen zijn universeel. Het is verbazend en soms aangrijpend hoe scherp, spontaan en eenvoudig kinderen wereldproblemen kunnen analyseren en terugbrengen tot de essentie. Het is volgens Stips tegelijkertijd verbazingwekkend hoe snel, in het proces van volwassenwording, die spontaniteit vervaagt. Het boek is uitgegeven in drie talen, Nederlands, Indonesisch en Engels. De Engelse en Indonesische versies tellen 80 pagina's, de Nederlandse versie is wat uitgebreider en telt 112 pagina's. De winst van het boek gaat grotendeels naar de Stichting Kansarme Kinderen. Van het geld worden in Indonesië honderd bibliotheekjes voor kinderen gebouwd en ingericht. De kunstenaar reisde voor dit project naar Indonesië om zich te laten inspireren. Daar ontmoette hij kinderen die hem hun traditionele verhalen, dromen en verwachtingen vertelden. Die heeft hij bewerkt in de schilderijen die in het boek zijn opgenomen. De woorden die hij daaraan toevoegde, komen voort uit de schilderwerken zelf. Deze eigenzinnige combinatie van beeld en woord laat de lezer niet onberoerd. Stips komt van de Cobraschool. Deze kunstenaars keren zich tegen elk esthetiserend academisme dat een erge vorm van intellectualisme benadrukt. Vandaar het voor de hand liggende tegengestelde: vorm, lijn en kleur zijn de weergave van een puur spontane actie waarbij niet geaarzeld wordt terug te grijpen naar primitieve kunst, het kindertekenen en outsider art. Hierin zien deze kunstenaars een puurheid vanuit het naïeve karakter. Zij schilderen vrijwel altijd direct en spontaan. Net als kinderen willen zij zonder vooropgezet plan en met veel fantasie werken. Zij zetten zich af tegen de regels van de kunstacademie en streven naar ongedwongen kunst en werken met allerlei materialen. Het experiment staat voorop. Dit is in het werk van Stips ook volop te merken. Zijn schilderingen en prenten in wording inspireren hem tot schrijven en dichten. Het resultaat is pure en lieflijke kunst. De combinatie van prent en tekst geeft stof tot nadenken en genieten. De teksten zijn mooi in hun eenvoud, zoals: laat je gedachten
grenzeloos vliegen
laat je gedachten vrij
straks komen ze terug
met duizend verhalen
dan schrijf je een boek
over jou en mij
Gezien de teksten en prenten is dit feel good boek leuk voor Surinaamse kinderen en volwassenen die nog het kind in zich dragen.
Peter Sanches | |
[pagina 210]
| |
Garrie van Pinxteren, China; Centrum van de wereld. Amsterdam: Uitgeverij Balans, 2007. 240 p., ISBN 978 90 501 88357, prijs €16,95.In de westerse media wordt China afgeschilderd als de nieuwe supermacht van de eenentwintigste eeuw: een economisch wereldwonder en een onmetelijk groot en machtig land waar steeds meer mensen zich een levensstijl kunnen veroorloven die nauwelijks meer verschilt van het Westen. In China zelf wordt dat beeld in eerste instantie bevestigd. Je ziet er jongeren die hun haar hebben geblondeerd en die volgens de laatste mode gekleed gaan. Chinese ambtenaren dragen het liefst westerse maatpakken en spreken vol overgave over investeringen, groeicijfers en winst. Dit maakt het verleidelijk om te geloven dat Chinezen ook steeds meer gaan denken zoals westerlingen en zich uiteindelijk door dezelfde ‘universele’ principes zullen laten leiden. Maar is dat wel zo? Zouden Chinezen, in een wereldmacht die steeds zelfverzekerder wordt, niet juist een eigen, ‘typisch Chinees’, stelsel van opvattingen ontwikkelen? Dit beeld wordt enigszins bevestigd in China; Centrum van de wereld. Garrie van Pinxteren verkende China jarenlang (1998-2006) van binnenuit. Zij onderzocht en ondervond welke normen de Chinese overheid aanlegt, hoe Chinezen van uiteenlopende klassen hun leven inrichten, wat hen motiveert en hoe ze de wereld om zich heen ervaren. Van Pinxteren schrijft hier uitgebreid over. Zij besteedt ook aandacht aan de Chinese expansie in Afrika. Nu de westerse landen blijven hameren op thema's als goed bestuur en mensenrechten ziet China zijn kans schoon. Het land heeft minder moeite met deze heikele thema's en ziet meer heil in economische expansie. Daarom zijn in Afrika enorme investeringen door China waar te nemen, waardoor het Westen op de achtergrond dreigt te raken. Dit wordt door onder andere de Europese Unie (EU) erkend en leidde recent tot de grote EU-Afrika top in Lissabon waarbij de EU-lidstaten schoorvoetend aan tafel gingen zitten met vermaledijde Afrikaanse leiders als Robert Mugabe. Ze moeten wel, wil de EU niet op de achtergrond raken in een gebied met enorme economische potentie. Ook de toenemende aanwezigheid van China in Suriname is niet aan het oog van Van Pinxteren ontsnapt; zij besteedt hier in een hoofdstuk aandacht aan. Voor Surinamers die moeite hebben met het verklaren van de toegenomen Chinese aanwezigheid in het land geeft het boek een inkijk in de beleveniswereld van het moderne China en de moderne Chinees.
Peter Sanches | |
[pagina 211]
| |
Cynthia Mc Leod, Hoe duur was de suiker? Een historische roman. Paramaribo: Vaco Uitgeversmaatschappij, 2007. 252 p., ISBN 978 99914 0 077 8.Wie in Suriname kent het verhaal niet over Sarith en Elza, twee stiefzusjes die rond 1760 op een plantage in Suriname woonden? Het is het succesvolle romandebuut van Cynthia Mc Leod, dat bijna 21 jaar geleden verscheen. Toen Vaco in 1987 het boek bescheiden presenteerde - het was een tijd van economische recessie - had uitgever Ed Hogenboom niet kunnen bevroeden dat het zo'n succesnummer zou worden. Het komt niet vaak voor dat een Surinaams boek continu verkrijgbaar en in herdruk is en daarbij nog goed verkocht wordt ook. Ook in Nederland doet het boek het goed en is het vele malen herdrukt in zowel paperback/hardcover als goedkope editie door Uitgeverij Conserve. Reden genoeg dus om de twintigste verjaardag van het boek in Paramaribo goed te vieren met volop aandacht voor de roman en de schrijfster. Vaco pakt goed uit met de mooi verzorgde achtste druk in paperback, waarbij het werk in een iets ruimer jasje is gestoken en enkele redactionele veranderingen zijn aangebracht. Ook heeft de uitgever de roman in Suriname voor de eerste keer in hardcovereditie uitgebracht. Gezien de populariteit van het boek onder Surinamers en in Suriname geïnteresseerden zal het mij niet verbazen als we over enige tijd het vijfentwintigjarig jubileum en zelfs meer zullen vieren.
Peter Sanches | |
Community & Knowledge, Hoe goed ken jij Suriname?, vraag- en antwoordspel, prijs €17,50. Meer informatie via http://www.communityandknowledge.com.Van pom tot de Decembermoorden. Het komt allemaal aan bod in het spel Hoe goed ken jij Suriname? Dit vraag- en antwoordspel is bedoeld om op creatieve wijze kennis over Suriname te delen en te verspreiden. De van Surinaamse origine Peggy Bouva, geboren in Nederland, heeft er twee jaar aan gewerkt. De spellenmaakster in spe ging voor het project naar Suriname om onderzoek te doen. Kunstenaar Paul Woei en Melvin Bouva, oud-voorzitter van het Surinaamse jeugdparlement, hielpen haar bij het samenstellen van de vragen. | |
[pagina 212]
| |
Het spel bestaat uit speelkaarten in zes categorieën: geschiedenis, kunst en cultuur, taal en literatuur, natuur, sport en muziek. De winnaar is degene die als eerste van iedere categorie één vraag goed heeft beantwoord. Het spel kan een andere wending krijgen door de pestkaart, Sibi Busi, te gebruiken. De dobbelsteen bepaalt van welke categorie het eerst een vraag moet worden gesteld. Bij elke goed beantwoorde vraag ontvangt de speler een fiche in de kleur van de categorie. Het spel kan met minimaal twee en maximaal vier spelers worden gespeeld. Het is bedoeld voor spelers van zestien jaar en ouder. Ze moeten uiteraard wel kennis over Suriname bezitten. Het is misschien een idee voor de maker van het spel om in de toekomst verschillende versies uit te brengen, met enkele moeilijkheidsgraden, waardoor het ook toegankelijk wordt voor geïnteresseerden in Suriname en voor jeugdigen. Nu is het meer een spel voor de gevorderde Suriname-kenner. Bij de tweede druk zal de ontsierende Surinaamse kaart worden vervangen door de correcte. Ook doet de maakster er goed aan de spelkaarten nog eens na te lopen op de correcte spelling. Zo luidt de officiële Surinaamse naam van Suriname Sranan en niet Sranang. Deze kritische noot laat onverlet dat het een leuk en sympathiek idee is van de maakster, dat zeker een dikke pluim verdient.
Peter Sanches |
|