OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 22
(2003)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 174]
| |||||||||||||
De houding van het Bataafse bewind en de pers in Suriname tegenover de slavernij
| |||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||
en geïnformeerd te worden ten aanzien van het gebeuren in Europa, Noord-Amerika en ook Suriname zelf, groter werd, ontstond een basis voor het ontstaan van Surinaamse kranten. Op 10 augustus 1774 verscheen het eerste nummer van de Weekelyksche Woensdaagsche Surinaamse Courant tot ‘nut en vermaak’ van zijn lezers. Drukkerij en krant bleken al snel zeer nutrig te zijn. Immers, nu konden ook ‘de staat en inventaris der artillerie’ en de ‘instructies voor curatoren en administrateurs’ in druk worden uitgegeven. Nuttig in een land, waar er voortdurend sprake was van fortificaties, garnizoenen, magazijnen, geweren en kruit, huurcontracten, koffie-, suiker- en melasse-orders. Maar ook ontstonden in die tijd andere nieuwsbladen zoals de Zaterdagsche Courant, De Surinaamse Nieuwsverteller, de Buurpraatjes, La Gasette de Surinam, de Surinaamsche Spectator, de Surinaamsche Courant, de Beijkorf en waarschijnlijk nog een aantal pamfletten en schotschriften. De meeste van deze publicaties zijn niet bewaard gebleven. Werd Nederland in deze periode geteisterd door het met elkaar slaags raken van Patriotten en Prinsgezinden, Suriname was een rustig land. Op 6 maart 1787 had gouverneur Wichers naar Holland geschreven: ‘dat de Kolonie van Surinaamen tot heden nog geniet eene bedaarde stilte en welgeregelde orde’. Ruim een jaar later, na een pers-incident, schreef hij op 1 maart 1788, ‘Surinaamen mag ik met het begin van dit jaar wederom scherzen als een land waarin een volmaakte rust en heerst en waar de hevigste schuddingen, die het vaderland hebben geschokt, niet zijn gevoeld’. In Suriname bleef het bij bemoeienis van het gouvernement met de pers, slechts na het opnemen van ‘onbetamelijke en lasive’ (oneerbare) uitdrukkingen die strijdig waren met de goede orde en tot persverboden leidden. Toch was er in feite vrijheid van drukpers, zij het onder enige beperkingen. Maar deze vrijheid voor de ongeveer 2.000 vrije inwoners van de kolonie, gold niet voor de ruim 50.000 andere inwoners, Afrikaanse en Creoolse slaven en Indianen, al dan niet vrij. Dit was een schrijnende tegenstelling. Zij zouden eigenlijk vrij moeten zijn volgens de verlichte denkbeelden van de achttiende eeuw. Maar het standpunt van de Surinaamse kranten, die regelmatig werden gebruikt om openbare verkopingen van slaven en andere ‘goederen’ aan te kondigen, was dar niet. En wie huisslaven, ‘timmernegers’, ‘kuipernegers’ (kuipers) en ‘metselnegers’ wilde huren, kon nadere informatie krijgen bij de drukkerij. Van een nog grotere vrijheidsbeperking voor slaven, die waren weggelopen, getuigde de aankondigingen in de krant over hun afwezigheid. Een weggelopen slaaf, Pieter, werd op 17 december 1783 in de Weekelyksche Woensdaagsche met naam en toenaam, of beter met naam en brandmerk, ‘D:A’ op de eene arm en ‘I:G’ op de andere arm, geadverteerd. Hij was sedert 9 november weg. Bij het terugbrengen van deze slaaf, eigendom van het nog minderjarige mulattenmeisje Wilhelmina, zou twintig gulden ‘vanggeld’ worden uitbetaald. Maar zo'n advertentie had geen succes, want op 7 januari 1784 was Pieter nog niet gevonden. Bij vermissing van de jonge slaaf Azard | |||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||
waarschuwde de krant een ieder hem niet te verbergen. Een onnodige waarschuwing was dat niet. Er waren genoeg blanken in de stad die een voortvluchtige slaaf, vooral als hij een goed vakman was, wilden verbergen. Men kon dan de mond houden en van de diensten van de goede vakman gebruik maken. Men zou misschien kunnen denken dat de Surinaamse kranten na de omwenteling in 1795 pleitbezorgers werden voor gelijkheid. In 1796 verscheen de Surinaamsche Courant in het tweede jaar van de ‘Bataafse vrijheid’. Stadhouder Willem V, de ‘dwingeland’, zoals hij werd genoemd, was het jaar daarvoor naar Engeland gevlucht en een Frans leger had Nederland bezet. Duidelijk is nu te merken dat de houding van de autoriteiten in Suriname als een blad aan een boom was omgedraaid. Immers, op 3 september 1794 was nog vanuit de Surinaamse drukkerij de publicatie van de Staten- Generaal verspreid, mede ondertekend door gouverneur de Frederici. Daarin had gestaan dat niemand connecties mocht hebben met de Franse regering. Een jaar later was alles anders. Nu waren de Fransen officiële bondgenoten geworden en kolonisten die enthousiast waren geworden hadden zelfs de Carmagnole (lied en dans tijdens de eerste Franse revolutie) gedanst. Het was overal ‘Vrijheid, gelijkheid en broederschap’. Maar voor de weggelopen ‘negerin Meeri’ gold dat beslist niet. De lezers van de Surinaamsche Courant werden in het nummer van 28 september 1796 vriendelijk ‘verzocht en gewaarschouwd’ Meeri terug te brengen naar de drukkerij. Daar zou ook het gewone ‘vanggeld’ worden uitbetaald. Zo handelde de pers in een gemeenschap waarin alles bleef zoals het was. De krachten die in staat waren werkelijke vrijheid, gelijkheid en broederschap te bevorderen, waren er niet. Immers, ook in 1796 werden klachten gehoord over slaven die het eigendom van de kerk waren en in meer dan zes jaar niets ‘ter dekking van hunnen lichamen’ hadden ontvangen. Van de ‘uitdelingen’ aan kleding en voeding, die de plantageslaven gewoonlijk werden vergund, hadden deze slaven niets gekregen. De boekhouder-generaal achtte een dergelijke behandeling van slaven laakbaar, een slecht voorbeeld voor alle planters en meende dat er maatregelen moesten worden genomen om zoiets in de toekomst te voorkomen. In datzelfde jaar werden andere slaven - en een blanke bediende in een enkel geval - met klachten over de slechte behandeling op hun plantage, na hun getuigenis in verzekerde bewaring afgegeven bij het Fort Zeelandia. Dit gebeurde in afwachting dat hun meesters hen kwamen halen. Konden zij misschien alleen in de gevangenis enigszins op verhaal komen? Daar leek het wel op. De conclusie is dus dat, al heeft er in Suriname geen slavernij-debat plaatsgevonden, het duidelijk is dat ook de ‘Surinaamse Patriotten’ de slavernij noodzakelijk vonden en die ook verdedigden. Van een sterke betrokkenheid van de burgerij met haar pers bleek overigens niet veel. Alleen maar diegenen, die betrokken waren bij productie, handel en defensie, uitten zich. Wanneer in een enkel geval gesproken werd over burgerlijke vrijheid ging dat om de garantie dat de laatse wil van een testateur volgens de bestaande regels werd uitgevoerd. In dit geval ging het om financiële belangen hij een boedelkwestie. | |||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||
Archieven
| |||||||||||||
Literatuur
|
|