OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 18
(1999)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BerichtenOn-Surinaamse namen voor vogels uit SurinameEr bestaat sedert 1991 een lijst van Nederlandse namen voor alle, ruim 9300 toen van de wereld bekende vogelsoorten, samengesteld door C.R. Roselaar. De namen uit deze lijst staan ook in Complete checklist vogels van de wereld, een boek uit 1998, dat als auteur Michael Walters vermeldt. Bij nader inzien blijkt echter, dat Walters het in het Engels schreef, met daarin naast de wetenschappelijke namen de Engelse. André J. van Loon zorgde voor een Nederlandse vertaling en bewerking en is dus ook verantwoordeljk voor de overnamen uit de Roselaar-lijst. Nederlandse namen voor 9300 vogelsoorten! Dat maakte mij nieuwsgierig. Wat de namen van vogels in Nederland betreft was er niets verrassends te verwachten. Daar is de grote verscheidenheid aan volksnamen al lang uitgekristalliseerd tot een consequent toegepast stelsel van standaardnamen, die nu in de lijst dan ook allemaal gebruikt zijn. Maar hoe zou het staan met de Surinaams-Nederlandse namen die in Suriname zelf aan de vogels uit het eigen land gegeven worden? Hier had zich toch de gelegenheid voorgedaan een aantal kunstmatige boekennamen door echte, uit de Surinaamse volksmond, te vervangen en het bedenken van nieuwe overbodig te maken. Mijn verwachtingen waren evenwel niet hoog gespannen en daarom begon ik voorzichtig: met grietjebie. Het standaardwerk Het Leven der Dieren van Grzimek, in Suriname in menige schoolbibliotheek te vinden, geeft immers onder de vele vogels uit Suriname alleen aan deze ene zijn Surinaamse naam. Wat vind ik?: ‘grote kiskadie’. Mis dus. Alleen Nickerianen gebruiken ‘kiskadie’, in feite een Engelse naam. Maar een on-Nederlandse klank was dus kennelijk geen bezwaar voor de lijstmakers. Ik zocht dus verder en vond onder meer: ‘gekraagde boomgors’ voor roti, ‘schreeuwpiha’ voor paipaipijo of boesieskowtoe, ‘kleine chachalaca’ voor wakago en ‘gemarmerde tandkwartel’, jawel, voor tokor. Dan het lot van mooie, echt Nederlandse namen, al lang geleden in Suriname bedacht: ‘Finch' organist’ voor blauwdas, ‘Wilkins gors’ voor gelebek en ‘bonte watertiran’ voor katoenvogel of katoentje. En wat is er geworden van het dansmeestertje of srio? Dit algemene vogeltje fladdert telkens even snel op, alsof het aan touwtjes omhoog wordt getrokken, zoals een ‘dansmeester’ (het oude woord voor ‘marionet’). En daarbij roept het ‘srio!’. Ik geneer me het bedenksel uit de lijst van Roselaar/Van Loon te moeten opschrijven: ‘witbrauwgrasgors’. Naar mijn bevinding zijn er 31 Surinaams-Nederlandse namen die zonder enig vogelkundig of taalkundig bezwaar hadden kunnen worden opgenomen. De bovenstaande zijn daar voorbeelden van. Alleen margrietje, de specifiek Surinaamse naam voor enige soorten papegaai, staat wèl in de lijst. Was het bestaan van Surinaams-Nederlandse vogelnamen dan tóch bij Roselaar/Van Loon bekend? Het ergert en verdriet me telkens weer te moeten merken, dat het tot velen in Nederland maar niet wil doordringen dat men ook in Suriname (onder meer) Nederlands spreekt, ook als het gaat over in Nederland niet bekende dingen, zoals de eigen dierenwereld. En zij die zich daar wel van bewust zijn, nemen dan toch vaak niet de moeite waar nodig daar consequenties uit te trekken. Want, zeker, moeite zou het gekost hebben om de hier bedoelde selectie van Surinaams-Nederlandse vogelnamen te verwerken. Toch had dat moeten gebeuren.
J. van Donselaar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Foké A PouwIn het laatst verschenen nummer van Oso maakte de heer Man A Hing melding van het feit dat de Chinees Foké A Pouw in januari 1822 te Paramaribo overleed, terwijl algemeen aangenomen wordt dat de eerste Chinezen pas in 1853 voet op Surinaamse bodem gezet hebben. Over deze figuur heb ik enkele gegevens verzameld in het kader van mijn onderzoek naar de maatschappelijke achtergrond van de vrije zwarten en kleurlingen die in de jaren 1775-1816 deel uitmaakten van de schutterij van Paramaribo. Foké A Pouw die - als hoogstwaarschijnlijk enige Chinese kolonistGa naar eind1. - feitelijk natuurlijk buiten alle categorieën viel, was namelijk ingedeeld bij de burgercompagnie van vrije kleurlingen. Ik kan het één en ander mededelen over respectievelijk de duur van zijn verblijf in Suriname, zijn beroep, zijn nakomelingen en tenslotte over zijn ouders. De nachtwacht vormde in normale tijden de voornaamste belasting voor schutterplichtige stadsbewoners. Zo'n drie maal per maand dienden zij 's nachts de wacht te betrekken; in het geval van de vrije kleurlingen en zwarten aan het pad van Wanica. Wie niet kwam opdagen werd beboet met f 3,-. De absentie-graad was desalniettemin hoog. Ook Foké A Pouw liet het meer dan eens afweten. Zijn naam (in dit geval gespeld als ‘Fockie Apouw’ - een andere variant die men in de bronnen tegen kan komen is ‘Focké Apauw’) komt dan ook voor op een 1 maart 1806 opgemaakte lijst van burgers, die boeten verschuldigd waren wegens verzuimde nachtwachten.Ga naar eind2. Het door hem te betalen bedrag bedroeg op dat moment f 15,-. Hij was dus zeker vijf nachten waarin hij wacht had moeten lopen niet verschenen. Hetgeen impliceert dat Foké A Pouw zich op zijn laatst in januari 1806 (en vermoedelijk een poos eerder) in Paramaribo gevestigd moet hebben. Foké A Pouw voorzag in zijn levensonderhoud als visser. Dat was althans het geval in 1811. Bij gelegenheid van de volkstelling dat jaar liet hij buitendien invullenGa naar eind3. dat hij ‘een Chinees van geboorte uyt Canton’ was èn dat hij één slaaf bezat, een jongen van gemengd bloed, genaamd Robisoon, die timmermansleerling was. De Surinaamse visserij - op zee, zowel als op de rivieren en kreken - werd aanvankelijk voornamelijk door slaven uitgeoefend, maar was sedert het eind van de achttiende eeuw typisch een bedrijvigheid van vrije zwarten en kleurlingen. Achttien van hen, onder aanvoering van de mulat Adriaan Isaac Koopman (circa 1751-1804), schreven in 1788 in een memorie aan het gouvernement zeker te weten ‘dat er geene andere vissersbaasen [d.w.z. zelfstandige ondernemers, jjv] zijn dan de memoriante ten deesen’.Ga naar eind4. Koopman, in een eerder leven slaaf van een broer van de beruchte Susanna du Plessis, was een man met onmiskenbare voortrekkerscapaciteite.Ga naar eind5. Drie jaar tevoren had hij het initiatief genomen tot de oprichting van een vismarkt, een centrale plaats waar hij en zijn confraters hun vangst te koop aan konden bieden.Ga naar eind6. In 1788 trachtten Koopman c.s. overigens de medewerking van de overheid te krijgen om de concurrentie die zij van slaven ondervonden te elimineren. Bij dit gezelschap met gilde-achtige trekjes vond Foké a Pouw dus aansluiting. Nog kort voor zijn dood, in november 1821, betaalde hij de vereiste leges voor een vergunning om de visserij uit te oefenen.Ga naar eind7. Onder de anderen die rond die tijd betaalden voor een ‘vischpas’ bevond zich Robinson Focké, mogelijk dezelfde als de in 1811 door Foké A Pouw opgegeven slavenjongen, maar bovendien - naar alle waarschijnlijkheid - zijn zoon. Nadat Foké A Pouw op 21 januari 1822 zijn laatste adem uitgeblazen had, gaf een zekere Fanny van Pringle aan het departement van Onbeheerde Boedels en Wezen kennis van zijn overlijden. Een ambtenaar spoedde zich naar het sterfhuis. Hij constateerde dat de gestorvene geen testament had nagelaten en noteerde voorts | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘'t lijk zal morgen ochtend ten kosten van den boedel op een ordentelijke wijze ter aarde werde besteld - egter zal de doodkist betaald worden door de vrije Robinson Focké en James Focké, zijnde twee kinderen door den overledene verwekt bij bovengene Fanny van Prengel & door hem vrijgekogt.’Ga naar eind8. Nu zou het mij zeer verbazen wanneer Robinson Focké niet dezelfde persoon zou blijken te zijn als de in andere bronnen door mij aangetroffen Johannes Robinson Fokké. Maar dan is het minder waarschijnlijk dat hij een zoon was van Fanny van Pringle. Johannes Robinson Fokké stond namelijk tot 29 augustus 1866 bij de burgerlijke stand officieel ingeschreven als Robinson van Wassing.Ga naar eind9. En dat maakt weer aannemelijk dat hij het ‘mulatte kind’ Robinson is, dat samen met zijn broer Tomson in 1812 werd gemanumitteerd door de vrije mulattin Cornelia van Wossing. Hun moeder was blijkens het manumissie-rekest evenwel een slavin van genoemde Cornelia van Wossing, een negerin genaamd Sina en niet Fanny van Pringle.Ga naar eind10. Johannes Robinson Fokké kreeg kinderen met Henriette Jansje Boschman, een dochter van de vrije mulat Hendrik Willem Boschman en de vrije negerin Angelica van Heystvliet. Haar vader zowel als haar broers waren, net als haar man, vissers.Ga naar eind11. Zij en Fokké moeten kort voor zijn overlijden voor de wet zijn getrouwd. Fokké stierf op 27 april 1867; volgens zeggen van zijn weduwe had hij zijn ‘visschersaffaire’ geruime tijd tevoren aan zijn oudste zoon overgedragen.Ga naar eind12. Deze zoon was Frans Jacobus Fokké; bij de Emancipatie in 1863 ontving hij als tegemoetkoming voor het verlies van één slaaf - de visser Zeeman - f 300,-.Ga naar eind13. Fokké senior zou bij zijn overlijden in 1867, 62 jaar oud geweest zijn. Daartegenover staat bijvoorbeeld een vermelding uit 1840 van zijn leeftijd als 42 jaar.Ga naar eind14. Hij woonde toen met vrouw (‘huishoudster’ zo men wil), kinderen en schoonfamilie aan de Zwartenhovenbrugstraat no. 254, waar hij 27 jaar later ook zou overlijden. Was hij nu geboren in 1805 of in 1798 of ergens daaromtrent? Indien hij inderdaad de zoon was van Foké A Pouw, heeft het antwoord op die vraag belangrijke implicaties voor de datering van de komst van laatstgenoemde naar Suriname.Ga naar eind15. Over de stamvader der Surinaamse Fokké's nog één ding. Zoals de heer Man A Hing opmerkte was hij gedoopt en heette hij sedertdien Johannes Foké A Pouw. Die (R.K.) doop had slechts vier dagen voor zijn overlijden plaatsgevonden, in het ziekenhuis. De inschrijving van zijn doop vermeldt niet alleen een vollediger versie van zijn oorspronkelijke, Chinese, naam: Foké Toe A Bouw, maar ook de namen van zijn vader en moeder, respectievelijk Toe a Mooy en A Theen.Ga naar eind16.
Jean Jacques Vrij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
NaschriftDoor William L. Man A Hing
Het verslag van Jean Jacques Vrij met aanvullende archiefgegevens over Foké A Pouw geeft een duidelijk beeld van de wijze waarop Chinese immigranten zich aanvankelijk hebben geïntegreerd en gecreoliseerd in de plaatselijke samenleving. Het feit dat de ouders van Foké geheten waren Toe a Mooy en A Theen en als zijn eigen naam was opgetekend Toe A Bouw (mandarijns-pinyin: Du Ya Bao), maakt dat de eerder gegeven uitleg, namelijk dat ‘Foké’ geen naam is maar een kwalitatieve aanduiding (hierdoor) nog waarschijnlijker moet worden geacht. In deze traditionele vorm van naamvoering is de familienaam Toe ofte wel Du. Bijzonder interessant is overigens ook de omstandigheid dat Foké A Pouw geregistreerd was als (beroeps-) visser, want van oudere creoolse informanten had ik reeds geruime tijd geleden vernomen dat het gebruik van een fuik bij het vissen in Suriname geïntroduceerd zou zijn door Chinezen. Tot dusver is over deze opvatting niets terug te vinden in de bronnen en literatuur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met het gegeven dat als geboorteplaats van Foké de plaats Canton, dat is de hoofdstad van de provincie Guangdong, staat vermeld dient met grote omzichtigheid/voorzichtigheid te worden omgegaan. Immers ook bij een niet-onaanzienlijk aantal van de latere vrije immigranten wordt Canton als geboorteplaats vermeld, zulks ondanks het feit dat zij uit een andere, meestal kleinere plaats van de provincie Guangdong (oude spelling: Kwangtung) afkomstig blijken. Alle nieuwe onthullende informatie ten spijt is toch nog niet komen vast te staan wanneer en op welke wijze Foké het land is binnengekomen. Er zijn zoveel mogelijkheden te bedenken dat het in dit stadium weinig zin heeft om daarover te gaan speculeren. Verdere archiefstudie in deze zal mogelijk meer licht kunnen werpen op het leven van Foké vóór zijn binnenkomst in de kolonie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ko'w' go luku' tongoEen cursus Sranantongo voor zelfstudieKo'w' go luku is een conversatiecursus Sranantongo op cassette of CD. De titel van de cursus betekent zoveel als Laten we gaan kijken en geeft ook direct de opzet weer van deze cursus: een eerste kennismaking met het Sranantongo. De cursus is samengesteld aan de hand van veel gebruikte zinnetjes. Met eenvoudige woorden en zinnetjes raakt de cursist vertrouwd met het idioom en de gesproken taal. Het cursuspakket bestaat uit vijf boekjes en drie audiocassettes of drie audio CD's. Eén van de boekjes bevat de inleiding, tevens de handleiding van de cursus, en een uitgebreide dubbele woordenlijst. De cursus bestaat uit acht lessen. De kern van iedere les wordt gevormd door de gesprekken op de cassette of CD. Het cursuspakket is te verkrijgen voot 290 gulden, BTW en kosten voor verzending inbegrepen. Betalingen per girorekening: 78 60 343 ten name van Sipaliwini Expres, Dordrecht, of per bank: 31 53 49 905 ten name van de uitgever W. Leefmans, Dordrecht. Vermeldt u daarbij of u cassettes dan wel CD's wilt.
Sipaliwini Expres, Meteoorstraat 7, 3328 GK Dordrecht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
40 Jaar op zoek naar Surinaamse vooroudersToen mijn vader in 1926 met mijn moeder trouwde, had hij haar al bij zijn aanzoek gewaarschuwd: ‘Als je met mij trouwt, krijg je zwart en wit geblokte kinderen!’ Zij kregen maar één kind en dat had spierwit haar en grijsblauwe ogen. In deze leek ik op mijn vader. Toch had mijn vader een in Suriname geboren moeder: Theodora Petronella Stolte. Van jongs af aan was ik gefascineerd door dat Surinaamse voorgeslacht. Mijn grootmoeder was al in de Eerste Wereldoorlog overleden, dus had ik over haar jeugd in Suriname geen informatie ‘uit de eerste hand’. De kleurrijke familieverhalen die ik in mijn jeugd hoorde, kon ik later als amateur-genealoge, slechts met grote moeite verifiëren. Zo zou mijn grootmoeder de oudste dochter zijn van een Hollandse vader en West-Indische moeder. Was deze vrouw dan een creoolse? Het zou ook een Indiaanse geweest kunnen zijn. Boeiend voor het schoolkind dat ik toen was. Ik zag mijn voorvader als een soort Winnetoe over de prairie jagen! Maar wat leerden wij als kind over Suriname? Niets! Van het vroegere Nederland-Indië kende ik de namen van eilanden, plaatsen en rivieren. Maar toen ik bij mijn Surinaams onderzoek de rivier Saramacca tegenkwam, wist ik niet waar ik die zoeken moest. Toen ik in 1955 als maatschappelijk werkster bij de gemeente Katwijk in dienst kwam, ben ik mij in mijn vrije tijd gaan toeleggen op genealogie (stamboomonderzoek). Van de meeste voorouders heb ik sindsdien zeer veel uit zeer oude tijden kunnen terugvinden, behalve van mijn Surinaams voorgeslacht. De moeilijkheid is dat er geen familieleden meer in leven zijn die mijn grootmoeder nog gekend hebben en feitelijke informatie kunnen verschaffen. Ik ben dus aangewezen op wat ik uit mondelinge overlevering nog weet en op wat de Nederlandse archieven mij te bieden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben en juist die laatste hebben mij door de jaren heen nogal eens in de steek gelaten. Altijd werd er gezegd: ‘Doet u geen moeite. De archiefgegevens die u uit Suriname wilt hebben zijn óf opgegeten door mieren en pieren, óf verbrand, óf door vocht vergaan.’ Om recht te doen aan mijn grootmoeder, naar wie ik ben vernoemd, en met de deskundige hulp van mijn echtgenoot, gepensioneerd chef Burgerzaken, heb ik mijn onderzoek doorgezet en in de loop der jaren het volgende gevonden. Naar mij bekend, is de eerste Stolte die zich in Suriname vestigde mijn betovergrootvader geweest. Philippe François Chrétien Stolte (1796-1864). Hij was een zoon van een uit Zwolle stammende familie, dis zich als militair aansloot bij de West-Indische Jagers in welk korps hij het tot Luitenant Kolonel bracht. Hij huwde in 1820 met Judith E.G. van Ingen, een burgemeestersdochter uit Kampen (1795-1879). Het jonge stel zal direct na het huwelijk naar Suriname zijn vertrokken, want haar attestatie van de Nederlands Hervormde kerk in Kampen voor de kerk in Paramaribo werd in februari 1821 afgegeven. In Paramaribo kregen zij drie kinderen in de jaren 1821, 1823 en 1824. De oudste dochter was Catherina M.A. Stolte. Zij zou later huwen met Jan A. De Lanoy, uit een Hugenotengeslacht dat ook in Suriname voorkwam. Kennelijk is het echtpaar Stolte daarna met verlof naar Nederland gegaan. Aldaar zijn namelijk de drie jongste kinderen geboren, waaronder mijn overgrootvader Pieter Stolte in 1830. In 1836 vind ik vader Philippe Stolte weer terug in Suriname. Hij is dan ambtenaar geworden, want op zijn conduitestaat staat vermeld: ‘Landdrost in Suriname op de voordeelen verbonden aan zijnen rang van Luitenant Kolonel.’ Twee jaar later is hij Landdrost van het district Coronie en krijgt er een klerk bij. In 1859 wordt hij op eigen verzoek eervol ontslagen en gaat met zijn vrouw terug naar Nederland waar beiden zijn overleden. Mijn overgrootvader Pieter Stolte is in 1830 in Nederland geboren. Van zijn jeugd is mij niets bekend. Op een zeker moment is ook hij naar Suriname vertrokken, waarschijnlijk met zijn ouders. In 1853 tref ik hem aan op de lijst van West-Indische Ambtenaren (1850-1918). Hij wordt dan ambtenaar in de kolonie Suriname tegen een wedde van f 100,- 's maands. In de loop van dertien jaar brengt Pieter Stolte het tot hoofd- bij de administratie van financiën. Begin 1867 wordt hij ontvanger der belastingen in Nickerie en in 1869 ambtenaar van het openbaar ministerie in Nickerie. Intussen heeft hij een jonge vrouw leren kennen van Surinaamse afkomst. Zij heet Martha Elisabeth de Wees, maar wordt in de genealogie van het geslacht Van Ingen (Pieters moeder) aangeduid als: Ene West-Indische vrouw genaamd Bébé. Zij huwen in Paramaribo eind 1864. Hun oudste dochter, mijn grootmoeder, werd geboren in 1857 en dat is wel zeven jaar eerder! In mijn bezit is een foto waarop mijn grootmoeder staat met haar iets jongere zusje Betsy. Op de achterzijde van het origineel, gemaakt door S. del Castilho, Photografist/Suriname staat: ‘Paramaribo December 1866. Doortje en Betsy Stolte aan hare lieve Grootmama.’ Ik kan dus gevoeglijk aannemen dat Betsy ook vóór het huwelijk is verwekt. Mondelinge overlevering wil dat het echtpaar Stolte-De Wees meer kinderen heeft gehad die in Suriname zijn gebleven tot kort voor de Tweede Wereldoorlog. Ik heb dit niet kunnen verifiëren, noch van enig nageslacht vernomen. In oktober 1871 werd Pieter Stolte eervol ontslagen als ontvanger der belastingen in Nickerie, onder toekenning van onderstand. Zijn conduitestaat eindigt met een aantekening op 20 mei 1885 als volgt: ‘Zijn overvoer verleend met gezin naar Nederland.’ Ik neem aan dat Pieter het huwelijk van zijn oudste dochter Theodora Petronella met Herman Ioan Jordens in juli 1885 in Deventer wilde meemaken, doch ondanks intensief onderzoek heb | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Paramaribo december 1866: Doortje en Betsy Stolte
(foto: S. del Castilho) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ik de aankomst van het gezin in Nederland niet kunnen vinden. Theodora Petronella Stolte is als jong meisje naar Nederland gegaan. Het verhaal wil dat zij de reis nog per zeilschip vanuit Suriname heeft gemaakt. Zij kwam in huis bij haar tante Catharina M.A. Stolte gehuwd met J.A. De Lanoy. Waarschijnlijk woonden zij eerst in Enschede, verhuisden in 1874 naar Leeuwarden en vervolgens in 1877 naar Deventer. Haar oom was in deze plaatsen Rijksontvanger. Voor het huwelijk met mijn grootvader Jordens (1848-1919) had grootmoeder nog de toestemming nodig van haar ouders. De bijlagen bij de huwelijksakte bevatten de notariële akte van toestemming in Suriname ondertekend door zowel Pieter Stolte als door Martha E. de Wees. De moeder was de schrijfkunst dus machtig. Tot mijn verbazing kwamen op deze akte, behalve de handtekeningen van de notaris in Nickerie, ook die van de Gouverneur van Suriname, de President van het Hof van Justitie, de Koloniale Ontvanger & Betaalmeester en de Secretaris Generaal van het Ministerie van Koloniën voor. Het document heeft er dan ook vijf jaar over gedaan voor het in 1885 in Deventer kon worden geregistreerd! Het voor mijn onderzoek belangrijkste document was een kopie van de geboorteakte waardoor het bewijs was geleverd dat grootmoeder zeven jaar voor het huwelijk van haar ouders was geboren. Op deze akte stond vermeld dat Pieter Stolte en Martha E. de Wees bij de voltrekking van hun huwelijk het kind hebben gewettigd. Bleef tot 1999 de open vraag: wie was Martha E. de Wees en wat is er na 1880 met haar en haar echtgenoot geschied? Ter beantwoording daarvan heb ik eerst alle obligate wegen bewandeld langs diverse archieven, kerkelijke en andere instanties en personen. Alleen met negatieve resultaten. Mensen die je aanraden het bevolkingsregister in Paramaribo aan te schrijven. Anderen die je dat juist afraden omdat de archieven in Suriname in een deplorabele toestand verkeren. Stukken in de krant waarin deze toestand wordt onderschreven. Ook iemand ontmoet die vertelde wél de officiële instanties in Suriname te hebben aangeschreven: ‘Het heeft me handen met geld gekost en niets opgeleverd.’ Ik wanhoopte al aan enig resultaat van mijn nasporingen, toen mijn man op het lumineuze idee kwam om eens te gaan zoeken in oude Surinaamse kranten die in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag worden bewaard. Ik heb toen diverse jaargangen ingezien van Suriname, koloniaal Nieuws- en Advertentieblad. Een interessant blad voor hen die het verleden van Suriname willen bestuderen. En zie daar.... Op Vrijdag 15 Januari 1886, No. 5 vind ik onder het kopje ‘Officiële Berichten’ het volgende: ‘Tot opzeggen toe in pacht afgestaan aan M. E de Wees, echtgenoote van P. Stolte, het erf gekend onder de 2e B.W. No. 130, thans genummerd 2e B.W. No. 330, en een perceel land, groot 2 HA gelegen aan de rechteroever der Saramacca, deel uitmakende van het lot No. 204.’ Dat in dit bericht staat ‘echtgenoote van’ betekent voor mij dat echtgenoot Peter Stolte begin 1886 nog in leven was. Vele jaargangen nog nagekeken op berichten van de Burgerlijke Stand, doch geen overlijden van Pieter gevonden. Wat mij wel bevreemdt, is dat de verpachting van het stuk grond op naam staat van de vrouw. In Nederland was dat in die jaren niet mogelijk. Een huur- of pachtcontract stond altijd op naam van de echtgenoot. Intussen was het eind maart 1999 geworden. In de hal van het ARA te Den Haag is de jaarlijkse boekenmarkt en bij het bezoek daaraan, zie ik dat een hoek van de hal is ingericht voor informatie over de West-Indische gebieden. Met een gevoel van ‘je kunt maar nooit weten’ ga ik daarop af en vind daar het boek Manumissies in Suriname (van Okke ten Hove en Frank Dragtenstein). Tot mijn stomme verbazing in het namenregister de naam van Martha E. de Wees aan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Grootmoeder als kind van een paar jaar tegen de schoot van haar Surinaamse moeder (gekopieerd van een glazen plaat)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
No. 4045. Slavennaam Bébé, Eigenaar: het Gouvernement, afkomstig van plantage ‘Mijn Vermaak’, vrijgelaten op 19 februari 1855, geboren in 1834 als dochter van Eva. Manumissie verleend wegens beloning goed gedrag en wegens de verjaardag van de Koning. Beroep: kamenier. Verder in een vitrine stond het Historisch Geografisch Woordenboek van Suriname waarin ik de naam van de plantage ‘Mijn Vermaak’ heb opgezocht. Mijn-Vermaak; koffijplantaadje aan de Beneden-Saramacca ter regterzijde in het afvaren; palende bovenwaarts aan de koffijplantaadje Broederschap, benedenwaarts aan de koffijplantaadje La Prévoyance, 1000 akker groot, met 182 slaven. Deze ontdekking werd prompt feestelijk gevierd met enkele personeelsleden van het Centraal Bureau van de Genealogie waaronder een Surinamer. ‘Dit is het einde,’ zei iemand, waarop mijn commentaar was: ‘Nee, dit is het begin van een nieuwe speurtocht naar voorouders in Suriname.’ Ik weet dat velen bezig zijn Surinaamse roots te onderzoeken. Kunnen we deze activiteiten niet eens bundelen?
Th.A. Slatius-Jordens is maatschappelijk werkster. Zij is een enthousiast amateur genealoge. Haar adres is: Parklaan 28, 2225 SP Katwijk (ZH).
Th.A. Slatius-Jordens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het project ‘125 jaar Hindostaanse immigratie’Sandew Hira
In december 1996 startte het onderzoeksbureau Amrit Consultancy in Den Haag met het Instituut voor Maatschappij Wetenschappelijk Onderzoek (IMWO) van de Universiteit van Suriname een project om persoonsgegevens van hindostaanse immigranten voor een breed publiek beschikbaar te maken via de publicatie van een boek. Het project werd in Suriname gesteund door de vereniging Nauyuga.Ga naar eind1 De projectleiders waren Sandew Hira vanuit Amrit Consultancy en de historicus Maurits Hassankhan vanuit het IMWO. Het was eigenlijk een ‘wild idee’. Het ‘wilde’ zat in de omvang en het idee: We hadden geschat dat het om een boek van vijfhonderd pagina's zou gaan en wisten dat er in de hindostaanse gemeenschap al jaren vraag naar deze gegevens bestond. Tot dan toe was geen poging ondernomen om deze gegevens voor een breed publiek toegankelijk te maken. Het boek dat uiteindelijk gepubliceerd werd, omvatte 5.000 pagina's, verdeeld over vijf delen. Tegelijkertijd zijn deze gegevens in de vorm van een database met speciale software uitgebracht om het zoeken te vergemakkelijken. Onder leiding van Hassankhan werden in Suriname in amper zeven maanden de gegevens van ruim 34.000 immigranten in de computer ingevoerd. Dit was de eerste stap in de vorming van een Historische Database Suriname (HDS). De data over de hindostaanse immigranten is het eerste omvangrijke project voor de digitalisering van persoonsgegevens in Suriname (en zelfs in Nederland!). De volgende stap is de invoer van gegevens van Javaanse en Chinese immigranten.Ga naar eind2 Bij de voorbereiding van het project zijn we niet uitgegaan van een concept met betrekking tot een historische database. We hadden ook niet als doel een historische database te ont- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wikkelen. Wij hebben ons primair gericht op het publiceren van een boek met de namen van de contracten en de plaatsen waar ze vandaan kwamen. De recordformat voor de data-invoer werd gemaakt op basis van de aanwezig lijsten uit de immigratieregisters. Die structuur werd als uitgangspunt genomen. De hindostaanse database heeft hierdoor de vorm gekregen van een enkelvoudige tabel met de volgende structuur:
Aan het eind van de invoer was er niet alleen materiaal voor een boek, maar tevens een database waarvan voor ons aanvankelijk ook niet duidelijk was wat we ermee wilden. Duidelijk was alleen dat we statistische analyses wilden maken van het bestand.Ga naar eind3 Al tijdens de voorbereiding waren er contacten met het Algemeen Rijksarchief (ARA) in Den Haag. Die contacten resulteerden in de mogelijkheid om in het ARA de database voor het publiek beschikbaar te stellen. Het ARA liet hiervoor software ontwikkelen en gaf de database een plek in haar dienstverlening aan het publiek. Reeds voor de start van het immigratie-project was ik bezig voorbereidingen te treffen voor de productie van een nieuwe encyclopedie voor Suriname. Ik verrichtte een voorbereidende studie naar hoe encyclopedieën geproduceerd worden. In 1997 werden bij Amrit Consultancy alle trefwoorden van de twee encyclopedieën van Suriname (Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië 1914/17 en Encyclopedie van Suriname 1977) ingevoerd in een database. Daarbij gaat het niet alleen om het trefwoord, maar ook om hun kenmerken, zoals omvang van de tekst, illustraties et cetera. Rond dezelfde tijd nam het verschijnsel internet een grote vlucht. De mogelijkheden om informatie via internet te verzamelen en beschikbaar te stellen heeft het concept van een encyclopedie in print achterhaald. De database gaf mij de gelegenheid om me meer bezig te houden met het ontwikkelen van een concept van een historische database. Bij de huidige stand van de technologie zijn sprekende computers al mogelijk. Spraakherken- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nings- en vertaalprogramma's zijn volop in ontwikkeling en ze worden met de dag beter. Veel computers zijn nog gebaseerd op de communicatie via een soort toetsenbord (telefoontoestel, druktoetsen, gewone toetsenborden), maar het is een kwestie van tijd voordat spraakherkenningsprogramma's ze min of meer overbodig maken. Nu al is het mogelijk via internet bestanden uit verschillende landen op te halen via één computer en de resultaten op één scherm te tonen. De huidige technologie stelt ons in staat om nu al een historische database te bouwen die tegelijk het karakter van een encyclopedie heeft. Het probleem van een historische database zit vooral in de ontwikkeling van de database-structuur waarmee de technologie moet werken. In mijn opvatting zou een dergelijke database op gestructureerde wijze de volgende gegevens bevatten:
Wat deze informatie tot historische informatie maakt is de factor tijd. Door aan alles een tijdsfactor te koppelen wordt een historische database gevormd. Het is niets anders dan een digitale encyclopedie die gigantisch veel informatie bezit, in ons geval over Suriname. Nu reeds wordt een groot deel van de informatie op informatiedragers zoals papier, geluid en beeldmateriaal in digitale vorm geproduceerd. Feitelijk is er al een gigantische database aanwezig van digitale informatie voor toekomstige historici die onderzoek doen naar het leven in Suriname in 1999. Deze is zelfs voor een deel in gestructureerde vorm aanwezig. Een willekeurige zoektocht op internet levert een aantal sites waar informatie op onderwerpen kunnen worden aangevraagd. De grote uitdaging ligt in het digitaliseren van de informatie die nu niet als zodanig beschikbaar is. Om dit goed te kunnen doen, moet er wel een toekomstvisie zijn van de database en over de wijze waarop de historische informatie gedigitaliseerd moet worden. Die visie bevat een technisch component (database-ontwikkeling) en een vakhistorische dimensie. Ik zal niet ingaan op de technische aspecten van database-ontwikkeling, maar stip slechts aan welke vraagstukken hierbij een rol spelen. Het is geen inventarisatie van alle technische vraagstukken. Ik kies bespreek hier de vier belangrijkste. Bij de hindostaanse database zijn twee bronnen bij elkaar gevoegd: de informatie uit de Immigratieregisters en de informatie uit de zogenaamde Klappers. De Klappers zijn in de latere jaren opgesteld en bevatten naamsgegevens uit de Immigratieregisters. De overschrijving was echter onbetrouwbaar doordat bijvoorbeeld veel namen verkeerd werden overgeschreven. Die bronnen zijn bij elkaar gevoegd, zodat ontbrekende gegevens uit de Immigratieregisters konden worden aangevuld met de (onbetrouwbare) gegevens uit de Klappers. Ongeveer eenderde deel van de Immigratieregisters is in de loop der tijd vernietigd. Een eerste technisch probleem is dan ook hoe de informatie uit diverse bronnen aan elkaar te koppelen. Er zijn immers nogal wat historische bronnen die overlappende gegevens bevatten, waarvan sommige betrouwbaar zijn en andere weer niet. Een tweede probleem betreft persoonsgegevens. In het Nederlandse archiefwezen is een discussie aan de gang over de ontwikkeling van een Generieke Database Persoonsgegevens (GDP). De centrale vraag is hoe een datamodel en een functioneel ontwerp voor het archiefwezen kunnen worden ontwikkeld rond de invalshoek ‘personen’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Algemeen Rijksarchief in Den Haag (ARA) en Amrit Consultancy hebben een projectvoorstel gemaakt om dit probleem aan de hand van Surinaamse archieven op te pakken. Het project is een experiment om aan de hand van de bronnen uit de Surinaamse archieven te komen tot een Generieke Database voor Persoonsgegeven die algemene toepassing zou kunnen vinden in het archiefwezen. Het derde probleem is de betrouwbaarheid van digitale bronnen. Stel dat de database gekraakt wordt, dan zou iemand de gegevens kunnen wijzigen en daardoor de geschiedschrijving drastisch kunnen beïnvloeden. In de hindostaanse database zijn gegevens opgenomen over de kaste van de hindoes. Nu lijkt kaste in Suriname geen rol te spelen in het maatschappelijk leven, maar er wordt in sommige kringen hieraan toch nog veel waarde gehecht. Iemand die toegang heeft tot de database en in staat is om wijzigingen door te voeren, zou de kaste-gegevens van zijn voorouders kunnen veranderen, om maar niet te spreken van gegevens als grondbezit en dergelijke. Een laatste probleem dat we onder de aandacht willen brengen is de fysieke locatie van historische bronnen die aan elkaar gekoppeld zijn. Historische bronnen bevinden zich niet alleen op door de overheid aangewezen locaties. Instituten, bedrijven en natuurlijke personen herbergen historische bronnen. Digitalisering stelt ons in staat deze bronnen aan elkaar te koppelen. Zo heeft een Surinaamse particulier (Reinier Pahladsingh) op internet een genealogische site van zijn familie opgezet (www.pahladsingh.net) met foto's van zijn familie. Hij beschikt over beeldmateriaal en zal ongetwijfeld ook andersoortig materiaal verzamelen (brieven, kaarten, voorwerpen et cetera). Anders gezegd, er zijn locaties waar historische informatie wordt bewaard en bijgehouden en via internet wordt ontsloten. Overheidsarchieven kunnen worden aangesproken op hun taak (conservering van historisch materiaal). Particulieren en bedrijven kunnen we daar niet op aanspreken, terwijl ze waardevol werk doen door die bronnen te bewaren en te ontsluiten. Internet schept de mogelijkheid om deze bronnen aan elkaar te koppelen. Maar hoe verzeker je dat die bronnen ook goed geconserveerd blijven? De hiervoor geschetste ontwikkelingen hebben uiteraard gevolgen voor de historicus en het historische bedrijf in de eenentwintigste eeuw. Het doorspitten van het archiefmateriaal is thans een tijdrovende bezigheid. Door de digitalisering zal veel nieuw historisch materiaal door technici verzameld en beschikbaar gesteld worden. Daarnaast biedt digitalisering voldoende mogelijkheden tot bijvoorbeeld comparatieve studies. Door deze mogelijkheden te benutten kan de historische wetenschap nieuwe wegen inslaan en wellicht leiden tot nieuwe inzichten.
Sandew Hira, directeur van Amrit Consultancy in Den Haag, Gerard Doustraat 160, 2526 NK Den Haag, E-mail: amrit@bart.nl | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[achterplat]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|