| |
| |
| |
Frank Grootemaat
De mogelijkheid van een waarheidscommissie in Suriname
In dit artikel richt ik mij op de vraag in hoeverre de instelling van een waarheidscommissie in Suriname mogelijk is voor een onderzoek naar ernstige mensenrechtenschendingen begaan tijdens de militaire repressie van 1980-1991. Daartoe zal ik de situatie in Suriname toetsen aan wat volgens internationale bepalingen vereisten zijn voor een commissie. Eerst wordt kort de Surinaamse mensenrechtensituatie tijdens de militaire periode geschetst.
| |
Repressie in Suriname
Na het afzetten van de niet-functionerende burgerregering van premier Henck Arron in februari 1980 ging het Surinaamse leger zich intensief met het nieuwe landsbestuur bemoeien. Hoewel de militairen aanvankelijk het voordeel van de twijfel kregen, bleek vrij snel dat dit bewind de mensenrechten ondergeschikt maakte aan het behoud van de macht. Op grote schaal vonden illegale arrestaties, geweldpleging, mishandeling van gedetineerden en in enkele gevallen moord door leden van het leger en met name de militaire politie plaats. Met de decembermoorden van 8 december 1982 ruimde het leger zonder pardon vijftien politieke tegenstanders uit de weg. In de burgeroorlog (1986-1992) tussen het leger en de guerrillagroep het Jungle Commando vielen er nog veel meer onschuldige slachtoffers. Dieptepunt waren de gebeurtenissen in Moiwana, waar eind november 1986 circa vijfendertig burgers werden doodgeschoten. Tot aan de verkiezingen van november 1987 bleven de militairen aan de macht. Omdat tijdens het democratische bewind van 1988-1990 de militairen nog steeds een politieke rol hadden, en ze tussen december 1990 en mei 1991 weer even de feitelijke macht verkregen, was er pas vanaf mei 1991 echt sprake van een terugkeer naar democratie. Na deze overgang werden de militairen als politieke machtsfactor binnen ongeveer twee jaar uitgeschakeld.
Plegers van mensenrechtenschendingen tijdens de militaire periode zijn daarna echter nooit vervolgd of veroordeeld. Internationale organisaties als Amnesty international onderzochten de feiten, maar een onderzoek door Suriname zelf vond niet plaats. Een dergelijk onderzoek is echter van belang. De machthebbers van toen zijn niet berecht voor de in het kader van het internationale recht verwerpelijke misdaden, met als gevolg dat enkelen van hen nog steeds invloedrijke posities bekleden. Slachtoffers en nabestaanden verkeren nog steeds in onzekerheid over de gang van zaken rond de gebeurtenissen, wie ervoor verantwoordelijk waren en hoe ze konden plaatsvinden. Nog steeds bevinden zich daarom in Frans Guyana enkele honderden vluchtelingen die niet terug durven keren, omdat ze geen vertrouwen hebben in Suriname en zijn instituties. Een onderzoek is nodig om de samenleving te zuiveren, het lijden van de slachtoffers te erkennen en te kunnen bouwen aan een nieuwe maatschappij.
| |
Onderzoek Middels een Waarheidscommissie
Onderzoek naar mensenrechtenschendingen beweegt zich normaal gesproken rond drie be- | |
| |
grippen: waarheid, gerechtigheid en verzoening. Waarheid, omdat vragen worden gesteld als ‘wie waren de slachtoffers, wie waren de daders en wat waren de omstandigheden en de hevigheid van de repressie?’ Gerechtigheid, omdat er een sterke roep is om de daders te berechten. Verzoening, omdat elke samenleving die een periode van repressie achter zich laat, moet herstellen van en in het reine komen met deze periode (Bronkhorst 1995: 9-10). De realisatie van de drie begrippen waarheid, gerechtigheid en verzoening kan op verschillende manieren plaatsvinden. Onderzoeken door de media of non-gouvernementele organisaties (NGO's), strafrechtelijke en andere vormen van gerechtelijke processen, maar ook bijvoorbeeld herdenkingen, herbegravingen, academische studie, literair werk en musea kunnen bijdragen aan verwerking van ernstige mensenrechtenschendingen. In landen met een verleden vergelijkbaar met dat van Suriname bleek een juridisch onderzoek vaak moeilijk te realiseren. In veel van deze landen is daarom gepoogd af te rekenen met dat verleden via zogenaamde waarheidscommissies. Waarheidscommissies werden meestal ingesteld tijdens of na een regimewisseling, waarin een militaire dictatuur of een éénpartijstaat (soms was er een combinatie van beide) had plaatsgemaakt voor een meer democratisch bewind. De meeste commissies ontstonden in Latijns-Amerika. Afrika en Oost-Europa. In totaal zijn er tot op heden ongeveer veertig geweest; tot de meest bekende behoren die van Argentinië, Chili en Zuid-Afrika.
Het onderzoeksobject van een waarheidscommissie is het verleden, waarbij ze niet gericht is op één speciale gebeurtenis, maar ze ernstige mensenrechtenschendingen begaan gedurende een bepaalde periode behandelt. Het gaat dan om misdrijven tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden of genocide. Misdrijven tegen de menselijkheid zijn schendingen van de meest fundamentele men-senrechren, de rechten die geschonden worden bij buitengerechtelijke executies, marteling, verdwijning en langdurige willekeurige arrestaties (Méndez 1997: 259-260). Als deze in oorlogstijd tegen een bepaalde bevol-kingsgroep gepleegd worden spreekt men van oorlogsmisdaden. Genocide is het bewust uitmoorden van een bepaalde bevolkings-groep. Een waarheidscommissie is ingesteld voor een vooraf bepaalde tijdsduur en wordt opgeheven na de uitgifte van een rapport. Een waarheidscommissie is uitgerust met een zekere autoriteit, die de toegang tol informatie vergemakkelijkt en de uitgave van haar rapport lot een gebeurtenis van grote impact maakt (Hayner 1994: 604). In de moeizame situatie waarin een jonge democratie zich bevindt - ze moet zich namelijk tegelijkertijd bezig houden met moeilijke vraagstukken als onderzoek, bemiddeling, arbitrage en berechting - lijkt het onderzoek en het daaropvolgende rapport van een commissie bij te dragen aan het voorkomen van de misstanden in de toekomst. Door het proces van waarheidsvinding en de aandacht voor de slachtoffers normaliseren zich de verhoudingen in een samenleving.
De registratie van feiten, de vastlegging van een nauwkeurig verslag van het verleden van een land, en daarmee behulpzaam zijn bij een eerlijke registratie van de geschiedenis van het land en de door de overheid betwiste daden, vormen een belangrijke taak voor een commissie. Maar wellicht nog belangrijker is erkenning van die feiten. Waar de feiten soms al bekend zijn, is het officieel erkennen door de overheid van gepleegde mensenrechten-schendingen met name voor de slachtoffers en nabestaanden psychologisch zeer belangrijk (Neier 1990: 34; Hayner 1994: 606-608). Ruwweg heeft een commissie naast het bekend maken van de feiten doorgaans vier andere doelen: het herstellen van de waardigheid van de slachtoffers door een publieke erkenning van het leed, doorbreken van het zwijgen, voorkomen van de mis- | |
| |
drijven in de toekomst en het stimuleren van vergeving, verzoening en nationale eenheid (Parlevliet 1998: 149). Omdat een waarheidscommissie ook toekomstgericht is, moeten aanbevelingen voor veranderingen en hervormingen ten aanzien van leger, versterking van de democratische instituties en dergelijke, opgetekend worden. De nieuwe samenleving moet beschermd worden door een sterke overheid, een nieuwe samenleving vereist een nieuwe ‘social order’ (Haaren 1995: 219; Bronkhorst 1995: 44-45). Of een rapport uiteindelijk bijdraagt aan verzoening of juist oude wonden openhaalt, valt niet te voorspellen. In elk geval heeft geen enkele commissie tot een toename van geweld geleid. (Hayner 1994: 610).
In het recente verleden zijn er in Suriname enkele initiatieven geweest die de mogelijke instelling van een waarheidscommissie behandelden. In augustus 1998 organiseerde de Organisatie voor Gerechtigheid en Vrede (OGV) in samenwerking met het Inter-Amerikaanse Instituut voor de Mensenrechten een congres met als thema waarheidscommissies. Deelnemers aan het congres waren vertegenwoordigers van de Surinaamse regering, de Nationale Assemblée, de gerechtelijke macht, het leger, de politie, NGO's waaronder Moiwana '86, vakbonden, werkgeversorganisaties, politieke partijen, de media, buitenlandse diplomaten en nabestaanden van de slachtoffers van de decembermoorden. In panels discussieerde men over de mogelijkheden van een commissie in Suriname, waarna aanbevelingen tot de instelling van een commissie gedaan werden. Tegelijkertijd hield de door de regering-Wijdenbosch ingestelde Commissie Voorbereiding Institutie Mensenrechten (COVIM) zich bezig ‘met het voorbereiden van een institutie wier taak in hoofdzaak bestond uit het doen van onderzoek naar schendingen van mensenrechten in Suriname, haar samenstelling, inrichting, werkwijze en bevoegdheden.’ (Forti & De Miranda 1998: 208). Op 9 oktober 1998 bracht COVIM een interim-rapport uit, waarin de aanbeveling van de enkele maanden eerder gehouden conferentie om tot de instelling van een waarheidscommissie over te gaan ondersteund werd. Het definitieve rapport kwam tot stand op 7 september 1999. Hierin werden de oprichting van een waarheidscommissie en een mensenrechtenhof, dat de door de waarheidscommissie onderzochte feiten moest berechten, in wetsvoorstellen vervat. Na de uitgave van het rapport leek de instelling van een waarheidscommissie, via aanvaarding van het wetsvoorstel door de Nationale Assemblée of de president, een reële mogelijkheid. Het rapport werd echter niet behandeld en met de bevindingen is sindsdien niets gedaan. Het teek erop dat de commissie vooral door de
regering-Wijdenbosch was ingesteld om het daadwerkelijke onderzoek naar ernstige mensenrechtenschendingen op de lange baan te schuiven. Ook de navolgende regering-Venetiaan is (nog) niet tot de instelling van een waarheidscommissie overgegaan. Wel werd er in 2000 gestart met een gerechtelijk onderzoek naar de decembermoorden. Mede daarom verdienen de verschillen en overeenkomsten tussen het werk van een waarheidscommissie en een juridisch onderzoek hier enige toelichting.
| |
Waarheidscommissie versus Juridisch Proces
Een waarheidscommissie heeft het onderzoeken van mensenrechtenschendingen tot doel, waarbij de nadruk ligt op het achterhalen van de feiten rond de gebeurtenissen en niet op de veroordeling van de verantwoordelijken, dit in tegenstelling tot een juridisch proces. Het is echter geen vaststaand feit dat een waarheidscommissie in dat opzicht effectiever is, want ook een juridisch proces levert een grote bij- | |
| |
drage aan waarheidsvinding. Twee voordelen van een waarheidscommissie zijn de concentratie van inzet gedurende een korte periode en het vermogen om vanuit verschillende bronnen informatie te krijgen; het andere is het proces waarbij de slachtoffers en hun families gerespecteerd, beluisterd en behandeld worden met een niet eerder ervaren waardigheid. De vastgestelde waarheid bij gerechtelijke processen is echter meer gezaghebbend, omdat deze juridisch getoetst is. Een belangrijk voordeel van een proces is verder dat hier effectief collectieve en individuele schuld gescheiden worden (Méndez 1997: 275-279). Maar waar bij processen alleen de slachtoffers van concrete zaken worden gehoord, is een waarheidscommissie in staat meerdere slachtoffers te horen en aldus meer context aan de gebeurtenissen te geven. Omdat processen alleen oog hebben voor individuele gevallen en geen patronen kunnen schetsen, ontstaat er daardoor een meer gefragmenteerde waarheid. (Steiner 1997: 36-37). De verhouding tussen de twee is dus complex. In een ideale situatie zou na het rapport van een waarheidscommissie een juridisch proces moeten plaatsvinden, omdat verantwoordelijken dan daadwerkelijk gestraft worden. Vanwege het grote aantal daders of de fragiele politieke situatie is dit echter vaak niet haalbaar.
Zowel een waarheidscommissie als een juridisch proces zijn kwetsbaar voor politieke begrenzingen. Bij een commissie zullen de structuur, het mandaat, de politieke steun, de financiële en personele bronnen, de toegang tot informatie, de mogelijkheid en de wil om gevoelige zaken te onderzoeken en de kracht van het eindrapport bepaald worden door de politieke realiteit. Daarnaast zullen de onderzoeken worden gevolgd door allerlei partijen en zullen de leden waarschijnlijk bloot staan aan druk uit de maatschappij, waarbij bedreigingen niet moeten worden uitgesloten. Een commissie is daarom vooral succesvol als zij in staat is onpartijdig en met goede bedoelingen te opereren, onafhankelijk van politieke krachten en met de vrije toegang tot de gewenste informatie (Hayner 1994: 652-653). Het verzamelen van feiten, het verwerken en analyseren van de verzamelde informatie, het identificeren van de patronen van de verschillende misdaden op basis waarvan selectie van de te onderzoeken gevallen geschiedt, het onderzoeken van de betreffende gevallen en tenslotte het samenstellen van het rapport met de bevindingen en aanbevelingen van de commissie zijn te vertalen in een aantal richtlijnen.
| |
Moment van Instelling
Normaal gesproken is de instelling van een waarheidscommissie zo snel mogelijk tijdens de transitieperiode van het ene na het andere bewind de beste optie. De archieven kunnen dan veilig gesteld worden en het onderzoek kan beginnen als de publieke aandacht het grootst is. Bij een geleidelijke overgang, en ook als onderzoek aanvankelijk uitblijft, zal de urgentie tot een onderzoek later waarschijnlijk ontbreken, waardoor een onderzoek wellicht niet meer plaatsvindt (Bronkhorst 1995: 17-18). Maar dit is geen regel, ook tientallen jaren na de gebeurtenissen zou de roep om een onderzoek ineens sterk naar voren kunnen komen. Iets langer wachten heeft het voordeel dat de grootste publieke en particuliere emoties zijn uitgewoed, waarbij het onderzoek dus minder bloot staat aan emotionele reacties en spanningen in de samenleving (Baehr 1996: 213-214 en Forti & De Miranda 1998: 63). Vanwege het feit dat de transitie van Suriname reeds in 1987 begon, is een dergelijke spoedige instelling hier niet meet reëel. Omdat er reeds een grote afstand bestaat tot de gebeurtenissen lijkt een zo snel mogelijke instelling wenselijk. Het feit dat diverse promi- | |
| |
nente figuren zoals, Paul Bhagwandas (een hoge militair in de jaren tachtig) en de politici Fred Derby, Henck Arron en Jaggernath Lachmon inmiddels overleden zijn, ondersteunt deze visie. Overwegingen dat de grote afstand tot de gebeurtenissen leidt tot een afname van de betrouwbaarheid van getuigenissen, omdat het geheugen nu eenmaal niet onfeilbaar is, spelen ook mee (Grootemaat 2001: 97).
| |
De Insteller
In de meeste gevallen werd een commissie ingesteld bij presidentieel decreet, door de wetgevende macht, of als onderdeel van een vredesakkoord. De bevoegdheden van een commissie bepalen de onderzoeksmogelijkheden (inclusief het budget), het onderzoeksbereik, de periode die onderzocht zal worden en waar de commissie zich zal vestigen. Ook kwesties als de uitgave van het rapport, de mogelijkheid tot het doen van aanbevelingen en het noemen van namen van daders en slachtoffers worden grotendeels bepaald door de insteller. De commissie in Chili miste de mogelijkheid tot dagvaarding, omdat deze per presidentieel decreet ingesteld was. De parlementaire commissie in Argentinië bezat deze bevoegdheid wel. Het voordeel van instelling per presidentieel decreet is echter dat de installatie minder tijd kost (Bronkhorst 1995: 21). Instelling door het parlement geeft een commissie een bredere basis in de samenleving. Een publiek debat dat aan de instelling vooraf zou gaan, is wellicht het meest democratisch, maar vaak niet haalbaar vanwege tijdgebrek of de fragiele politieke omgeving, waarin de democratische structuren vaak (nog) niet aanwezig zijn (Hayner 1994: 640-641). De instelling door een internationale actor als de Verenigde Naties heeft eveneens implicaties. Voordelen zijn bijvoorbeeld een hoge mate van neutraliteit en legitimiteit, beschikbaarheid van veiligheidspersoneel en fondsen, internationale aandacht en toegang tot een groot aantal informatiebronnen. Nadelen zijn het gebrek aan ervaring met en kennis van het land. Voor de bevolking heeft een internationale commissie wellicht minder gezag. Doorslaggevend is de politieke cultuur van een land, en de houding ten opzichte van internationale bemoeienis met interne aangelegenheden (Méndez 1997: 269; Hayner 1994: 641-643). Een commissie zou in elk geval het beste bij wet ingesteld moeten worden om haar onafhankelijkheid te waarborgen (Joinet 1997: 6 en 18).
Op de in Suriname gehouden conferentie van 1998 werden drie mogelijkheden behandeld, namelijk de instelling en benoeming door de president met instemming van de Nationale Assemblée, de instelling en benoeming door de Assemblée zelf of door het staatshoofd op voordracht van de Assemblée, of een aanwijzing door het hoogste rechtscollege. Het hoogste rechtscollege geniet, als instituut dat tijdens de voorgaande periode niet bijdroeg aan een onderzoek, niet het vertrouwen van de Surinaamse samenleving. De instelling door de president is niet democratisch. In moeilijke omstandigheden zou een boven de partijen verheven president van het kaliber Mandela het dan vereiste gezag tot de instelling wellicht hebben. Venetiaan heeft dit gezag naar mijn mening niet, vooral omdat hij als president tijdens de periode 1991-1996 formeel verantwoordelijk was voor het achterwege blijven van onderzoek, en omdat hij als Creool partij is in de etnisch verdeelde Surinaamse samenleving. Het feit dat de Nationale Assemblée de gekozen volksvertegenwoordiging is, maakt haar voor de instelling het meest geschikt. Een discussie in de Assemblée over de bevoegdheden van een commissie zorgt ervoor dat de samenleving een grote stempel kan drukken op die bevoegdheden, wat de draagkracht en autoriteit van de
| |
| |
waarheidscommissie ten goede komt. Een publiek debat heeft in feite al plaatsgevonden op de destijds gehouden conferentie en de aanbevelingen die gedaan werden, zouden zeker in rekenschap genomen moeten worden bij een instelling. Of daarnaast ook het wetsvoorstel van COVIM gebruikt moet worden is twijfelachtig. Omdat COVIM niet onomstreden was, is het wellicht wenselijk dat een nieuw voorstel opgemaakt wordt. Het is verstandig NGO's als Moiwana '86 te betrekken bij de instelling. Een instelling van buitenaf, internationaal dus, is niet wenselijk. Op het congres van 1998 werd duidelijk dat het merendeel van de deelnemers deze afwees, als inmenging in Suriname's binnenlandse aangelegenheden (Forti & De Miranda 1998: 83).
| |
Onderzoeksmandaat
In de meeste gevallen betrof het onderzoek ernstige mensenrechtenschendingen als verdwijning, marteling en buitengerechtelijke executies. Van belang is dat een waarheidscommissie niet probeert de geschiedenis van de natie te schrijven. Een waarheidscommissie moet zorgen voor het ruwe materiaal waaruit historici kunnen putten. De eerste waarheidscommissies hielden zich daar ook vooral mee bezig. De commissies in Argentinië en Chili waren vooral een succes omdat veel informatie over mensenrechtenschendingen die geheim, ontkend of in nevelen gehuld was bekend gemaakt werd. Sinds de commissie van Zuid-Afrika spreekt men vaker van ‘truth and reconciliation commissions’. Dat is een niet-gewenste ontwikkeling omdat de nadruk op het achterhalen van de feiten losgelaten wordt en de oplossing van Zuid-Afrika, waarde nadruk op verzoening lag, tot definitie wordt gemaakt (Carver 2000: 22). Commissies zouden zich vooral moeten blijven richten op die feiten, die bewezen kunnen worden en niet op de interpretatie, omdat meningsverschillen over historische interpretatie altijd zullen bestaan. Ernstige schendingen die geopenbaard worden op een serieuze, geloofwaardige manier kunnen niet meer ontkend worden. Wel moet bewijs geanalyseerd worden en moeten feiten in een raamwerk geplaatst worden, zonder daarbij in te uitgebreide beschrijvingen te vallen (Steiner 1997: 17-21). De scheidslijn tussen onmiddellijke context en uitgebreide beschrijving is echter moeilijk aan te geven.
Alle mensenrechtenschendingen moeten in principe onderzocht worden, waarbij de meest ernstige prioriteit hebben. Daarbij moet geen onderscheid gemaakt worden tussen de verschillende verdachte personen, daders, opdrachtgevers of medeplichtigen. Een analyse en beschrijving van de overheidsrepressie moet plaatsvinden en verantwoordelijken en slachtoffers moeten aangewezen worden (Joinet 1997: 19). In Suriname hebben in de loop der jaren veel misstanden plaatsgevonden, maar een commissie zou zich het beste kunnen richten op ernstige mensenrechtenschendingen uit de militaire periode. De meeste ernstige schendingen vonden immers plaats tussen 1980 en 1991. Bij het eveneens onderzoeken van andere schendingen (en bijvoorbeeld corruptiepraktijken) over een ruimere periode neemt de commissie de functie aan van een soort algemeen mensenrechteninstituut en worden mogelijkheden tot een diepgaand onderzoek van de ernstige schendingen beperkt.
| |
Samenstelling
Een waarheidscommissie moet te allen tijde autonoom zijn. Commissies bestaan meestal uit in aanzien staande en gerespecteerde burgers die geen publieke functies vervullen. Vaak zijn het vertegenwoordigers van belangrijke NGO's,
| |
| |
commerciële groepen en religieuze instituties. Een grote verscheidenheid aan competente, onafhankelijke leden met een verscheidenheid aan meningen geven een commissie gezag en autoriteit. Het is dan als het ware een doorsnede van de samenleving. Daarbij is wel van belang dat kwaliteit belangrijker is dan representativiteit (Steiner 1997: 42). Normaal gesproken moeten de leden mensen uit de nationale gemeenschap zijn, uitzonderingen als El Salvador daargelaten. Daar waren onafhankelijke leden in de eigen samenleving niet te vinden. Ook in de kleinschalige Surinaamse samenleving is het waarschijnlijk moeilijk om voldoende competente en onafhankelijke leden te vinden. Door die kleinschaligheid bestaan er veel onderlinge familiebanden. Mensen die op die manier of anders gelieerd zijn aan slachtoffers en mogelijke daders moeten geen zitting nemen in de commissie, omdat dan het gevaar bestaat dat de conflictstof binnen de commissie wordt gebracht (Forti & De Miranda 1998: 158). Een optie is dat organisaties van uiteenlopende aard, die het vertrouwen van de mensen hebben, de mogelijke leden voordragen. De etnische samenstelling van de commissie is van belang vanwege het fragiele evenwicht tussen de bevolkingsgroepen.
Omdat een commissie bestaande uit nationale leden in Suriname meer erkenning heeft dan een commissie van internationale samenstelling zijn er twee mogelijkheden: een volledig nationale samenstelling, of een gemengde nationale-internationale samenstel-ling. Een gemengde samenstelling lijkt noodzakelijk, omdat het vinden van een groot aantal onafhankelijke Surinamers een utopie is. Als er buitenlanders in de commissie plaatsnemen, zouden dit bij voorkeur geen Nederlanders moeten zijn. De moeizame verhoudingen tussen Suriname en Nederland door het koloniale verleden maken dit tot een onmogelijkheid. Ondersteuning uit de regio is veel beter. Het argument dat in Nederland wellicht de meeste expertise met betrekking tot Suriname aanwezig is, is niet relevant, omdat een onafhankelijke mensenrechtendeskundige zonder de Surinaamse situatie nadrukkelijk te kennen ook een grote rol kan spelen. (Grootemaat 2001: 101). Een staf met diverse specialisten ter ondersteuning is noodzakelijk voor het goed functioneren van de commissie. De nationaliteit van de leden van die staf speelt een minder grote rol. Deskundigheid is van belang en daarom moeten specialisten, bijvoorbeeld op het gebied van Surinaamse Bosnegerculturen, er deel van uit-maken. Om de leden van de commissie gezag te verlenen mogen ze niet tussentijds weggestuurd worden, en moeten ze immuun zijn voor vervolging voor bijvoorbeeld smaad. Indien nodig hebben ze recht op politiebescherming of andere privileges om hun veiligheid te waarborgen (Joinet 1997: 6 en 18). Voor de waarborging van de veiligheid van zowel de commissarissen als de stafleden is wellicht buitenlandse ondersteuning nodig.
| |
Financiële Middelen en Termijn
De commissie wordt gefinancierd door de staat, en niet door de overheid. Dit is een belangrijk verschil, omdat dit de politieke gevoeligheid van de commissie helpt neutraliseren. De overheid moet wel zorg voor de uitbetaling dragen, maar kan niet het recht om die uitbetaling op te schorten opeisen (Steiner 1997: 50). De financiering moet duidelijk en doorzichtig zijn om de onafhankelijkheid van de commissie te garanderen. De Surinaamse regering is bezig met een economisch aanpassingsprogramma en heeft waarschijnlijk niet de middelen voor de financiering van een commissie. Omdat het binden van de commissie aan de immer onzekere economische situatie in Suriname een risico inhoudt, is financiële steun uit het buitenland on- | |
| |
ontbeerlijk. Het beschikken over een eigen begroting, waarmee zij vrij kan opereren, is voor de commissie belangrijk om haar onafhankelijkheid te waarborgen. Meestal wordt een waarheidscommissie ingesteld voor een periode van tussen de zes en negen maanden. Als gevolg daarvan staat een commissie bloot aan tijdsdruk, en moet ze soms overhaast selecteren wat onderzocht kan worden. Toch is het beter een tijdsperiode vast te stellen. Het onderzoek in Uganda verzandde doordat er vooraf geen periode vastgesteld was en een rapport werd daarom niet gepubliceerd. Daarnaast kan in een korte tijdsperiode de meeste energie voor een onderzoek gegenereerd worden. Belangrijk is wel dat het onderzoek gedaan wordt uit een eerlijke overtuiging en niet om politieke doelen van de korte termijn te dienen.
| |
Informatievoorziening
De commissie moet kunnen puiten uit zoveel mogelijk informatie uit zoveel mogelijke bronnen. Daarbij valt te denken aan schriftelijke bronnen en getuigenissen van slachtoffers, daders en ooggetuigen en aan bronnen gedocumenteerd door mensenrechtenorganisaties, overheidsinstellingen en buitenlandse instanties. Ook opgravingen en forensisch werk hebben soms hun nut bewezen (Forti & De Miranda 1998: 75). Bij het raadplegen van archieven moeten onderzoekers op hun hoede zijn. De informatie, met name indien deze gedocumenteerd is door het voorgaande regime, is vaak niet betrouwbaar, maar kan als bron voor het functioneren van het systeem, mits kritisch bekeken, zeker interessant zijn (De Baets 2001: 48-61). Daarnaast kan bewijs - zelfs als het niet hard genoeg is om iemand te veroordelen - toch wel zo sterk zijn dat een verdwenen persoon als een slachtoffer beschouwd kan worden (Steiner 1997: 50-51). In Suriname valt te denken aan het archief van COVIM, archieven van internationale en nationale mensenrechtenorganisaties en interviews met slachtoffers en getuigen. Omdat de betrouwbaarheid van getuigenissen door vervormde, selectieve herinneringen te wensen overlaat, zijn eerder vastgelegde getuigenissen zeker bruikbaar. Ook opgraving van bijvoorbeeld de decemberslachtoffers kan informatie leveren, bijvoorbeeld voor het vaststellen van de doodsoorzaak.
Politiebescherming kan nodig zijn bij het oproepen van getuigen en het bezoeken van plaatsen die van belang zijn voor het onderzoek. Bij voorkeur zouden getuigen gedagvaard moeten kunnen worden (Joinet 1997: 6 en 19). Belangrijk is het nemen van beschermende en bestraffende maatregelen tegen de verwijdering, de vernietiging of het misbruik van archieven. Het opstellen van een overzicht van beschikbare archieven moet zo snel mogelijk tijdens de overgang plaatsvinden. Ook de regels voor toegang tot de archieven moet aan de nieuwe situatie aangepast worden. De commissie moet vrije toegang hebben tot alle archieven. Het argument dat uit overwegingen van nationale veiligheid sommige archieven niet toegankelijk zijn, is niet gerechtvaardigd. Wel kan het zo zijn dat informatie die tot spanningen kan leiden niet in het rapport wordt opgenomen, maar het uitsluiten van onderzoek is niet gewenst (Joinet 1997: 7 en 21). Het verzamelen van feiten is in grote mate afhankelijk van de ondersteuning van de samenleving en het enthousiasme van de mensen. Met name kan een betrouwbaar ogende commissie nieuwe getuigenissen genereren. De vestiging van de commissie op een centraal, makkelijk toegankelijk punt, of op meer-dere plekken door het hele land is daarom wenselijk. Cruciaal daarbij zijn de uitleg van het mandaat aan het publiek, en de toegankelijkheid en bereikbaarheid van de commissie voor de hele samenleving (Forti & De Miranda 1998: 124-125). In Suriname lijkt
| |
| |
een vestiging in Paramaribo het meest voor de hand liggend, omdat daar de meeste mensen wonen. Wellicht is een filiaal in, of een bezoek aan, plaatsen in het binnenland (en wellicht ook aan vluchtelingen in Frans Guyana) wenselijk, omdat daar veel slachtoffers wonen, die niet in staat zijn naar Paramaribo te komen. Vanwege de aanwezigheid van veel betrokkenen in Nederland, moet de waarheidscommissie wellicht ook daar een vestiging krijgen.
| |
Openbaarheid
In tegenstelling tot de commissie in Zuid-Afrika, hielden de commissies in Chili en Argentinië uit angst voor instabiliteit geen openbare hoorzittingen. Getuigenissen over gruwelijkheden zouden de tegenstellingen tussen daders en slachtoffers kunnen doen toenemen. Veel commissies opteerden daarom voor zittingen achter gesloten deuren. Of een onderzoek openbaar is of niet, hangt af van de situatie in het land. In Zuid-Afrika waren de hoorzittingen openbaar, met daarbij een uitgebreide registratie op televisie als essentieel onderdeel. Hier werd ook veel nadruk gelegd op het ceremoniële kader. De gedachte was dat, omdat de meeste misdaden in het geheim plaatsvonden, de waarheidscommissie zo publiekelijk mogelijk moest optreden. Het bezwaar dat getuigen en slachtoffers wellicht angst hebben om in het openbaar te getuigen kan een reden zijn om het onderzoek niet openbaar te laten zijn. In Suriname kunnen vanwege de sfeer van angst en intimidatie die zo lang bestond, veel getuigen en slachtoffers wellicht bezwaren hebben tegen openbare hoorzittingen. Mogelijke ongewenste optredens van bijvoorbeeld Desi Bouterse, die altijd een meester is geweest in het bespelen van het publiek, lijken een voorkeur voor gesloten hoorzittingen te ondersteunen. De afweging of een grote openbaarheid opweegt tegen het mogelijk afhaken van getuigen moet in Suriname zelf gemaakt worden.
Het onderzoek mag best besloten en vertrouwelijk zijn zolang de eerlijkheid en neutraliteit gewaarborgd zijn (Hayner 1994: 647). Getuigenissen van slachtoffers en ooggetuigen moeten ten allen tijde op vrijwillige basis plaatsvinden. Anonimiteit is toegestaan maar uitzonderlijk behalve bij seksueel misbruik. De voorzitter en een commissielid moeten onderzoeken in hoeverre een dergelijk verzoek gerechtvaardigd is en in vertrouwen de identiteit van de getuige kennen. In het rapport wordt vervolgens wel een verwijzing naarde inhoud van de getuigenis opgenomen. Psychologische en sociale steun voor slachtoffers en getuigen, vooral bij seksueel misbruik en marteling, is belangrijk. Verder zijn de kosten die zij maken voor hun getuigenis voor de staat (Joinet 1997: 6 en 20).
| |
Eindrapport en Bekrachtiging
Hoorzittingen kunnen vertrouwelijk zijn om de druk op getuigen te verminderen en hun veiligheid te waarborgen, het rapport moet echter zo uitgebreid mogelijk worden gepubli-ceerd. ‘A truth commission that withholds publication of its own findings is at the very least a contradiction in terms’ (Méndez 1997: 269). In het rapport moet beschreven worden hoe de repressie functioneerde, waardoor de schuld aan specifieke personen en groepen kan worden toegewezen. Omdat het rapport ook toekomstgericht is, moeten aanbevelingen voor een betere samenleving opgenomen worden. Vanwege de autoriteit van de commissie kunnen die aanbevelingen veel invloed hebben. Het taalgebruik is belangrijk. Dit moet niet te bloemrijk zijn, de feiten spreken namelijk voor zich (Steiner 1997: 56 en 64). Een aanname door de president of de regering, de officiële erkenning
| |
| |
van de feiten, geven het rapport en de commissie een extra symbolische kracht, waarbij een excuus een erkenning is van het lijden van de slachtoffers. Aanbieding van het rapport aan de Nationale Assemblée en de regering en de navolgende publicatie is wenselijk, omdat een grote verspreiding bijdraagt aan het succes van een waarheidsproces. De president moet namens de Surinaamse overheid formeel en publiekelijk verantwoordelijkheid erkennen, waarbij berouw over het lang uitblijven van onderzoek getoond moet worden. Via een dergelijke officiële verklaring wordt de waardigheid van de slachtoffers hersteld, en laat de overheid zien dat ernstige mensenrechtenschendingen in Suriname niet meer getolereerd worden.
| |
Namen Noemen
Een controversieel punt is of namen van schuldigen genoemd moeten worden in het rapport. Ruwweg zijn er wat dat betreft twee opvattingen. De eerste is dat individuen zich bij een beschuldiging moeten kunnen verdedigen zoals bij een juridisch proces en dat namen dus niet genoemd moeten worden. De andere is dat het onthullen van de hele waarheid ook het noemen van namen inhoudt. Volgens de eerste opvatting moeten commissies geen namen noemen omdat waarheidscommissies geen juridische organen zijn. Informatie moet naar rechtbanken gestuurd worden, zoals in Chili gebeurd is. Volgens de tweede opvatting is het noemen van namen onderdeel van het waarheidsproces. Een absoluut standpunt in deze leidt in sommige omstandigheden tot een onacceptabele limitering van de hele waarheid. Een en ander hangt samen met de mogelijkheden tot vervolging na de uitgave van het rapport. Volgt er een proces, dan hoeven namen in het commissierapport niet genoemd te worden. Bij het ontbreken van een proces mogen namen genoemd worden, nadat de beschuldigden de kans hebben gehad de beschuldigingen te weerleggen. Een probleem hierbij is dat publicatie van het rapport zelf kan leiden tot annulering van geplande processen (Vgl. Méndez 1997: 265; Bronkhorst 1995: 152; Hayner 1994: 647-650; Joinet 1997: 6, 19). Mocht een gerechtelijk proces plaatsvinden, dan is het noemen van namen vóór het plaatsvinden van dat proces niet wenselijk. Versteviging van de democratie zorgt ervoor dat het noemen van namen niet leidt tot mogelijke wraakneming op de genoemde personen.
| |
Amnestie
Of amnestieën gegeven moeten worden is met name na de commissie van Zuid-Afrika breed bediscussieerd. In ruil voor volledige getuigenissen en bekentenissen werd daar amnestie verleend voor misdaden die uit politieke motivatie gepleegd waren. Dit was een vorm van individuele amnestie, collectieve amnestieën werden eerder al verleend aan het leger in diverse Latijns-Amerikaanse landen. Collectieve amnestieën zijn volgens het internationale recht niet te tolereren. Individuele amnestieën zijn soms gerechtvaardigd, maar niet zonder dat onderzoek heeft plaatsgevonden. Ook mag het geen gevolgen hebben voor compensatiemaatregelen (Joinet 1997: 8). Of amnestieën in Suriname, bijvoorbeeld in ruil voor een uitgebreide bekentenis, verleend moeten worden is een morele kwestie, waarover niet-Surinamers geen uitspraak kunnen doen. De volksvertegenwoordiging kan zich erover uitspreken of de Zuid-Afrikaanse weg wenselijk is. Uitgangspunt moet echter blijven dat amnestie zonder onderzoek uit den boze is.
| |
| |
| |
Adviesfunctie en Navolgende Regelingen
Een commissie moet aanbevelingen doen met als doel de daders hun schuld te laten bekennen, de overheid internationale verdragen te laten erkennen en maatregelen te laten nemen om herhaling te voorkomen. In de aanbevelingen zal de nadruk moeten liggen op institutionele hervorming, uitsluiting van daders uit de overheidsinstellingen en compensatie voor de slachtoffers. De hervorming van leger, politie en juridisch apparaat en de versterking van de democratische instituties staan daarbij centraal. De ontheffing uit hun functie van alle belangrijke functionarissen betrokken bij serieuze schendingen is essentieel. Als er sprake is van een binnenlands conflict of een burgeroorlog moeten alle bewapende groepen ontwapend en geïntegreerd worden. Indien mogelijk moeten de aanbevelingen verplicht gesteld worden. (Hayner 1994: 652-653; Joinet 1997: 10 en 20-21). Vanwege de autoriteit van de commissie kunnen de aanbevelingen een grote bijdrage leveren aan de institutionele hervormingen. De instelling van een permanent orgaan dat zowel huidige als oude mensenrechtenschendingen behandelt, bijvoorbeeld een nationale ombudsman, een parlementaire mensenrechten- of onderzoekscommissie of een nationaal mensenrechteninstituut, is gewenst (Bronkhorst 1995: 130-134; Carver 2000: 28). Een centraal lichaam als een waarheidscommissie kan wellicht niet alles grondig onderzoeken. Een lokaal, niet aan de overheid gebonden onderzoek, bijvoorbeeld van een NGO, kan beter inspelen op de wensen van de mensen. Aanvullende onderzoeken van organisaties als Moiwana '86 blijven daarom noodzakelijk voor een goede mensenrechtensituatie. De oprichting van musea draagt bij aan de historische beeldvorming van de mensen. Een goed voorbeeld is Robbeneiland in Zuid-Afrika, dat, als symbool van de apartheid, nu dienst doet als museum. Fort Zeelandia zou het Robbeneiland van Suriname kunnen worden, als symbool van het verwerpelijke verleden. De oprichting van monumenten is nodig om de mensen in contact
te houden met het verleden. Een aanpassing van geschiedenis-leerboeken is essentieel voor een kennis van de repressie.
| |
Tot Slot
In dit artikel heb ik proberen aan te tonen dat de instelling van een waarheidscommissie in Suriname mogelijk en wenselijk is. Mogelijk omdat de basisvoorwaarden voor een commissie in Suriname aanwezig zijn en wenselijk, omdat zo de hiaat van het tot nu toe uitgebleven onderzoek opgevuld kan worden. In een ideale situatie zou na het rapport van een waarheidscommissie een juridisch proces moeten plaatsvinden. De interessante situatie doet zich voor dat Suriname inmiddels begonnen is met een gerechtelijk onderzoek naar de decembermoorden, zonder dat een waarheidscommissie aan het werk is geweest. Hoe dit onderzoek gaat aflopen is op dit moment nog onduidelijk. Feit is dat de decembermoorden slechts een van de schendingen waren en dat andere schendingen nog steeds onbelicht blijven. Daarnaast is het van belang de decembermoorden in een breder kader te plaatsen, en de repressie van de jaren tachtig zo goed mogelijk te reconstrueren. Mijns inziens verdwijnt, ook met een positieve uitkomst van het gerechtelijke onderzoek, de noodzaak voor een waarheidscommissie niet. Een positieve uitkomst zou de instelling van een waarheidscommissie wellicht kunnen stimuleren. Nog beter zou het zijn als men in Suriname die uitkomst niet afwacht, maar zo spoedig mogelijk overgaat tot de instelling van een waarheidscommissie.
| |
| |
| |
Literatuur
Baehr, P., 1996
‘Waarheids- en verzoeningscommissies: een overzicht’. Internationale Spectator: 213-214. |
Baets, A.H.M. De, 2001
‘Archeologen van de repressie: de eerste stappen van waarheidscommissies op het pad van de geschiedbeoefening’. Nieuwste Tijd 3, p. 48-61 |
Bronkhorst, D., 1995
Truth and Reconciliation. Obstacles and Opportunities for Human Rights. Amsterdam: Amnesty International. |
Carver, R., 2000
‘Who Wants to Forget?’ Truth and Access to Information about Past Human Rights Violations’. Londen: Article 19 (WWW-tekst). |
Commissie Voorbereiding Institutie Onderzoek Mensenrechten (COVIM), 1999
Eindrapport. Paramaribo. |
Forti, A.W. & G.L. de Miranda ed., 1998
Waarheid en gerechtigheid: op zoek naar verzoening in Suriname. San José: Organisatie voor Gerechtigheid en Vrede en Inter-Amerikaanse Instituut voor de Mensenrechten. |
Grootemaat, F., 2001
‘Interview met Peter Baehr 10 juli 2001’. Opgenomen als bijlage 4 bij mijn afstudeerscriptie ‘Suriname's lange weg naar de waarheid. Het onderzoek naar de militaire repressie tussen 1980 en 1991’, pp. 94-104. |
Haaren, E. van, 1995
‘Hoe geneest een volk van zijn onderdrukking?’ Alerta 11: 10-12. |
Hayner, P.B., 1994
‘Fifteen Truth Commissions 1974 to 1994: a Comparative Study’. Human Rights Quarterly: 597-655. |
Hayner, P.B., 2001
Unspeakable Truths. Confronting State Terror and Atrocities. New York & London: Routledge. |
Joinet, L., 1997
Question of the Impunity of Perpetrators of Human Rights Violations (Civil and Political). Final Report. Genève: Verenigde Naties subcommissie voor de preventie van discriminatie en bescherming van minderheden. VN-document E/CN.4/sub.2/1997/20/rev.1. |
Méndez, J.E., 1997
‘Accountability for Past Abuses’. Human Rights Quarterly: 255-282. |
Neier, A., 1990
‘What Should be Done About the Guilty?’. The New York Review of Books 2: 32-35. |
Parlevliet, M., 1998
‘Considering Truth. Dealing with a Legacy of Gross Human Rights Violations’. Netherlands Quarterly of Human Rights: 141-174. |
Rotberg, R.I. & D.F. Thompson (eds.), 2000
Truth Versus Justice: the Morality of Truth Commissions. Princeton en Oxford: Princeton University Press. |
Steiner, H.J. ed., 1997
Truth Commissions: a Comparative Assessment. Cambridge Mass: Harvard Law School Human Rights Program. |
Drs. Frank Grootemaat studeerde eigentijdse geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. Dit artikel is gebaseerd op zijn doctoraal scriptie waarop hij in 2001 afstudeerde: Suriname's lange weg naar de waarheid. Het onderzoek naar de militaire repressie tussen 1980 en 1991.
E-mailadres: frankeibergen@hotmail.com
|
|