| |
| |
| |
Berichten & commentaar
In Memoriam Ruud Beeldsnijder
Ida Does
Op 12 juni 2004 overleed Ruud Beeldsnijder. Toen ik van zijn overlijden hoorde, schoot me weer een telefoontje te binnen, nu bijna twintig jaar geleden. Het was in 1988, het jaar dat de SAWO, de Surinaamse activistenbeweging waarvan ik lid was, had uitgeroepen tot Anton-de-Kom-Jaar. Wij verzamelden handtekeningen voor ‘Eerherstel voor Anton de Kom’ en op talloze bijeenkomsten waren wij te vinden met foto's en informatie over deze Surinaamse verzetsman, onze held. Ruud hadden we ontmoet tijdens die campagne. Hij belde om nog eens extra zijn sympathie uit te spreken voor deze zaak, waarbij de Nederlandse overheid afstand zou moeten nemen van de toenmalige koloniale verbanning van De Kom uit Suriname. Het was het begin van een jarenlange samenwerking met Ruud Beeldsnijder, waarbij het anti-fascistisch verzet in Nederland en de strijd tegen mensenrechtenschendingen in Suriname als rode draad liepen.
In 1990 brachten wij het eerste nummer van Mutyama, Surinaams Tijdschrift voor Geschiedenis en Cultuur uit, geheel gewijd aan Suriname's grote dichter Trefossa, (pseudoniem van Henri de Ziel). Ruud was actief redactielid. Er volgden nog diverse andere uitgaven van dit tijdschrift en Ruud Beeldsnijder onderscheidde zich, niet alleen door zijn brede belangstelling, kennis en nieuwsgierigheid, maar ook door zijn enorme enthousiasme ijver en de precisie van de historicus.
In die jaren was Ruud, na een druk arbeidzaam leven, met pensioen. Hij werkte dag en nacht aan zijn proefschrift over de plantageslaven in Suriname. In 1994 kwam het uit onder de titel ‘Om werk van jullie te hebben’; Plantageslaven in Suriname, 1730-1750. Als historicus met Surinaamse roots was hij enorm geboeid door de slavernij en hij bracht vele uren door tussen documenten uit de 18e eeuw. In zijn flat aan de Dedemvaartseweg in Den Haag was zijn werkkamer vol boekwerken en documenten die hij raadpleegde voor zijn onderzoek. Hij liet mij dat een keer zien, voor hem was het een klein feestje om zijn onderzoek te delen met een ander. Hij grapte veelvuldig over zijn ‘geestelijke afwezigheid’ als waande hij zich vaak zelf in de 18e eeuw. Die vrolijkheid en hartelijke lach keerden vaak terug op onze ontmoetingen en als er wel iets Surinaams aan Ruud Beeldsnijder was, dan was het zeker zijn uitbundige lach. Uit diverse artikelen die Ruud schreef in Mutyama en de
| |
| |
spreekbeurten die hij in die jaren hield, getuigt een enorm sociaal engagement. Zijn hart ging uit naar de ‘verworpenen der aarde’. Cijfers en statistieken die hij in zijn onderzoek tegenkwam, verbeeldde hij ook op die wijze. In zijn beschrijving van de crisis in Suriname van de jaren dertig (Mutyama 2, De Javaanse Surinamer) zegt hij: ‘Het volkskind hongert op de markt van Paramaribo en verzamelt zaterdagmiddag bij de waterkant afval van koolblaadjes, kousenband, bananen en ‘pataten’, maar ook ‘Het groeiend zelfbewustzijn van de werkende klasse van Suriname was echter niet tegen te houden.’
Ruud, die in Amsterdam geboren en getogen was uit Surinaamse ouders, voelde zich sterk verbonden met Suriname. Hij genoot met volle teugen van de ontmoeting met Surinamers, maar voelde zich naar eigen zeggen in hart en nieren ‘Een Amsterdamse jongen’. In die jaren trokken we intensief samen op voor onderzoek en berechting van de decembermoorden in Suriname. Zijn sympathieke vrouw Gré troffen wij vaak aan zijn zij op de tientallen manifestaties, demonstraties en symposia die we toen organiseerden. Ruud hield in die tijd in het Hugo-Olijfveldhuis een gloedvol betoog over de betekenis van het Surinaamse slavenkind Otto Huiswoud. Huiswoud speelde in het begin van de twintigste eeuw een vooraanstaande rol in Amerika voor vakbondsrechten en burgerrechten voor de zwarte Amerikaan. Ruud was op zulke gelegenheden in zijn element. Als historicus iets kunnen bijdragen aan het historisch bewustzijn van een nieuwe generatie ging hem zeer goed af. Daarbij richtte hij zijn blik graag op de toestand van de onderklasse. De uitspraak van Brecht die hij in zijn proefschrift aanhaalde: ‘Die im Dunklen sieht man nicht’ vind ik in dit verband zeer typerend voor Ruuds spirit.
Toen hij in 1994 promoveerde, woonden wij inmiddels op Aruba. Hij stuurde ons, trots, een exemplaar van zijn boek, met daarin de handgeschreven tekst: ‘In herinnering aan onze gemeenschappelijke strijd voor een menswaardig leven in Sranan. La lucha continua!’
| |
Reactie op het artikel van prof. Dr. B. Paasman in Oso mei 2004
Patricia D. Gomes
In zijn artikel ‘Hoe zoet is dan 't plantaadjeleven’ Surinaamse literatuur en koloniale samenleving, over de planter dichter Paul F. Roos, schrijft Bert Paasman over het laatste deel van mijn artikel betreffende hetzelfde onderwerp, dat mijn interpretatie ‘geen verantwoorde geschiedschrijving’ is. Wel een emotioneel statement, dat zijn waarde heeft als signaal hoe de slavenhandel en slavernij tot vandaag de dag de gemoederen beroeren.’ (Oso 2004: 22).
Met deze opmerkingen geeft Bert Paasman blijk van kolonialistisch denken want hij kan niet hebben dat iemand een interpretatie van de feiten geeft, die afwijkt van het gangbare, ‘witte’ koloniale standpunt. Hij maakt daarbij
| |
| |
gebruik van een heel oud en beproefd recept door mijn arbeid als niet wetenschappelijk af te doen en als het resultaat van een emotionele toestand.
Het zou prettig zijn geweest als hij mijn zijn artikel zoals met de organisatoren was afgesproken, van te voren had laten lezen, of mij had verteld wat hij ging schrijven, dan had ik hierop in mijn eigen artikel kunnen reageren. Nu komt mijn reactie als mosterd na de maaltijd.
Aan de literatuur en bronnenlijst kunnen de lezers van Oso zien dat mijn interpretatie en standpunt gebaseerd zijn op feiten op een zo breed mogelijk terrein. De gangbare opvatting is dat Roos een milde meester is geweest. Ik heb laten zien dat dit een twijfelachtig standpunt is en dat de bronnen eerder aanleiding geven tot mijn zienswijze, namelijk dat Roos een leugenachtige, opportunistische, perverse profiteur is geweest. En ik heb gesteld dat je Roos kunt zien als een tweevoudig misdadiger: door zijn werk als slavenhouder en door zij dichtwerk waarin hij de slavernij als een paradijselijke toestand voor de tot slaaf gemaakte Afrikanen voorstelt. Deze stelling wordt anachronistisch en a historisch genoemd. Ik ben het daarmee niet eens.
Ik heb Roos een tweevoudig misdadiger genoemd, op grond van waarden en normen die weliswaar in Nederland weinig voorkwamen, maar die onder de gegoede burgerij in de koloniën en in de andere moederlanden (hoe typisch!) wel bekend waren. Al in zijn tijd gingen er stemmen op tegen het slavernijsysteem en tegen de extreme wreedheid in Suriname. Abolitionisten uit Engeland, Frankrijk en de Noord Amerikaanse staten zeiden toen al dat de slavernij een misdaad en een onmenselijk systeem was (Winter 1963; Gijswijt 1974, 1975) Paasman laat dit zelf ook zien in zijn artikel Leven als een vorst (Paasman 1995: 393-398) Hierin behandelt hij enkele werken van tijdgenoten van Roos die een aanklacht zijn tegen de slavernij. Volgens hem lijkt één van deze werken op een lofdicht van Roos geïnspireerd te zijn en is het misschien zelfs als een parodie op te vatten. Roos moet bekend zijn geweest met de waarden en normen tegen de slavernij, want de slavenhouders hielden nauwgezet de ontwikkelingen - en dus ook de abolitionistische - in de andere koloniën bij, via kranten en correspondentie. Deze conclusie kun je ook trekken uit het feit dat hij zijn omgeving met zijn gedichten van het tegendeel probeerde te overtuigen. Met mijn beoordeling van hem heb ik dus geen anachronisme bedreven.
Het feit dat het systeem van de slavernij bij de wet was geregeld, kan ook niet als argument worden aangevoerd om mij van anachronisme te beschuldigen. Wetten zijn altijd de neerslag van waarden en normen, maar niet altijd zijn waarden en normen in wetten vastgelegd. Uitgaande van de dynamiek van de samenleving kun je eigenlijk stellen dat waarden en normen belangrijker zijn dan wetten; niet alleen omdat zij er eerder zijn dan wetten, maar omdat zij mede zorgen voor ordening en verandering in de samenleving. (ze zijn als het ware de graadmeter van de geestelijke gezondheid van een samenleving) Ondanks het feit dat de slavernij wettig was, lieten de abolitionisten en sympathisanten luid weten dat ze de slavenhandel en slavernij een misdaad vonden.
| |
| |
Als er toen al sprake was van een misdaad en onmenselijkheid, is niet alleen degene die zich daaraan schuldig maakte een misdadiger maar ook iedereen die deze misdaad probeerde (of probeert) te verdoezelen, te negeren of als iets paradijselijks voor te stellen. Voor deze stelling heb ik een analogie gemaakt met de wetgeving en argumentatie rond de verbeelding van de Holocaust. De Holocaust is een misdaad tegen de menselijkheid en het is bij de wet verboden de Holocaust te ontkennen en te roepen dat het niet zo erg is geweest. Als iemand zou beweren dat het leven van de joden in de concentratiekampen tijdens de nazietijd paradijselijk was, zou die worden gestraft. Waarom zou iemand dat wel mogen zeggen over de transatlantische slavernij, zelfs als dat 204 jaar geleden is?
Dat ik in verband met deze analogie naar de uitspraak Van de Verenigde Naties heb verwezen kan ook niet als een anachronisme worden gezien. In deze uitspraak in paragraaf 10 van het ‘Report of the world conference against raciasm, racial discrimination, xenofobia and related intolerance, wordt de transatlantische slavernij als een misdaad tegen de menselijkheid veroordeeld. Deze veroordeling door de VN is in de grond precies dezelfde als die van de abolitionisten. De waarden en normen die eraan ten grondslag liggen komen met elkaar overeen, alleen zijn de bewoordingen van de veroordeling een beetje anders. De abolitionisten spraken van een misdaad tegen mensen en van een onmenselijk systeem. De VN en wij spreken nu van een misdaad tegen de menselijkheid. Een kwestie van semantiek. Het enige verschil met toen is dat deze veroordeling nu algemeen is en in nationale wetten is vastgelegd. Deze analogie is ook niet onhistorisch en ik heb ook geen appels en peren met elkaar vergeleken zoals Jean Jacques Vrij opmerkte tijdens een gedachtenuitwisseling. Ik heb namelijk geen mensen noch de vorm van de systemen met elkaar vergeleken. Ik heb slechts hun grondbeginsel vergeleken. Beide systemen zijn verschillend naar vorm (Holocaust tegenover slavernij) en uitwerking (uitroeiing tegenover uitbuiting en wreedheid met vroegtijdige dood tot gevolg), maar ze hebben wel hetzelfde grondbeginsel met elkaar gemeen, namelijk: onmenselijke daden van de ene mens tegen de andere, in wetten vastgelegd met de bedoeling te profiteren. Op basis van dit gemeenschappelijke grondbeginsel van de onmenselijkheid kun je daders van verschillende systemen veroordelen. Dit is volkomen legitiem. Dat doen de internationale tribunalen ook. En waarom zou je daders van de ene misdaad tegen de menselijkheid wel mogen veroordelen en andere niet?
Er is ook gezegd dat een veroordeling achteraf onhistorisch is. Iedereen die dit zegt heeft niets begrepen van het geschiedbedrijf, want de geschiedenis is per definitie geen vaststaand gegeven. Het is inherent aan het geschiedbedrijf mensen, gebeurtenissen en processen steeds opnieuw te ijken; telkens opnieuw te bestuderen aan de hand van nieuwe vragen, nieuwe perspectieven en nieuwe bronnen die opduiken of die voorheen anders zijn gepresenteerd en geïnterpreteerd. Hoeveel boeken zijn er niet over de tachtigjarige oorlog, of Napoleon, of Hitler verschenen? Daar komt bij dat wie voor de één een held is, is
| |
| |
voor de ander een misdadiger. Dat mag je best 204 jaar later constateren, als je er maar bewijs voor hebt. Dorsman et al. noemen dit ‘het zoet en het zuur’ van de geschiedenis (Dorsman, Jonkers, Ribbens 2000). De waarde van Roos kan dus best opnieuw na 204 jaar worden vastgesteld. Daar is niets onhistorisch of emotioneels aan.
Tenslotte ontken ik niet dat classicistische motieven een rol hebben gespeeld in het mooier voorstellen van de werkelijkheid door Roos. Ik zeg alleen dat dit niet de eigenlijke reden is, want geen enkel dichtwerk, kunstvorm of andere menselijke expressie ontstaat enkel en alleen vanuit de in die discipline heersende leer of richtsnoer. De conventies van alle menselijke uitingen worden door de samenleving beïnvloed. Niets op aarde kan los van de samenleving tot stand komen. Roos stond midden in zijn samenleving en de behoefte daarvan was om een onmenselijk systeem acceptabel te maken voor de (kleine) protesterende buitenwereld en de onmenselijkheid van de schuldenaars te bedekken (dit geldt ook voor zwarte slaveneigenaren!) en hun geweten te sussen.
Eigenlijk moet Paasman zijn excuses aanbieden en zijn woorden rectificeren. Maar dat hoeft niet. De zwarte bewustzijnsbeweging en de blootlegging van de geschiedenis van het slavernijverleden bevinden zich in een onomkeerbaar proces. Zijn artikel is een mooi bewijs van de moeite die witte historici hebben om het zelfstandig denken van zwarte historici te accepteren. Wie is er hier nu emotioneel?
| |
Literatuur
Dorsman L. & E. Jonkers & K. Ribbens, 2000
Het zoet en het zuur. Geschiedenis in Nederland. Amsterdam: Wereldbibliotheek. |
Paasman, B., 1995
‘Leven als een Vorst.’ Kruispunt. Literair kwartaalschrift 36 (16): 386-406. |
Gijswijt, Marijke, 1974/1975
‘Slavenhandel en slavernij als sociaal en politiek probleem. De abolities door Engeland, Frankrijk en Nederland.’ Werkschrift 8: 1-32. Geschreven, gedrukt en uitgegeven op het Historisch Seminarium van de Universiteit van Amsterdam (1975). |
Winter, J.M. van, 1953
‘De openbare mening in Nederland over de afschaffing der slavernij.’ De West-Indische Gids 34 (3): 61-102. |
| |
Reactie van Bert Paasman op de brief van Patricia D. Gomes
Met tegenzin geef ik een reactie op het voorafgaande stuk van Patty Gomes, en wel om twee redenen:
Allereerst is er geen kwestie om me voor te verantwoorden. De zaak die zij
| |
| |
naar voren brengt heeft ze zelf gemaakt. Waarom moet ik daarin meegaan (anders dan uit respect voor Patty Gomes)? Ik heb haar artikel niet onwetenschappelijk genoemd, noch emotioneel. Ik heb haar schriftelijk laten weten dat ik haar artikel goed vind (en dat vind ik nog steeds), maar dat ik het met één passage niet eens ben. De slotpassage waarin ze P.F. Roos een (tweevoudige) misdadiger noemt en een vergelijking suggereert van hem met een dichtende nazi tijdens de Holocaust. Die vergelijking vind ik niet verantwoord en dat heb ik al tijdens de discussie in het Tropentheater gezegd. Je zou een onmenselijk systeem uit de zeventiende en achttiende eeuw niet met een geheel ander onmenselijk systeem uit een veel latere eeuw moeten vergelijken (vind ik, maar daar kan een ander natuurlijk geheel anders over denken). Dat dat zo nu en dan wel gebeurt, men noemt de transatlantische slavenhandel en Amerikaanse slavernij wel de ‘black Holocaust’, is voor mij wel een teken dat de herinnering aan die vreselijke slavernij nog steeds levendig en emotioneel aanwezig is. Dat is alles. Laat de lezer de slotpassages van onze beide artikelen lezen, om te zien wat er staat. Ik voel me dan ook helemaal niet aangesproken door absurde kwalificaties als zou ik kolonialistisch denken en als zouden ik en andere witte historici moeite hebben met het zelfstandig denken van zwarte historici. Mensen die mij kennen, en dat zijn vooral vele generaties witte en zwarte studenten (zowel in Amsterdam als in Paramaribo) en witte en zwarte collega's, weten hoe ik over slavenhandel en slavernij denk, ik ga me dus niet verantwoorden voor door haar verzonnen aantijgingen. Vervelend overigens om dat kleuronderscheid te moeten maken, ik ben niet geneigd raciaal te denken.
Een tweede reden om niet uitgebreid op mevrouw Gomes reageren, is de volgende. Zij heeft mij deze zomer schriftelijk bedreigd met juridische stappen als ik niet binnen twee weken publiekelijk mijn excuses (waarvoor?) zou aanbieden. Het spijt me dat ik dit bekend moet maken, maar het is de hoofdreden waarom ik weinig zin heb om zelfs maar met haar in een collegiaal debat te gaan, want hoe collegiaal is dreigen met juridische stappen?
Putten, 16 september 2004, Bert Paasman.
| |
IBS/OSO-prijs voor de Surinamistiek in 2005
Zoals in het vorige OSO-nummer (2004, nr. 1, p. 197-8) reeds vermeld werd, heeft de stichting IBS besloten de IBS/OSO-prijs voor de Surinamistiek in te stellen. Aan deze prijs is een geldbedrag van €1.500 en een kunstwerk verbonden. In 2005 bestaat IBS 25 jaar en in dat jaar zal deze prijs voor het eerst worden uitgereikt. Het is de bedoeling deze prijs om de vijf jaar uit te reiken.
Doelstelling
| |
| |
Het doel van deze prijs is:
* | De laureaat te huldigen vanwege zijn/haar verdiensten op het terrein van de Surinamistiek. De IBS/OSO-prijs is in de eerste plaats een oeuvre-prijs, en niet bestemd voor een eenmalig boek of eenmalig onderzoek, |
* | Anderen op het terrein van de Surinamistiek een voorbeeld te stellen, |
* | De studie van de Surinamistiek te promoten, en |
* | De discussie over de kwaliteit van de Surinamistiek te stimuleren |
| |
Terreinen van de Surinamistiek:
Voor de toekenning van de IBS/OSO-prijs komen de volgende terreinen in aanmerking: taal- en literatuurwetenschap, sociale, culturele en historische wetenschappen met betrekking tot Suriname. Hoewel de Surinaamse literatuur tot het terrein van de Surinamistiek hoort komen literatoren niet in aanmerking voor deze prijs. Achterliggende gedachte hierbij is dat in Suriname de literatuurprijs weer nieuw leven wordt ingeblazen. Daarnaast komen Surinaamse literatoren in Nederland in aanmerking voor literaire prijzen in Nederland. Bij de toekenning van deze prijs spelen geografische afkomst en nationaliteit van de genomineerde(n) geen enkele betekenis.
| |
Criteria
Bij de toekenning van de prijs zal een nog samen te stellen jury zich laten leiden door minimaal een van de volgende criteria (in willekeurige volgorde):
• | De publicaties of onderzoeksresultaten zijn in een toegankelijke en communicatieve vorm gepresenteerd en dragen bij aan onze kennis van het verleden, heden en toekomst, |
• | De publicaties of onderzoeksresultaten hebben een grote invloed gehad op de meningsvorming op een bepaald terrein, |
• | De publicaties of onderzoeksresultaten hebben grote cultuurhistorische waarde, |
• | De publicaties of onderzoeksresultaten bieden een nieuwe theoretische invalshoek en bevatten nieuwe empirische informatie, en |
• | De laureaat dient boeken en artikelen te hebben geschreven (ook voor een internationaal publiek) en een wezenlijke bijdrage te hebben geleverd aan zijn/haar vakgebied. |
| |
Voordracht
• | Iedere abonnee van OSO mag één voordracht doen. De voordracht dient vergezeld te gaan van een motivering op basis van bovengenoemde criteria alsmede van een publicatielijst van de laureaat. |
• | De voordracht dient uiterlijk 15 mei 2005 (bij voorkeur) per e-mail te geschieden: hans.ramsoedh@han.nl onder vermelding van ‘Surinamistiekprijs’ of anders schriftelijk per adres: Stichting IBS, p/a Delfzijlstraat 41, 6835 CL Arnhem. |
| |
| |
| |
Samenstelling jury
De jury zal bestaan uit vijf leden (twee bestuursleden van IBS, twee redactieleden van Oso, Tijdschrift voor Surinamistiek en een onafhankelijke voorzitter die deskundig is op een van de terreinen van de Surinamistiek.
| |
Bekendmaking prijswinnaar
De bekendmaking van de prijswinnaar en de uitreiking van de Surinamistiekprijs zullen plaatsvinden op het IBS-colloquium in november 2005.
| |
CD-Roms SWI
Door de Stichting Wetenschappelijke Informatie (SWI) zijn twee CD-Roms uitgebracht: Memorials of Suriname (2003) en Database verkiezingen Suriname 1987-2000 (augustus 2004). Memorials of Suriname (2003) bevat een collectie van 84 gedenktekens (monumenten, standbeelden, beeldhouwwerken, plaquettes, borstbeelden, gebouwen en bomen) in geheel Suriname uit de periode 1898-2003 die te rubriceren zijn onder de thema's: muziek & literatuur, de koloniale periode en het koningshuis, productie & ontwikkeling, immigratie, arbeid, militaire periode, slavernij, bevolking, politiek en staat. Database verkiezingen Suriname 1987-2000 (augustus 2004) bevat statistische en achtergrondinformatie over de gehouden verkiezingen in de periode 1987-2000. De statistische informatie betreft tabellen en grafieken van de uitgebrachte stemmen, toegewezen zetels voor de Nationale Assemblee, de opkomst van de kiezers en de verdeling van zetels in de verschillende volksvertegenwoordigende lichamen.
Voor nadere info: Stichting Wetenschappelijke Informatie (SWI), Prins Hendrikstraat 38, Paramaribo. Tel: 597-475232, E-mail: info@swi77.org
| |
Visser-Neerlandiaprijs voor Van Kempen
Het Algemeen Nederlands Verbond, een internationale vereniging voor de Nederlandse taal en cultuur, heeft de ANV-Visser-Neerlandiaprijs 2004 toegekend aan Michiel van Kempen, redacteur van dit blad. Het bestuur is tot dit besluit gekomen na advies van de Visser-Neerlandiacommissie. In een persbericht schrijft het ANV: ‘In de afgelopen twintig jaar heeft Van Kempen de Surinamistiek verrijkt met talrijke studies, die als toonaangevend gelden in het vakgebied. Hij heeft in Suriname bijgedragen aan de professionalisering van het literaire bedrijf en de kwaliteitsverbetering van de letterkundige productie. In Nederland en Vlaanderen heeft hij met optredens in de media en met voordrachten op literaire en culturele festivals, het werk van Surinaamse schrijvers en dichters bij een breed publiek onder de aandacht gebracht. Daarom kent het bestuur van het ANV hem de ANV-Visser-Neer- | |
| |
landiaprijs toe.’ De prijs bestaat uit een oorkonde en een bedrag van vijfduizend euro, en wordt aan het einde van het jaar uitgereikt in het Vlaams parlement te Brussel.
De redactie van Oso is natuurlijk trots op de prijs van collega Michiel. Vanaf deze plek een welgemeende en dit keer officiële felicitatie. Michiel is al twee decennia bezig de Surinaamse letterkunde ‘op de kaart’ te zetten. Vanaf 1984 schreef hij op wekelijkse basis recensies voor De Ware Tijd en de Weekkrant Suriname. De laatste krant is sinds begin dit jaar ter ziele, maar de door hem in 1986 opgezette Literaire Pagina van De Ware Tijd verschijnt nog altijd, al schrijft Van Kempen er sinds 1992 geen recensies meer voor. Deze pagina is een niet meer weg te denken factor geworden in het literaire leven van Suriname. In 1986 verscheen zijn eerste boek over Suriname: de door hem geredigeerde bundel Nieuwe Surinaamse verhalen. De stroom bloemlezingen hield sindsdien niet meer op en werd bekroond met de Spiegel van de Surinaamse poëzie (1995) en Mama Sranan; 200 jaar Surinaamse verhaalkunst (1999). Van zijn studies kunnen genoemd worden De Surinaamse literatuur 1970-1985 (1987), de bloemlezing uit het werk van Michaël Slory Ik zal zingen om de zon te laten opkomen (1991), de fotoboeken die hij met Michel Szulc-Krzyzanowski maakte Woorden die diep wortelen (1992) en Woorden op de westenwind (1994), de essays over Albert Helman in Kijk vreesloos in de spiegel (1998) en natuurlijk het grote, tweedelige Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur (2003). Verder stelde Van Kempen als gastredacteur Caraïbische nummers samen voor de tijdschriften Deus ex Machina, Preludium, De Gids en Armada. Samen met Kees van Doorne publiceerde hij de 8000 titels omvattende Suriname-catalogus van de Universiteitsbibliotheek van
Amsterdam (1995). Een biografie en bibliografie van Van Kempen is te vinden op de website van uitgeverij In de Knipscheer: www.indeknipscheer.com/boeken/index.php.
| |
Opheffing Gemengde Commissie Surinaamse Archieven
De ‘Gemengde Commissie Surinaamse Archieven’ opgericht in 1989 heeft zichzelf in 2003 opgeheven. De achtergrond van deze beslissing is dat naar het oordeel van de commissie de landelijke en gemeentelijke samenwerking op het terrein van de Nederlands-Surinaamse archiefzorg nu voldoende vorm heeft gekregen. Er is nog zeer veel werk te doen, maar dit ligt op het bord van de professionals. De commissie, die haar taak steeds heeft gezien in het bevorderen van de belangstelling voor de zaak van de Surinaamse archieven - zowel in Suriname als in Nederland - beschouwde haar eigen missie als volbracht. Het archief van de Gemengde Commissie Surinaamse Archieven is overgedragen aan het Nationaal Archief te Den Haag. Het zal daar in de toekomst volledig openbaar beschikbaar zijn.
P.J. Margry, gewezen secretaris, G.J. Oostindie, gewezen voorzitter
| |
| |
| |
Nieuws van de Caraïbische Afdeling van het KITLV
Nu online de Bibliografie van de Nederlandse Caraiben via www.kitlv.nl en kies dan Catalogues. In de bibliografie vindt u alle boeken en artikelen uit tijdschriften en bundels met betrekking tot de Nederlandstalige Caraïben aanwezig bij het KITLV. Deze digitale bibliografie bevat ook de gedrukte bibliografieën van Nagelkerke en Derkx/Rolfes. In de loop van 2005 zal de bibliografie volledig bijgewerkt zijn. Ook online de index van de New West Indian Guide 56-77 (1982-2003) via www.kitlv.nl kies Our Publications/Periodicals. Deze vierdelige index bevat titels en auteurs van artikelen, review articles, recensies en een index op onderwerp.
| |
Negentiende Interuniversitaire Cursus Caraïbistiek 2005
In het academisch jaar 2004-2005 verzorgt de afdeling Caraïbische Studies van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde te Leiden (KITLV) de negentiende Interuniversitaire Cursus Caraïbistiek (IUC). Aan deze cursus werken docenten van verschillende universiteiten en andere deskundigen mee. Deelname staat open aan studenten van alle universiteiten en aan een beperkt aantal niet-universitaire deelnemers.
In de cursus komen zowel geschiedenis, politiek en ontwikkelingsproblematiek als sociaal-culturele themata aan bod. Daarnaast worden verschillende wetenschappelijke kernbegrippen en debatten behandeld; dit geldt in het bijzonder etniciteit, gender, migratie en creolisering. In 22 colleges komen onder meer de volgende onderwerpen aan de orde: ecologie, kolonisatie, slavenhandel, plantages en slavernij, contractarbeid, boeren en post-plantage economie, ontwikkelingsproblematiek, migratie, raciale relaties, plurale maatschappij, Afro- en Aziatische creolisering, etniciteit, literatuur en muziek, dekolonisatie, internationale relaties, lokale politiek en transnationale gemeenschappen.
De IUC wordt aangeboden in een intensieve cursus van twaalf weken in de periode van 12 januari - 23 maart 2005. Colleges op woensdag van 13.30 tot 15.00 uur en van 15.30 tot 17.00 uur. Plaats: Witte Singel Doelencomplex gebouw 1170, Matthias de Vrieshof, zaal 004. Tentaminering vindt plaats door middel van een schriftelijk tentamen, 6 april 2005. Totaal 5 ECTS.
Voor studenten bedraagt het gereduceerde cursusgeld €50,00, waarvoor zij dan tevens een abonnement op de New West Indian Guide en toegang tot de KITLV bibliotheek verwerven. Deelname voor derden is beperkt mogelijk, tegen betaling van het volledige cursusgeld (€100,00). Dit is inclusief het lidmaatschap KITLV en geeft recht op bovengenoemd abonnement en toegang tot de bibliotheek. Het aantal deelnemers is gelimiteerd; toelating op volgorde van inschrijving en betaling lidmaatschap (per overschrijving aan het KITLV te Leiden, postgironummer 5319004, o.v.v. ‘lidmaatschap 2005’), dan wel contant op het KITLV.
| |
| |
Inlichtingen en inschrijving: Caraïbische Studies, Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde, Postbus 9515, 2300 RA Leiden, tel. 071-5272295, fax 071-5272638. Een cursusboekje is beschikbaar.
| |
Archief Van de Walle
Het archief van de bekende journalist en schrijver Johan van de Walle (1912-2000) - auteur van onder meer de roman Een vlek op de rug - berust sinds 3 augustus 2004 in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum in Den Haag. Na het overlijden van Van de Walle droeg de weduwe, mevr. L. van de Walle-Sanders, het archief over aan Michiel van Kempen, die een eerste ordening aanbracht. Het Letterkundig Museum is nu begonnen met de inventarisatie. Het archief omvat 19 archiefdozen met typoscripten van radiohoorspelen (Van de Walle schreef er talloze voor Radio Nederland Wereldomroep), radiovoordrachten, verhalen en romans, waaronder Een oog boven Paramaribo, De overtocht, De slavenopstand en Beneden de wind; een archiefdoos met correspondentie, onder meer brieven door uitgeverij Van Kampen en brieven in doorslag aan C. Bittremieux en Victor van Vriesland; verder een archiefdoos met knipsels (artikelen door hem en recensies over zijn werk) en een archiefdoos met foto's (onder andere familiekiekjes, vliegtuigen, Surinaamse en Caraïbische locaties). Na de inventarisatie kan het archief door onderzoekers geraadpleegd worden. Voor de kennis van het Caraïbisch gebied en zeker voor de geschiedenis van het radiohoorspel bevat het een schat aan informatie.
| |
Stichting Bibliografie van Suriname ontbonden
De ‘Stichting Bibliografie van Suriname’ is ontbonden verklaard. De stichting werd opgericht in 1992 met het doel te komen tot de ‘opbouw, totstandkoming en publicatie van een retrospectieve bibliografie van Suriname op wetenschappelijke grondslag [...] door het coördineren van de samenwerking van instellingen in Nederland en Suriname’. Als resultaat van haar activiteiten verscheen in 1995 de circa 8.000 titels omvattende Suriname-catalogus van de Universiteit van Amsterdam van Kees van Doorne en Michiel van Kempen. Van Doorne, bibliothecaris aan de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam en dichter van verzen in ondermeer Proza, poëzie & spiritualia (1997), voerde daarop een missie uit naar Suriname, om te inventariseren hoe levensvatbaar het idee van een alomvattende bibliografie van Suriname was. In Vluchtnummer KL 713 B - KL 714 B: verslag van een reis naar Suriname, verblijf en werkzaamheden aldaar 1-29 februari 1996 moest hij tot de conclusie komen dat de animo voor het idee niet bijster groot was, met name niet bij een van de belangrijkste deelnemende instellingen, de Bibliotheek van de
| |
| |
Anton de Kom-Universiteit. Inmiddels was ook duidelijk geworden dat er zo overstelpend veel materiaal was, verspreid over tal van collecties in de wereld, dat een wetenschappelijke bibliografie van Suriname zoveel financiële middelen zou vergen, dat het bijeenbrengen van die middelen niet erg realistisch bleek. Dit argument, gecombineerd met de wetenschap dat de Caraïbische Afdeling van het KITLV in Leiden (Irene Rolfes) steeds beter als centraal bibliografisch aanspreekpunt ging functioneren, heeft ertoe geleid dat het voltallige Bestuur van de Stichting Bibliografie van Suriname, besloot de niet langer actieve stichting per 1 augustus 2004 ontbonden te verklaren.
| |
Speurtocht naar een Surinaamse weduwe
Archie Sumter & Marc de Koninck (journalisten)
Geen Tresson maar Tresfon
Archiefonderzoek is doorgaans monnikenwerk: uren, dagen, maanden doorbrengen in soms stoffige en slecht verlichte archiefruimten. Maar het is noodzakelijk voor iedereen die een verantwoord verhaal over het verleden wil schrijven. Voor het schrijven van het boek Persgeschiedenis van Suriname doen wij archiefonderzoek in Nederland en in Suriname. Wij zijn soms maanden bezig om een detail voor het grote verhaal te achterhalen en onderzoeken. Er zijn ook veel momenten van bevrediging en zelfs van grote opwinding. Onze ervaring is dat archiefonderzoek ook een creatieve en fascinerende bezigheid is, vooral bij het doen van nieuwe ontdekkingen of het vaststellen van onjuistheden in de geschiedschrijving.
Bij het lezen van stukken en boeken word je onvermijdelijk getroffen door sommige figuren. Zo raakten wij geïnteresseerd in de weduwe J. Tresson jr. Als uitgeefster van periodieken in Suriname in de achttiende eeuw was zij de eerste die het publiekelijk, in een van haar periodieken berichtte over de mensonterende behandeling van de slaven. Hetgeen haar op een officiële waarschuwing van de machthebbers kwam te staan. Historici van naam, onder wie J. Wolbers in de Geschiedenis van Suriname p. 420, dr. H.D. Benjamins en Joh. F. Snelleman, Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië p. 394, dr. Joh. Hartog Journalistiek leven in Curaçao p. 307, prof. Dr. C.F.A. Bruijning en prof. dr. Voorhoeve Encyclopedie van Suriname p. 476 schrijven over dit geval. De laatsten echter zonder de naam te noemen. Volgens Hartog werd wed. J. Tresson ervan beschuldigd dat zij in haar blad de Surinaamsche Spectator (no. 4.) er werk van scheen te maken om ‘onder hoezeer quassie bedekte termen egter duydelijk genoeg, personen van rang te denoteeren, omtrent deze hatelijke comparatiën te maken, welke in alle opzigten onbetamelijk waren’. Volgens J. Wolbers (p. 420) maakte de raadfiscaal in 1787 het hof attent op een publicatie in de Surinaamsche Spectator. De gereformeerde kerkraad had bij gouverneur Wichers geklaagd over ‘eenige uytdrukkingen strijdig met de aangenomen principes van de openbare godsdienst.’ Op voorstel van de
| |
| |
gouverneur van Suriname werd besloten de weduwe Tresson ‘strengelijk te waarschuwen zich van laatstgenoemde bepaald te onthouden.’ In het bewuste artikel werden bepaalde toestanden in de kolonie, vooral de mensonterende manier waarop slaven door hun meesters werden behandeld, veroordeeld. Wij, onderzoekers, wilden meer weten over deze progressieve vrouw. Zo begon de speurtocht naar wed. J. Tresson jr.
| |
Speurderswerk
Na weken speurderswerk in de archieven van de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam, het Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, het Koninklijk Instituut voor de Tropen te Amsterdam, het Koninklijk Instituut voor Taal- Land en Volkenkunde te Leiden, het Nationaal Archief te Den Haag en het Centraal Bureau voor Genealogie in Den Haag blijkt dat de weduwe geen Tresson maar Tresfon heette. Wij raakten wat opgewonden door deze ontdekking en legden onze bevindingen voor aan deskundigen. ‘Jullie zitten echt fout’ was de eerste reactie, ‘maar als jullie gelijk hebben dan moet dat op wetenschappelijke manier aangetoond worden’. Een reactie uit Suriname was ‘het kan niet waar zijn, kom met harde bewijzen’.
Nadat wij onze documenten aan een wetenschapper, die niet met name wil worden genoemd, hadden voorgelegd, concludeerde hij: ‘Het staat nu vast dat jullie gelijk hebben’. Hij adviseerde ons hierover een artikel te publiceren in een wetenschappelijk tijdschrift in de verwachting dat er reacties uit die kringen op zullen komen. In eerste instantie voelen wij daar weinig voor, wij zijn immers journalisten en geen wetenschappers, maar hij wist ons te overtuigen van de noodzaak. Zo zijn wij materiaal voor het wetenschappelijk bewijs gaan verzamelen.
| |
Vergissing met de f
Achteraf gezien is het mogelijk dat een ambtenaar bij het schrijven van de naam Tresson zich heeft vergist met de f en de f. In de achttiende eeuw was er een f maar het tweede teken stond voor ss, een dubbele s. dus. Tijdens het zoeken in historische database Suriname kwam de naam J. Tresson wel voor maar die had geen enkele binding met Suriname. Na dagen hiermee bezig te zijn geweest lieten wij dit even rusten en gingen verder met het hoofdstuk, ‘Kranten van de achttiende eeuw’. Bij de inventarisatie daarvan vonden wij een exemplaar van de Saturdagsche Courant van Nieuws, Smaak en Vernuft van 24 mei 1794, daar stuiten wij op de naam wed. J. Tresfon Jr. In genoemde krant staat zij vermeld als uitgeefster. Vanaf dat moment was het voor ons zeker dat zij de betreffende uitgeefster was die wij zochten onder de naam Tresson.
In de historische database Suriname kwamen wij bij Gereformeerden 1688-1792 onder geboorten en dopen de naam Tresson tegen. Het betreft hier de doop van het kind Adriana Anna Alberta. Naam vader: Tresson. Naam moeder: de Beer. Gedoopt: 19 februari 1786. In de tekst van het register staat:
| |
| |
‘1786 februari 19 Heb ik ondergeschreevene na het eindigen van de godsdienst een onecht blanke kind gedoopt met naame Adriana Anna Alberta. Vader Tresson (Tresfon) (sic), moeder Sara Johanna de Beer weduwe Nicolaas Vlier. Getuige Isaac Tresfon.’. Uit gegevens van de Historische Database Suriname blijkt dat Nicolaas Vlier en S.J. de Beer op 1-1-1773 op de plantage Dordrecht, Rio Suriname zijn getrouwd. Uit dit huwelijk zijn zes kinderen geboren. Op 10 maart 1786 is zij, weduwe Vlier, S.J. de Beer, getrouwd met Tresfon. Zij hadden één kind, geboren in 1786 volgens gegevens uit database ‘een onecht blanke kind gedoopt met name Adrianna Alberta’. Isaac Tresfon is overleden op 23 juli 1786 in Suriname.
| |
UB Amsterdam
Dankzij de informatiebalie van de Universiteits Bibliotheek in Amsterdam werd ons duidelijk dat een zekere J.H. Tresfon een boek heeft geschreven over The Family Tresfon. Een exemplaar van dat boek bevindt zich in het Centraal Bureau voor Genealogie te Den Haag. Daarin is de hele stamboom opgenomen van de Tresfons, vanaf 1261: Pierre Tresfon. Onder de kop Isaac Tresfon op pag. 90 blijkt duidelijk dat wij hier de persoon die wij zoeken met de juiste naam hebben gevonden. Met name het volgende citaat is van belang: ‘Isaac became owner of a printing works in Paramaribo, where he died about 23 juli 1786. He married 10 march 1786 Sara Johanna de Beer, born at Paramaribo and widow of Nicolaas Vlier’.
Daaruit wordt duidelijk dat wed. N. Vlier en wed. J. Tresfon Jr. één en dezelfde vrouw is, namelijk Sara Johanna de Beer, die een Surinaamse was. Op 10 maart 1786 trouwde zij met Isaac Tresfon. Er is nog een bewijs dat de naam Tresson niet juist is. In de Weekelykse Woensdaagsche Surinaamsche Courant van 3 januari 1776 staat Isaac Tresfon vermeldt als aangekomen passagier. ‘1 january, naa een reyze van even zoo veel weken en 2 dagen, Pieter Kok, Jan Rygers en Teunis Zeeman, de laatste van Rotterdam, hebbende als passagier Isaac Tresfon.’ Hiermee is de speurtocht naar Tresfon voor ons afgerond, al zouden we graag nog veel meer weten over deze vrouw. Vast staat nu dat de wed. J. Tresfon jr. een Surinaamse is: Sara Johanna de Beer. Verder onderzoek naar deze, naar wij aannemen progressieve vrouw, leverde niets op. Immers, in de achttiende eeuw hadden in de plantagekolonie Suriname zelfs blanke vrouwen weinig te vertellen en dat geldt dubbel voor een Surinaamse vrouw.
| |
Literatuur
Benjamins, H.D. & J.F. Snelleman (red.), 1914/17
Encyclopaedia van Nederlandsch West-Indië. 's-Gravenhage: M. Nijhoff & Leiden: E.J. Brill. [1981: Fotomechanische herdruk, Amsterdam: S. Emmering], pp. 394-396 |
Bruijning, C.F. & Jan Voorhoeve (red.), 1977
Encyclopedie van Suriname. Amsterdam & Brussel: Elsevier, pp. 473-478. |
| |
| |
Hartog Joh., 1944
Journalistiek leven in Curaçao. Willemstad, p. 307 |
Kalff, S., 1923-24
‘Surinaamse journalistiek’. De West-Indische Gids 5(6): 463-474. |
Lier, Rudolf A.J. van, 1977
Samenleving in een grensgebied; Een sociaal-historische studie van Suriname. 3e herz. uitg. Amsterdam: S. Emmering. [Oorspronkelijk 1949], pp 61, 210, 269. |
Samson, Ph.A., 1927
‘Surinaamse pers gedurende de Engelse Tussenbestuur.’ West Indische Gids 8: 80-93. |
Samson, Ph.A., 1951
‘Persdelicten in Suriname.’ West Indische Gids 32, p. 44. |
Samson, Ph.A., 1953
‘Preventieve Maatregelen tegen de pers in Suriname.’ West Indische Gids 34: 222-227. |
Wolbers, J., 1861
Geschiedenis van Suriname. Amsterdam: H. de Hoogh. [facsimile 1970: Amsterdam: S. Emmering], p. 420. |
| |
Archieven
Nationaal Archief, Den Haag.
Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag.
| |
Legendarische fort ‘Boekoe’ in Suriname gevonden!
De voor de Surinaamse geschiedenis belangrijke vesting ‘Boekoe’. in het moerasgebied van Suriname is onlangs gelokaliseerd. Boekoe, de nederzetting van de Boni-Marrons werd in 1772 door koloniale troepen en Redumusu's ingenomen. Boekoe wordt genoemd in boeken en verslagen en staat vermeld op historische kaarten, maar werd in de ruim twee eeuwen die volgden nooit meer gevonden. Boekoe is voor veel Surinamers hét symbool van vrijheid, moed en daadkracht. De herontdekking van dit bolwerk is dan ook van grote historische waarde. In de jaren zeventig heeft de Nederlandse ambtenaar Frans Bubberman, hoofd bosbeheer in Suriname, tevergeefs een aantal keren geprobeerd Boekoe terug te vinden. Eind jaren negentig werd het fort weer onder de aandacht gebracht door John Pel uit Naarden die samen met familie en vrienden de stichting Luku fu Boekoe oprichtte. Gefascineerd door het kleurrijke verleden en de vrijheidsstrijd van de vroegere Bosnegers gingen zij op zoek naar oude kaarten, legendes, verhalen, tekeningen en omschrijvingen van Nederlandse soldaten en ondernamen zij uiteindelijk twee expedities om het fort weer te vinden. Hoewel zij door hun intensieve voorbereiding een plaats konden aangeven waar de vesting zou moeten liggen, bleek de tocht door de uitgestrekte moerassen te zwaar en bereikten zij de plek net niet.
| |
| |
In 2003 heeft de stichting Luku fu Boekoe opnieuw een poging ondernomen de plek te bereiken. Met behulp van een GPS en gebruik makend van de kennis en ervaring opgedaan tijdens de vorige expedities, vonden de expeditieleden in het stroomgebied van de Cotticarivier ten oosten van de Boekoekreek de vesting te midden van een groot moerasgebied. Eerder hadden zij al in de directe omgeving tweehonderd jaar oude flessen gevonden die afkomstig waren van de belegeraars. De locatie klopt volgens de geschiedschrijving, evenals de opgeworpen aarden wal die zij aan de noordzijde van het eiland aantroffen. Deze wal gaf volgens de verslagen bescherming tegen de belegeraars. In het centrum van het eiland troffen zij een afgegraven open ruimte aan die vlak gemaakt was. Hier was duidelijk sprake geweest van een kampement. Van de metershoge houten palissade wanden die Boekoe omringden is weinig overgebleven. Wel vonden de expeditieleden verkoolde restanten die waarschijnlijk hiervan afkomstig zijn.
| |
Tje Mail (vermoedelijk) de eerste Javaan in Suriname met een Koninklijke onderscheiding
Paul Mangoenkarso
In Suriname is het algemeen bekend dat in de periode tot 1975 weinig Javanen een Koninklijke onderscheiding ontvingen. De reden hiervan is het feit dat er in die tijd weinig Javanen waren die een hoge overheidsfunctie bekleedden. De Javaanse bevolking werkte het meest op plantages of in de kleine landbouw. Een van de weinigen die de onderscheiding wel kreeg was de contractant Tje Mail.
Tje Mail was in 1894 op achtjarige leeftijd samen met zijn vader Martodongso (33 jaar, W105), zijn moeder Kaspie (38 jaar, W106) en zuster Sarma van twee jaar met contractcode W107 in Suriname aangekomen. In Oost-Indië kwamen ze uit het gewest Djawa. Ze reisden op 29 april 1894 af vanaf Batavia. Zowel vader, moeder als zus werd bij aankomst opgenomen in het 's-Lands Hospitaal. De vader werd ontslagen op 28 juni 1894, zijn moeder en zus pas veel later, namelijk 7 maart 1896.
Het gezin werd in dienst genomen door de Landbouw Maatschappij Commewijne. Ze werden gehuisvest op de plantage Zoelen. Onder de Javanen wordt de plantage Zoelen ook wel Solo genoemd. Ongeveer acht jaar na aankomst in Suriname overleed vader Martodongso op 24 mei 1902 aan de gevolgen van beri beri.
Op 19 juli 1905, drie jaar na het overlijden van Martodongso remigreerden Tje Mails moeder en zus met de Prins Willem IV. Tje Mail moest bij het vertrek van zijn moeder en zijn zus van de autoriteiten in Suriname achterblijven. ‘In dienstbelang’ mocht hij van de autoriteiten (Agent Generaal C. van Drimmelen) Suriname niet verlaten. Wel deed de Agent Generaal hem de toezegging dat hij te zijner tijd naar Oost-Indië mocht terugkeren indien hij
| |
| |
die wens kenbaar zou maken. In 1906 trad Tje Mail als tolk in overheidsdienst. In 1916 erkende hij het kind Jessie geboren op 28 april 1913 uit een dochter van Bok Soemidjah. Bok Soemidjah was een contractant (II131) die in 1906 met de Madura & Prins der Nederlanden in Suriname aankwam. Tje Mail koos in 1919 de geslachtnaam Mail en de voornaam Tje. In Nickerie huwde hij op 16 december 1920 op 34-jarige leeftijd met de twee jaar jongere Bok Siti (contractant II53). Bok Siti kwam eveneens met de Madura & en de Prins der Nederlanden in 1906 aan in Suriname. In 1928 kreeg Tje Mail de Orde van Oranje Nassau (zie afbeelding 1, een krantenbericht uit De West van 1 juli 1947).
Beide echtlieden hebben pas in 1941 de terugkeerpremie opgehaald. Op dat moment hadden zij dus definitief in Suriname te blijven. Er kunnen verschillende redenen zijn dat hij in Suriname is gebleven. Het was oorlog en Tje Mail had samen met zijn vrouw een aantal kinderen geadopteerd. In 1947 zei hij na ruim veertig jaar dienst het gouvernement vaarwel (zie krantenbericht). Een tekort aan tolken was waarschijnlijk de reden dat hij in dat zelfde jaar wederom in los dienstverband in aangesteld.
|
|