OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 23
(2004)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| ||||||||
Michiel van Kempen & Peter Meel
| ||||||||
[pagina 7]
| ||||||||
torische handelingen en gebeurtenissen, die veel beter vanuit de oorspronkelijke bronnen geanalyseerd en begrepen konden worden. Onder invloed van het postmodernisme en het postkolonialisme is er vooral binnen de cultuurgeschiedenis steeds meer aandacht gekomen voor de maatschappelijke kennis die aan literaire werken kan worden ontleend. Kennis over samenlevingen, gemeenschappen en menselijk verkeer. In toenemende mate zijn onderzoekers ervan doordrongen geraakt dat romans, korte verhalen en gedichten aandacht vragen voor ambities, verlangens en dromen, voor illusies, obsessies en idealen, voor gevoelens en stemmingen, kortom voor die aspecten van het bestaan die zich niet in cijferreeksen en modellen laten vangen, maar die kenmerkend zijn voor de levensechtheid van maatschappelijke processen en ontwikkelingen. Meer historici zien tegenwoordig het belang in van dergelijke waarnemingen en zijn zich bewust van de complementaire rol die literatuurwetenschappers en historici kunnen hebben in het doorgronden van de maatschappelijke werkelijkheid.
De ontwikkelingsgang van de Surinaamse letteren is inmiddels grondig gedocumenteerd in enkele recent verschenen bloemlezingen en een omvangrijke literatuurgeschiedenis (Van Kempen 1993, 1995, 1999, 2002 en 2003). Een aantal deelaspecten van die literatuurhistorie zijn uitputtend bestudeerdGa naar voetnoot1 en ook de sociale en politiek-culturele achtergronden waartegen de literaire teksten gelezen moeten worden, hebben de afgelopen jaren in verschillende studies aandacht gekregen (Cohen 1991; Meel 1997 en 1999; Jansen van Galen 2000; Gobardhan-Rambocus 2001; Marshall 2003). De artikelen in dit nummer willen dieptepeilingen geven naar verschillende aspecten van de literatuurontwikkeling. Om de jongste ontwikkelingen historisch reliëf te geven, achtten wij het noodzakelijk om ook de literatuur uit de koloniale tijd en uit de bloeiperiode van het nationalisme te belichten. Maar omdat het om niet meer dan acht dieptepeilingen gaat, kan deze collectie artikelen natuurlijk slechts een beperkte reikwijdte hebben, zowel naar historische tijd als naar onderwerp. Zo wordt aan de opkomst van de geschreven volkstalen na 1975 slechts marginaal aandacht besteed.Ga naar voetnoot2 De behandelde auteurs zijn in meerderheid urbaan georiënteerd en bedienen zich overwegend van het (Surinaams-) Nederlands. Als het om de volkstalen gaat, wordt evenmin een andere complexe problematiek aan de orde gesteld: in hoeverre de opkomst van de volkstalen in de geschreven literatuur zich verhoudt tot het proces van natievorming. Hoe een literatuur, opgedeeld langs etnische lijnen, langzaam weg- | ||||||||
[pagina 8]
| ||||||||
groeit van die opdeling, wordt uit de verzamelde bijdragen wel duidelijk. Of daardoor ook een spanningsveld ontstaat met de literatuur die nog een nadrukkelijk etnisch-cultureel stempel draagt, blijft buiten beschouwing. Geschiedschrijving en cultuurbeschouwing zijn niet los te zien van het subject: het persoonlijk perspectief en de voorkeuren van de onderzoeker bepalen de selectie van de feiten en het interpreterend kader waarbinnen die feiten geplaatst worden. Dit inzicht is gemeengoed geworden in alle takken van de menswetenschappen en is ons tot leidraad geweest bij de samenstelling van dit nummer. Telkens ontvouwen twee auteurs hun visie op hetzelfde onderwerp, zij het vanuit verschillende invalshoeken, al was het alleen maar omdat het om onderzoekers uit verschillende disciplines gaat. Zo bekijken Bert Paasman en Patricia Gomes de poëzie van de 18de-eeuwse planter Paul François Roos. Paasman, hoogleraar koloniale en postkoloniale cultuur en literatuur, neemt daarbij bewust een tegenwoordig weinig geapprecieerde positie in: hij tracht te kijken met de blik van Roos en zijn tijdgenoten. Historica Gomes kiest voor een ander perspectief. Zij plaatst de teksten van Roos in een historische context en benadrukt dat zijn poëzie als een vorm van verhulling, zelfrechtvaardiging en misleiding moet worden beschouwd. Opmerkelijk genoeg heeft de bijdrage van Gomes geresulteerd in een artikel dat niet minder sterk ideologisch gekleurd is, dan de koloniale blik die Paasman zich voor de duur van dit artikel eigen maakte. De schrijversgeneratie van de jaren '60 komt aan bod in de bijdragen van Cynthia Abrahams en Peter Meel. Literatuurwetenschapster Abrahams werpt nieuw licht op de Caraïbische contacten van de vlaggendrager van de nationalisten, R. Dobru. Historicus Meel analyseert het werk van een migrante, die als een onafhankelijke scepticus ten opzichte van Dobru gesitueerd kan worden: Bea Vianen. De jaren na de onafhankelijkheid krijgen aandacht in de stukken van Sharda Ganga en Jos de Roo. Theatermaakster Sharda Ganga onderzoekt de tendensen in het toneelleven van Suriname, terwijl criticus Jos de Roo de teksten van onder meer Hugo Pos, Mala Kishoendajal en Ellen Ombre bestudeert. Ganga en De Roo vinden elkaar in hun kritiek op het begrip ‘identiteit’. Tenslotte wordt de verrassende opbloei van de vrouwenliteratuur in recente jaren van commentaar voorzien door Els Moor, uitgeefster en critica van De Ware Tijd Literair, en literatuurwetenschapster Isabel Hoving. Moor plaatst het werk van de nieuwe lichting debutanten in het perspectief van de Surinaamse literatuurgeschiedenis, terwijl Hoving aandacht vraagt voor de Caraïbische context waarbinnen deze werken kunnen worden bekeken. De meeste auteurs in dit nummer schrijven over Nederlandstalig proza. Wim Rutgers voorziet met zijn ‘toegevoegde’ bijdrage enigszins in de lacune door de Surinaamse poëzieproductie van de laatste jaren onder de loep te nemen. Naar werkwijze sluit Rutgers aan bij de andere auteurs, die alle sterk tekstgericht zijn of die trachten teksten in hun historische context te plaatsen. Institutionele aspecten van literatuur (het literatuurbedrijf met uit- | ||||||||
[pagina 9]
| ||||||||
geverijen, boekhandels, recensenten, schrijversorganisaties etc.) blijven in hun bijdragen buiten beschouwing. Deze aspecten komen wel aan de orde in het artikel van Michiel van Kempen, die een eerste onderzoek opzette naar het leesgedrag van Surinamers en daaruit probeerde af te leiden hoe de canon van veelgelezen werken in de laatste decennia veranderd is. Dit nummer bevat voorts enkele niet eerder gepubliceerde literaire teksten van Antoine de Kom, Thea Doelwijt en Annel de Noré. Hun werd gevraagd in literaire vorm te reflecteren op hun eigen werk. Daarmee werd tegelijkertijd een derde perspectief geopend op de verschillende tijdvakken die de revue passeren. Als de leeftijd van de autochtoon-Surinaamse literatuur wordt geschat op 250 jaar, dan laat het literair-historische beeld zien dat telkens tegen het einde van de eeuw - de 18de, de 19de en de 20ste - de letteren een bloei doormaakten. Nu, aan het begin van de 21ste eeuw, kan voor het eerst worden vastgesteld dat de bloei zich over de eeuwwende heen handhaaft. Dat is een bemoedigend teken voor een sterk in beweging zijnde literatuur, waarvan in dit nummer slechts een deel aan bod kon komen en dat onderzoekers nog tot in lengte van dagen zal bezighouden. | ||||||||
Literatuur
| ||||||||
[pagina 10]
| ||||||||
|
|