| |
| |
| |
Rick Derveld
Veranderingen in de Surinaamse politiek 1975-1998
In dit artikel bespreek ik een aantal veranderingen in de politieke structuur en politieke cultuur in Suriname de laatste vijfentwintig jaar. Alvorens op deze veranderingen in te gaan geef ik een beschrijving van de politieke praktijk van vóór 1975, het jaar waarin Suriname onafhankelijk werd.
| |
Kenmerken van de Surinaamse politiek vóór 1975
Verschillende auteurs hebben een beschrijving gegeven van de Surinaamse politieke arena in de periode na de Tweede Wereldoorlog (zie onder meer: Van Lier 1971; Bagley 1973; Kruijer 1973; Dew 1978, 1994; Ooft 1979; Derveld 1982; Fernandes Mendes 1988; Haakmat, 1996). Andere auteurs hebben deelaspecten van de Surinaamse politiek beschreven (zie onder meer: Schalkwijk 1996; Meel 1998; Egger 1993, 1996; Lamur 1973; Ramsoedh, 1998).
De politieke onafhankelijkheid betekende geen breuk met de politieke processen zoals die tot dan toe verliepen. De belangrijkste kenmerken van de Surinaamse politiek vóór de staatkundige onafhankelijkheid zal ik hieronder kort samenvatten.
Politiek en etniciteit vormen in Suriname de keerzijde van dezelfde medaille. Etnische herkomst van mensen functioneert als onderling bindmiddel en tevens als een middel dat de politieke leiders gebruiken om een politieke achterban te mobiliseren. Etniciteit is niet gelijk te stellen aan ras alleen en houdt veel meer in. Ook de identiteit van een groep en de cultuur waaronder de taal moet men hiertoe rekenen. Etniciteit is geen statisch fenomeen. Bovendien is zij geen scherp omlijnd fenomeen. Politieke partijen of leiders uit politieke groeperingen mobiliseren een achterban grotendeels op basis van etnisch/culturele verschillen of verscheidenheid.
Een tweede kenmerk van de Surinaamse politiek betreft het verschijnsel tokenisme. Wij kunnen het omschrijven als een verschijnsel waarbij politieke partijen een persoon of personen uit een andere etnische groepering kandideren op min of meer verkiesbare plaatsen met als doel mensen uit de groepering waartoe de gekandideerde etnisch/cultureel behoort, er toe te bewegen op deze kandidaat te stemmen. Aldus komt de uitgebrachte stem ten goede aan de partij van de etnische groep die de persoon of personen heeft gekandideerd.
Fragmentatie is een derde kenmerk en heeft betrekking op de voortdurende opsplitsing en het uiteenvallen van politieke partijen en politieke groeperingen.
Een vierde kenmerk betreft het cliëntelisme. Het houdt in dat politieke partijen hun aanhang door middel van patroon-cliënt-relaties mobiliseren (voor een uitgebreider bespreking hiervan zie: Eisenstadt en Roniger 1984: 48 e.v.). Het gaat hierbij om min of meer langdurige vertrouwensrelaties. Door middel van deze relaties krijgen cliënten in ruil voor hun stem de mogelijkheid maatschappelijk gewaardeerde goederen, bijvoorbeeld een baan, een of andere vergunning of een landbouwperceel te verwerven. In Suriname wordt dit verschijnsel in de volksmond ‘regelen’ genoemd. Daarbij wordt in veel gevallen gebruik gemaakt van tussenpersonen (middlemen, Brookers).
Coalitievorming is een vijfde kenmerk. Vanaf de verkiezingen van 1955 heeft geen enkele po- | |
| |
litieke partij een meerderheid aan zetels in het parlement (of Nationaal Assemblee) weten te behalen. Coalitievorming was en is derhalve een noodzaak om te komen tot meerderheidsregeringen. Een veel beschreven samenwerking in dit verband is die tussen de NPS en de VHP in de periode 1958-1967. Deze samenwerking staat bekend onder de naam ‘Verbroederingspolitiek’.
Een zesde kenmerk is de vijandige relatie tussen oppositie en regeringscoalitie. De voortdurende gespannen, soms vijandige relatie tussen regeringspartijen en oppositie is er mogelijk mede de oorzaak van dat de oppositie-partijen geringe ruimte krijgen constructief hun oppositionele taken te vervullen. Dit kan men zien als een structureel kenmerk van de Surinaamse politiek. Vooral in de periode 1973 tot 1980, maar ook in de periode na 1987 kwamen ernstige conflicten veelvuldig voor.
Tenslotte zijn er twee kenmerken die ik hier kort noem en later nog uitvoerig zal bespreken: de wijze van financiering van de activiteiten van de politieke partijen en het ontbreken van duidelijke ideologische achtergrond of uitgangspunten bij de meeste politieke partijen (Van Lier 1971: 296; Derveld 1982: 54). Wat betreft het punt van de financiering van politieke activiteiten kunnen we vaststellen dat politieke partijen over het algemeen niet beschikken over een ledenbestand, waarbij de leden regelmatig contributie betalen. De financiering van politieke campagnes is een kostbare zaak. In veel gevallen wordt een beroep gedaan op de meer gefortuneerde leden naast andere vormen van fondswerving. Het is niet ongebruikelijk dat na een eventuele verkiezingswinst deze geldschieters de ‘rekening’ aanbieden aan de politieke leiding van de partij. De vereffening, hun beloning, kan bestaan uit lucratieve opdrachten, vergunningen en dergelijke. Onnodig te zeggen dat deze vorm van reciprociteit aan corruptie doet denken.
Voor wat betreft de ideologische uitgangspunten of achtergrond, kan gezegd worden dat met uitzondering van de PNR (Partij van de Nationale Republiek) en de later ontstane kleinere partijen als de PALU (Progressieve Arbeiders- en Landbouwers Unie) en het DVF (Democratische Volks Front) de overige partijen geen ideologisch en principieel karakter hebben. Aan de hand van de hiervoor besproken kenmerken zal ik de veranderingen die na 1975 zijn opgetreden in de politieke structuur en politieke cultuur bespreken.
| |
Etniciteit
Bij de verkiezingen van 1973 en 1977 en ook in de periode na 1987, vindt politieke partijvorming grotendeels plaats op basis van etnische/culturele verschillen. Leiders van de verschillende etnische/culturele groepen mobiliseren een aanhang mede op basis van etnische solidariteit. Verschillende onderzoekers (Dew 1978, 1994; Egger 1993) hebben opgemerkt dat etniciteit nog steeds een belangrijke factor in de politiek vormt. Egger (1993: 252) constateert dat ‘Suriname het laatste decennium van de twintigste eeuw even verdeeld is ingegaan als de periode daarvoor’. Dat wil niet zeggen dat de leden van de verschillende etnische groepen allen ook daadwerkelijk hun stem uitbrengen op de kandidaten van de ‘eigen’ etnisch/culturele politieke partij. Er zijn hiervoor onder andere twee redenen aan te wijzen. In de eerste plaats worden er stembusafspraken gemaakt tussen politieke partijen. Zo werden bijvoorbeeld tussen de Hindostaanse VHP en de Javaanse SRI bij de verkiezingen van 1973 in het district Commewijne - met een overwegend Javaanse bevolking - stembus afspraken gemaakt. De VHP kandideerde toen evenals de samenwerkende partner de SRI een Javaan. Beide kandidaten werden gekozen. De VHP zou gelet op het
| |
| |
aantal Hindostaanse kiezers in dit district nooit op eigen kracht aan een parlementszetel komen. Een tweede reden vormt het nog verderop te bespreken kenmerk tokenisme.
Een andere wijze waarop etniciteit werd ingezet om een achterban te mobiliseren, betrof de methode die bijvoorbeeld door de NPS (Nationale Partij Suriname) werd gebruikt. Werkgemeenschappen van andere etnisch/culturele groepen dan de overwegende Creoolse achterban van die partij werden binnen deze partij opgericht. Op deze wijze werden stemmen aan andere etnisch/culturele groepen onttrokken.
Sedney (1997: 153), die zelf ruime praktische ervaring heeft in de Surinaamse politiek, vat het belang van etniciteit in de Surinaamse politiek als volgt samen: ‘Een politieke partij die in enig district zetels wil behalen zal moeten appelleren aan de dominante bevolkingsgroepen van het district’. Het ras of de etnische kenmerken van de kandidaten zijn daarbij van doorslaggevende betekenis (vgl: Derveld 1981, 1996). Het appelleren kan echter in de praktijk neerkomen op de inboezeming van angst jegens andere etnisch/culturele groepen. Bekend is het verschijnsel waarbij tijdens politieke campagnes de leiders van verschillende politieke partijen hun aanhang mobiliseren door gebruik te maken van (latente) gevoelens van angst die bij de achterban leven. Deze gevoelens - onder andere de vrees voor overheersing door andere etnisch/culturele groepen - worden door de leiders geëxploiteerd. Wederzijdse vooroordelen en negatieve stereotypen worden tijdens de campagnes geventileerd. Ook leiders van politieke partijen die samenwerkingsverbanden met elkaar zijn aangegaan voelen zich niet gehinderd angsten, stereotypen en vooroordelen die onder de etnisch/culturele groepen leven als middel ter mobilisering van een achterban tijdens de politieke campagnes in de strijd te werpen. Haakmat (1996: 76) spreekt in dit verband van ‘podiumtaal’.
Schalkwijk (1996: 38-41) stelt dat tijdens de laatste verkiezingscampagnes in 1996 in de VHP bijvoorbeeld er even een discussie en poging was om een etnische campagne te voeren. Op de Hindostaanse radiostations en in de districten is er gepoogd om via een enigszins etnisch getinte campagne aan te geven welke partij het best in staat zou zijn om de Hindostaanse belangen te behartigen. Volgens Schalkwijk leek het soms meer te gaan om het onderstrepen van de eigen groepsidentiteit dan om een strijd tegen andere etnische groepen. Voorts toont Schalkwijk (1996: 38) met cijfers aan dat de drie grootste bevolkingsgroepen tussen 1994 en 1995 in afnemende mate zijn gaan geloven dat etniciteit van belang is om vooruit te komen in de samenleving. De onderzoeker typeert de strijd tussen de Pendawalima en de KTPI als een interne etnische campagne om het Javaanse leiderschap (1996: 41) Het valt niet te ontkennen dat dit element een rol speelt in de verhouding tussen de KTPI en de Pendawalima. Het sluit echter niet uit dat beide partijen gebruik hebben gemaakt van etniciteit om zoveel mogelijk Javanen achter zich te krijgen. In het district Commewijne bijvoorbeeld hebben beide politieke partijen in de campagnes van 1996 etniciteit aangewend, zij het minder heftig dan tijdens de verkiezingscampagnes van 1973 en 1977.
Hoewel sommige auteurs (Egger, Schalkwijk, Sedney) met betrekking tot dit thema verschillen in hun zienswijze over de mate waarin etniciteit nog een rol speelt in de Surinaamse politiek, zijn ze over het algemeen er over eens dat etniciteit nog springlevend is.
Allen geven zij echter toe dat mede onder invloed van het nieuwe kiesstelsel de politieke partijen meer multi-etnisch/multiculturele kenmerken vertonen. Dat komt onder andere tot uiting in de gekozen leden van de partijen in de Nationale Assemblee. Met deze visie kan ik mij verenigen omdat deze zienswijze overeenstemt
| |
| |
met mijn eigen observaties. Een zekere voorzichtigheid is echter geboden. Want zoals Egger (1993: 253) terecht opmerkt: ‘Er hoeft maar weinig te gebeuren of etniciteit treedt weer op de voorgrond’.
Nauw verwant aan bovengenoemde structurele kenmerk, en in feite daarop gebaseerd, is het tokenisme, waarvan alle politieke partijen zich bedienen.
| |
Tokenisme
Alle grote politieke partijen (NPS, VHP, NDP) plaatsen mensen uit andere dan hun eigen creoolse of Hindostaanse aanhang op min of meer verkiesbare plaatsen om stemmen te trekken uit de gelederen van andere etnisch/culturele groepen. In de Surinaamse politieke arena heeft deze praktijk geen sterke negatieve connotatie. Immers alle politieke partijen willen het imago van multi-etnische/multiculturele partij verwerven. Dit streven leidt er toe dat er in multi-etnische districten politieke partijen, ook al vertegenwoordigen zij de grootste bevolkingsgroep uit dat district, toch mensen uit andere etnische groepen kandideren.
Een goed voorbeeld betrof de kandidering van de Creool Herrenberg van de SPS (Socialistische Partij Suriname) door het VDP-blok (de Verenigde Democratische partijen, een samenwerkingsverband van de VHP, de Socialistische Partij Suriname en de Pendawalima). Deze partijcombinatie nam het in de verkiezingen van 1977 tegen de NPK (Nationale Partij Kombinate) op.
Het instituut van schaduwkandidaat, zoals dat voor de wijziging van het kiesstelsel van 1987 bestond, werd ook voor dit doel gebruikt. Het instituut werd in 1955 ingesteld met als doel voor de politieke partijen riskante tussentijdse verkiezingen in een kiesdistrict te voorkomen. Van toen af kon een partij leden van verschillende etnische groepen als kandidaat en als schaduwkandidaat opstellen op één kandidatenlijst. De verandering van het kiesstelsel heeft voor de politieke partijen met name in de meer urbane omgeving de noodzaak gecreëerd zich als multi-etnische partijen te profileren. Het tokenisme dat toch al geen sterke negatieve lading heeft in Suriname, wordt verder als kenmerk geïnstitutionaliseerd en wordt in de Surinaamse politieke arena verder verankerd.
| |
Coalitievorming
Sedert de verkiezingen van 1955 heeft, zoals reeds gesteld, geen enkele politieke partij een absolute meerderheid in het parlement (of Nationale Assemblee) weten te veroveren.
Coalitievorming is derhalve sindsdien een structureel kenmerk van de Surinaamse politiek. Veel besproken is in dit verband de samenwerking tussen de NPS en de VHP. De leiders van deze politieke partijen gingen een samenwerkingsverband aan dat geduurd heeft van 1955 tot 1967 en dat de politieke geschiedenis in zou gaan onder de naam ‘Verbroederingspolitiek’.
Ik wil hieraan enig aandacht besteden omdat deze samenwerking model heeft gestaan voor de beschrijving van de Surinaamse politiek in termen van consociationalisme. Dit model is geïntroduceerd en toegepast in het onderzoek van de Surinaamse politiek door Dew (1976, 1978, 1994). Het model is ontwikkeld door de politicoloog Arend Lijphart (1968, 1969). In Nederland heeft het analysemodel van Lijphart nogal wat kritiek ontmoet (Kroes 1971; Van Schendelen 1979; Rosenthal 1976). Zonder aandacht te besteden aan de critici van Lijphart past de Amerikaanse politicoloog Dew dit model toe op de Surinaamse politiek. Dews analyse-model is eveneens onderhevig geweest aan kritiek (Derveld 1981; Fernandes Mendes 1988). Niettemin blijft Dew persisteren in de projectie van zijn analyse-model op de Surinaamse politiek. Ook
| |
| |
| |
| |
in zijn vervolgstudie (Dew 1994) past hij het consociationalisme toe op de Surinaamse politiek zonder echter acht te slaan op de geuite kritiek. Ik zal hier de punten van kritiek niet herhalen, maar volstaan met de constatering dit model volstrekt ontoereikend en niet nodig is. Het model verklaart onvoldoende de samenwerking tussen de NPS en de VHP. Het model is ook ontoereikend en overbodig om welk samenwerkingsverband dan ook tussen de etnisch/culturele groepen in Suriname te verklaren.
De samenwerking van de NPS en de VHP (1955-1967) viel samen met een voor Suriname in economisch opzicht voorspoedige periode. De leider van de NPS had de samenwerking met de VHP nodig in zijn strijd binnen de eigen partij. De leider van de VHP zag in de samenwerking met de NPS goede mogelijkheden om het emancipatieproces van zijn achterban te bevorderen (vgl. Ramsoedh 1997: 159, 161). We zouden, naar analogie van Van Heek (1954) met betrekking tot katholieken in Nederland, kunnen stellen dat de Hindostanen een zogenaamde frontmentaliteit hadden. In die periode opereerden zij met gesloten gelederen in de politieke arena. Bovendien paarden Hindostanen een hoog ambitieniveau aan een gunstig tijdsperspectief. Hoewel het vruchtbaarheidscijfer van Creolen en Hindostanen een daling vertoonde (Lamur 1974: 33-38), hadden Hindostanen in vergelijking met Creolen een hoger geboortecijfer. De verwachting was dat Hindostanen binnen niet al te lange tijd de grootste bevolkingsgroep in het land zouden vormen (Derveld 1996: 82). Hun politieke macht zou dienovereenkomstig toenemen. Daarnaast hadden zij duidelijke vooruitgang geboekt in verschillende sectoren van het economisch leven. Hun economische positie als groep gaf een verbetering te zien en ook hier waren de vooruitzichten gunstig (Derveld 1996: 82 e.v.; Sedney 1997: 39). Door de samenwerking met de NPS wist de VHP gedaan te krijgen dat het kiesstelsel werd gewijzigd in voor de Hindostanen gunstige zin. Ook lukte het hen te bewerkstelligen dat de Creolen niet als een gesloten, dus onverdeelde groep konden opereren (Sedney 1997: 36). De superstructuur, het Statuut, bood een beschermende paraplu waaronder de voltooiing van het emancipatieproces zich kon voltrekken (Derveld 1996: 82).
Aan de NPS bood de Verbroederingspolitiek, evenals trouwens aan de VHP, de mogelijkheid achterstanden bij de arme achterban weg te werken en deze bij de Surinaamse politiek te betrekken (Vgl: Sedney 1997: 37). Bovendien had de Verbroederingspolitiek voor de leider van de NPS meer de notie van een integratiepolitiek. De samenwerking was in eerste instantie een effectief hulpmiddel om zich te ontdoen van de concurrentie in de strijd om de macht binnen de NPS. Immers ook Pengel voerde een emancipatiestrijd en wel tegen de lichtgekleurde creoolse elite.
Aan de Verbroederingspolitiek kwam een einde toen de doeleinden van de twee partijen min of meer gerealiseerd waren en er zich alternatieven aandienden om het gerealiseerde te conserveren of om nieuwe doeleinden na te streven, doeleinden die binnen het oude bestaande samenwerkingsverband niet of slechts moeizaam gerealiseerd konden worden. Een goed voorbeeld hiervan vormt de kwestie van de onafhankelijkheid van Suriname.
Deze kwestie zou gezien de opstelling van de VHP in deze kwestie in de jaren zestig en begin jaren zeventig nooit in een samenwerkingsverband met de NPS tot een oplossing komen. Daarvoor was een andere coalitie - die van 1973 bijvoorbeeld - nodig.
Voor de NPS komt nog een andere reden bij. Bij de coalitiebesprekingen is het streven van iedere partij erop gericht zoveel mogelijk ministeries in de wacht te slepen, om zodoende een zo groot mogelijke achterban te kunnen belonen voor de verkregen steun. Dit alles tegen zo ge- | |
| |
ring mogelijke kosten, dat wil zeggen zo min mogelijk concessies doen en zo weinig mogelijk ministeries afstaan aan de mogelijke coalitiepartner.
In de coalitieregering van NPS, SDP (Surinaams Democratische Partij) en Actiegroep die gevormd werd na de verkiezingen van 1967 verwierf de NPS zeven ministersposten, de SDP kreeg er één, terwijl de Actie Groep twee ministeries kreeg toebedeeld. Bij een samenwerking met de VHP zou de NPS, gezien het aantal behaalde zetels (NPS 17, VHP 11), nooit zoveel ministeries in de wacht kunnen slepen.
In de periode van de herdemocratisering na 1987, - maar ook in de periode 1984-1987 zien we de NPS en de VHP nauw samenwerken in twee regeringen. Er waren voordelen voor de beide partijen te behalen en in een samenwerkingsverband zou dat makkelijker te realiseren zijn. Hier ging het onder andere om het herstellen van de democratie en het voorkomen dat de partij die nauw aan het leger gelieerd is, regeermacht zou verwerven.
Het consociationalisme als verklaringsmodel verheldert de werking van het politieke bedrijf in Suriname niet en levert geen bijdrage aan de theorievorming met betrekking tot het functioneren van het Surinaams politieke systeem. De toepassing van het model doet geforceerd aan wanneer Dew (1994: 184) zelfs de samenwerking tussen enkele kleinere politieke partijen van verschillende etnische signatuur binnen DA '91 als consociationalisme betitelt. Ook de samenwerking van partijen binnen de gevormde blokken (NPK en VDP) bij de verkiezingen van 1977 noemt hij ‘preelectoral consociationalism’ (Dew 1994: 23). Zelfs in de overgangsperiode (1984-1987), wanneer zogenaamde functionele groepen in de samenleving (bedrijfsleven, vakbonden et cetera) deel uitmaken van de regering, meent Dew daarin ‘een interessante variant’ te zien van het traditioneel consociationalistisch patroon van de Surinaamse politiek (1994: 100).
Het is misschien niet overdreven te beweren dat het gebruik van dit model bij Dew is ontaard in een dogma. Zijn pleidooi voor een versmelting van de grootste etnisch/culturele partijen waardoor een groot multi-etnische partij zou kunnen ontstaan, verraadt eerder zijn politieke stellingname en vooringenomen standpunt dan een streven naar de zakelijke toepassing van een model. Het model krijgt in handen van Dew een normatieve invulling. Zijn pleidooi voor één grote multi-etnische partij is ongetwijfeld een nobel uitgangspunt, met als achterliggende gedachte het idee dat samenwerking tussen de grootste vertegenwoordiging van de etnische groepen harmonie bevordert. Het politiek proces waarin partijen soms tegengestelde doeleinden trachten te verwezenlijken maakt soms andere combinaties logischer en meer voor de hand liggend.
Sommige politieke doeleinden en beleidsregelen vergen andere, wisselende meerderheden. In een volwassen democratie - een groeiproces waarin Suriname verwikkeld is - houdt die meerderheid zoveel mogelijk rekening met de minderheid. Dat laat onverlet het feit dat de meerderheid regeert. Dit kan de conflicten rondom de onafhankelijkheid mede helpen verklaren. Het ontbreken van wat Dew consociationalisme noemt, is geen afdoende verklaring voor de conflicten rondom de onafhankelijkheid.
Er zijn in de Surinaamse politiek voorbeelden genoeg voorhanden, waarbij door samenwerking van twee etnische groepen in een regering bepaalde beleidsdoeleinden geblokkeerd werden omdat dat niet in het belang zou zijn van een van beide partijen (vgl. ook Haakmat 1996: 72). Coalitievorming is zoals gezegd een wezenlijk kenmerk van de Surinaamse politiek. Is naar het model van Dew de huidige NDP-regering met een meerderheid in de Nationale Assemblee een zuiver voorbeeld van consociationalisme? Immers de vertegenwoordigers van de drie grootste
| |
| |
etnische groepen nemen deel aan de regering en delen de macht na de verkiezingen van 1996.
Van belang zijn in dit verband de geruchten die in de NPS circuleerden. Geruchten, als zou president Venetiaan aan een zogenaamd ‘uplinen’ van partners langs anti-Nederlandse lijnen denken. Schalkwijk (1996: 39) vermeldt dat ‘de voorgestelde NDP-NPS-coalitie, waarin Venetiaan weer president zou worden niet is gerealiseerd omdat de NPS-voorzitter steeds tegen een samenwerking met de NDP onder leiding van Bouterse is geweest, terwijl hij dacht via het Nieuw Front zijn termijn te kunnen verlengen’.
De NDP heeft ook getracht een andersoortige coalitie tot stand te brengen te weten een samenwerking tussen de NDP, NPS, SPA, KTPI en Alliantie, een idee dat niet zover af ligt van de geruchten die in de NPS circuleerden met betrekking tot een samenwerking tussen de NPS en de NDP.
Een ander kenmerk van het politieke systeem is verantwoordelijk voor de huidige coalitie waarin de NDP een zo centrale plaats inneemt. In de Surinaamse politieke arena zijn alle mogelijke combinaties van partijen denkbaar. Soms vormen persoonlijke tegenstellingen een beletsel voor de totstandkoming van bepaalde combinaties op ideologische of beter gezegd pragmatische basis. Vaak circuleren geruchten van omkoping in de politieke arena als gekozen leden zich van hun fractie afscheiden en een andere coalitieregering mogelijk maakt dan de oorspronkelijke partij beoogde. Zo ook na de verkiezingen van 1996. Dit kenmerk, fragmentatie, wordt hierna besproken.
| |
Fragmentatie
Onder politieke fragmentatie dient te worden verstaan het uiteenvallen van politieke partijen. Dit kan vóór of na de verkiezingen plaatsvinden. Als dat na de verkiezingen optreedt kunnen meerdere afzonderlijke fracties in het parlement (Nationale Assemblee) ontstaan. In een enkel geval zou de zittende regering, als de scheuring binnen een regeringspartij optreedt, in problemen kunnen geraken. Zo bijvoorbeeld dreigde de NPK-regering in 1978 haar meerderheid te verliezen toen de KTPI- fractie in het parlement uiteen viel.
Recentelijk, na de verkiezingen van 1996, viel de VHP uiteen. Vijf van de negen gekozen VHP-afgevaardigden zonderden zich af van de partij. Zij richtten de BVD (Basispartij Voor Vrijheid en Democratie) op en sloten zich aan bij de NDP-coalitie waarvan zes partijen deel uitmaken. Een van de partners is de KTPI. Deze partij had zich eveneens van het Nieuw Front afgescheiden. Ook enkele gekozen leden uit DA '91 traden tot de NDP-coalitie toe.
Politieke fragmentatie is niet alleen het resultaat van persoonlijke ambities of onderlinge geschillen tussen fractiegenoten. Verschil van inzichten met betrekking tot het gevoerde of te voeren beleid in combinatie met persoonlijke tegenstellingen en ambities kunnen ook aanleiding geven tot fragmentatie. Soms noemt men falend leiderschap als factor voor het ontstaan van fragmentatie. De ontstane breuk binnen de VHP na de verkiezingen van 1996 wordt voor een deel toegeschreven aan gebrek aan leiderschapscapaciteit van de VHP-voorman, J. Lachmon. Een enkele keer is de fragmentatie slechts van tijdelijke aard, zoals het geval was tussen de VHP en haar kleinere Hindostaanse concurrent de Actie Groep. Sociale en religieuze uitsluiting, etnische dwang, en haatcampagnes jegens de leden van de Actie Groep dwongen hen terug in de VHP. Hierover vermeldt Sedney (1997: 74): ‘Op den duur konden zij niet meer in het openbaar verschijnen zonder te worden nageroepen als verraders van de eigen soort. Ook in familiekring werden ze nauwelijks meer geduld. In religieus, sociaal en politiek opzicht was het leven voor hen een het geworden en hun
| |
| |
enig verlangen was zo spoedig mogelijk de samenwerking met Pengel op te zeggen en zich weer aan te sluiten bij de grote Hindostaanse familie van wie de VHP de hoeder was’. Het is de vraag of de uittreding van de BVD uit de VHP tot dezelfde reacties van de VHP als in de jaren zestig zal kunnen leiden. Het lijkt niet waarschijnlijk dat de VHP bij machte zal zijn de ‘dissidenten’ weer tot de orde te roepen, mede gelet op het feit dat meer dan de helft van de VHP fractie is over gelopen.
Aan de differentiatie die zich binnen andere etnisch/culturele groepen eerder heeft voorgedaan zal ook de Hindostaanse gemeenschap waarschijnlijk niet ontkomen. De sociaal-economische ontwikkeling die Hindostanen doormaken in Suriname is hierbij een factor van belang. Zowel Sedney (1997: 37) als Schalkwijk (1996: 41) geeft aan dat de politieke en economische emancipatie van Hindostanen voltooid is. Het is nog niet geheel duidelijk of de nu opgetreden fragmentatie een manifestatie is van een differentiatie gestoeld op sociaal-economische verschillen en daarmee samenhangende politieke gezichtspunten, hoewel er aanwijzingen in die richting zijn.
Ook binnen de KTPI trad zoals gezegd fragmentatie op in 1978. Hierdoor was het deze partij niet gelukt een wippositie in te nemen in het parlement. Zelfs niet in 1978, toen de partij als het ware die mogelijkheid in de schoot geworpen kreeg. Een scheuring binnen de KTPI ontnam hen die positie. Overigens is deze scheuring mede door toedoen van de NPS tot stand gekomen om zodoende de meerderheid te behouden. Fragmentatie binnen een voor de coalitie belangrijke partij kan dus ook teweeggebracht worden door toedoen van een andere partij, die daar voordeel uit wil halen.
In de huidige coalitie binnen de NDP neemt de KTPI wel een wippositie in. Deze partij beschikt over vijf van de negenentwintig zetels binnen de coalitie. Een lid van de KTPI-fractie distantieert zich van de coalitie met de NDP. Overigens lijkt de differentiatie op basis van sociaal-economische verschillen ook binnen de Javaanse gemeenschap langzaam op gang te komen. De aanhang van de Pendawalima is over het algemeen jonger, heeft meer onderwijs genoten en heeft over het algemeen een hoger inkomen. Bovendien is haar aanhang sterk stedelijk georiënteerd (Derveld 1981). Op den duur zal deze partij onder goede en capabele leiding een grotere rol gaan spelen in de Surinaamse politiek dan de KTPI.
| |
Regering versus oppositie
Surinaamse politici zien vaak hun opponenten als iemand waarmee een openstaande rekening vereffend dient te worden. Dit heeft onder andere te maken met de omvang van de Surinaamse samenleving. Deels ook met andere structurele kenmerken van het politieke systeem zelf, zoals de eerder besproken fragmentatie. Een gekozen Assemblee-lid bijvoorbeeld dat zich afgescheiden heeft van zijn partij en vervolgens een eigen partij opricht, wordt beschouwd als een ‘politieke vijand’, een ‘verrader’ met wie wat te vereffenen valt. Een voorbeeld hiervan vormt de hierboven beschreven relatie tussen de VHP en de Actie Groep in de jaren zestig en de relatie tussen de VHP en de BVD anno 1999. Persoonlijke vetes worden uitgevochten in het parlement; er wordt ‘op de man’ gespeeld. Leden van de oppositie werd en wordt vaak het spreken onmogelijk gemaakt en soms zelfs uit de vergaderzaal gezet (Dew 1994: 32).
De verandering van het kiesstelsel in 1987 waarbij de instelling van Ressortraden (712 leden) en Districtsraden (104 leden) werd geregeld, betekent ook de ontwikkeling van nieuwe normen met betrekking tot deze nieuwe instituten. Het geheel aan intellectueel potentieel en politieke deskundigheid zal gemobiliseerd moe- | |
| |
ten worden in delen van het land waar doorgaans een dergelijk potentieel schaars is. Hoe de omgangsvormen en de relatie oppositie en regeringspartij zich zullen ontwikkelen, is moeilijk te voorspellen.
Het is te hopen dat zich in het politiek bedrijf weer soepele omgangsvormen en zakelijke relaties zullen ontwikkelen, andere dan in de periode 1973-1980. Mede als gevolg van de slechte relatie tussen regeringspartijen en de oppositie, konden ondemocratische krachten tot ontwikkeling komen. Er ontstond een klimaat waarin het democratisch bestel kwetsbaar bleek. Oud parlementsvoorzitter Wijntuin (De West, 1998) beschrijft - zij het summier - de mores in het parlement in de jaren vijftig en zestig. Zonder expliciet te verwijzen naar de huidige omgangsvormen in de Nationale Assemblee, is het zonneklaar dat de huidige praktijken en gewoonten schril afsteken tegen de gedragspatronen uit de tijd die hij beschrijft. Ook de kledingsvoorschriften uit zijn tijd verschillen van die uit 1998.
| |
De periode van de militaire dictatuur 1980-1987
In de periode 1980-1987 hebben politieke partijen geen activiteiten kunnen ontplooien. In 1984 openden de militairen besprekingen met de leiders van de oude politieke partijen. Deze besprekingen werden in 1985 met regelmaat voortgezet. De gesprekken leidden tot de uitnodiging tot deelname van de oude politieke partijen aan de regering. Tussen 1984 en 1986 kwamen een aantal regeringen tot stand waarin de vakbeweging, het Surinaams bedrijfsleven en de militairen zitting namen.
Vanaf 1986 traden ook personen uit de oude politieke partijen (VHP, NPS en KTPI) met goedkeuring van hun politieke leiders tot die regeringen toe.
In 1985 werd een commissie ingesteld om een nieuwe grondwet op te stellen. Het kiesstelsel werd in 1987 gewijzigd. Met de wijzigingen van het kiesstelsel konden democratische politieke processen weer een aanvang nemen. Belangrijk is in hoeverre deze wijziging van het kiesstelsel en de politieke processen die zich hebben ontwikkeld, na 1987 verschilden van de periode daarvoor. Met andere woorden: hebben de kenmerken van het systeem veranderingen ondergaan? Hiermee ben ik beland bij de periode van herdemocratisering.
| |
Herstel van de democratie 1987-1996
Verschillende auteurs (Schalkwijk 1996: 40, 42; Sedney 1997: 153) hebben de veranderingen van het kiesstelsel in verband gebracht met etniciteit. Laatstgenoemde betrekt eveneens de verkiezingen van 1987 en 1991 bij zijn constatering en stelt: ‘De invloed van het nieuwe kiesstelsel op de rassenverhoudingen in het land is, te oordelen naar het resultaat van twee verkiezingen (in 1987 en 1991) positief geweest’. Zijn conclusie is dat op districtsniveau etniciteit nog altijd springlevend is en het kiesstelsel er niets aan heeft kunnen veranderen. Op landelijk niveau zou etniciteit minder overheersend zijn, niet omdat de mensen zoveel anders geworden zijn, maar omdat het kiesstelsel ertoe dwingt.
Een nuancering met betrekking tot de bewering dat de betekenis van etniciteit in de periode van herdemocratisering onder invloed van het nieuwe kiesstelsel een minder zichtbare rol speelt, is bijvoorbeeld te vinden rondom de onderlinge strijd van coalitiepartijen in het kiesdistrict Wanica. Daar probeerden de VHP en de NPS met gebruikmaking van het systeem van voorkeurstemmen voor de kandidaat uit hun eigen etnische groep stemmen te verwerven ondanks van de te voren gemaakte afspraken (vgl. Egger 1996: 19).
| |
| |
Het kenmerk fragmentatie blijkt ook in de periode van herdemocratisering onverminderd zichtbaar. Hierboven is reeds uitgebreid ingegaan op het uiteenvallen van de VHP na de verkiezingen van 1996. DA '91 is een voorbeeld van fragmentatie in deze periode van herdemocratisering. De korte geschiedenis van deze partij is getekend door een aaneenschakeling van fragmentatie. Deze partij, ontstaan door een samenwerking van de AF (Alternatief Forum), de HPP (Hernieuwde progressieve Partij), de Pendawalima en de BEP (Bosnegers Eenheid Partij) heeft vanaf de oprichting (1991) een multi-etnisch karakter gehad.
Bij de verkiezingen van 1991 behaalde de partij negen zetels. Aan de verkiezingen van 1996 nam de Pendawalima bijvoorbeeld op eigen kracht deel. De partij viel terug van negen zetels naar vier zetels. Twee gekozen leden sloten zich aan bij de NDP, toen zij zagen aankomen dat DA '91 niet zou deelnemen aan de regering. De huidige coalitieregering is, zo kan men concluderen, een product van politieke fragmentatie (zie tabel 1 en 2).
Het cliëntelisme blijft ook in de periode van herdemocratisering een essentieel kenmerk van de Surinaamse politiek. Met name na de verkiezingen van 1996 kwam ‘het regelen’ zo veelvuldig voor dat er onbehagen groeide onder de zittende ambtenaren die toch niet onbekend zijn met het fenomeen.
Het aantal hogere ambtenaren op sleutelposities dat vervangen werd in 1998 groeide wekelijks. De NDP-coalitieregering benoemt mensen uit eigen politieke gelederen op wat men strategische posities noemt. Er is geen sprake van dat men bij ‘machtswisseling’ elkaars politieke benoemingen ontziet, zoals Haakmat (1996: 35) beweert. In de maanden juli en augustus 1998 werden de lijsten van namen van mensen die van hun functies ontheven waren alsmaar langer (De West, De Tijd, juli en augustus 1998). De gevolgen van dit benoemingsbeleid in termen van menselijk kapitaal zijn bekend (De Ware Tijd, 4 en 11 juli 1998; De West, 11 juli 1998). Ook sommige sectoren van het Surinaamse Bedrijfsleven ondervond last van de wijze waarop de uitbesteding van overheidswerken plaatsvond. Het bedrijfsleven beklaagde, zich er over dat door onduidelijke procedures vriendjespolitiek in de hand gewerkt werd (De West, 4 juli 1998). Het verlenen van opdrachten aan bevriende ondernemingen houdt nauw verband met het eerder aangestipte kenmerk; namelijk het belonen voor financiële steun verleend voor de bekostiging van dure politieke campagnes (spoilsystem). Ook los van dit beloningssysteem worden aan invloedrijke coalitiegenoten lucratieve opdrachten verstrekt. Op deze wijze koopt de coalitie als het ware steun (vgl. De West 11 juli 1998).
Het tokenisme als kenmerk is ook in de herdemocratiseringsperiode, mede onder invloed van het nieuwe kiesstelsel steviger genesteld in de Surinaamse politieke structuur, zoals eerder uiteengezet. Aan coalitievorming als structureel kenmerk van de Surinaamse politiek is geen verandering gekomen. Ook in de periode van herdemocratisering is dit element een constante factor gebleken zoals uitvoerig hierboven is beschreven. Er heeft zich echter na de verkiezingen van 1996 een novum voorgedaan. Nog nooit eerder is een coalitie die de verkiezingen won (zie tabel 1 en 2), direct daarna door fragmentatie zodanig uiteen gevallen dat de vorming van een regering onmogelijk is gebleken. Er deden na het uiteenvallen van het Nieuw Front geruchten van omkoping de ronde. Maar zulke geruchten doen, zoals reeds gezegd vaak de ronde in Suriname na onverwachte voorvallen als deze. De relatie tussen regeringspartijen en oppositie na de verkiezingen van 1996 vertoont enkele kenmerken uit de periode 1973-1980, maar is over het geheel genomen bij lange na niet zo conflictueus als genoemde periode. Openlijke vijandschappen onder andere tussen de afgescheiden BVD en de
| |
| |
Tabel 1: Resultaat verkiezingen 23 mei 1996
|
Nieuw Front (NPS, VHP, KTPI, SPA) |
: 24 zetels |
NDP |
: 16 zetels |
DA '91 (AF, OPDA, BEP) |
: 4 zetels |
Pendawalima |
: 4 zetels |
Alliantie (DP, HPP, PVF, PSV) |
: 3 zetels |
|
_____ |
Totaal |
: 51 zetels |
Tabel 2: Situatie na 14 september 1996
|
NDP |
: 16 zetels |
Nieuw Front (NPS, Deel VHP, SPA) |
: 14 zetels |
KTPI |
: 5 zetels |
BVD (afsplitsing VHP) |
: 5 zetels |
DA '91 (AF, OPDA, BEP) |
: 4 zetels |
Pendawalima |
: 4 zetels |
HPP |
: 1 zetel |
PVF |
: 1 zetel |
DP |
: 1 zetel |
|
_____ |
Totaal |
: 51 zetels |
|
Bron bij tabel 1 en 2: Egger 1996: 37 |
|
Enkele gebruikte afkortingen:
NDP |
: Nationaal Democratische Partij |
SPA |
: Surinaamse Partij van de Arbeid |
HPP |
: Hernieuwde Progressieve Partij |
ABOP |
: Algemene Bevrijdings- en Ontwikkelingspartij |
DP |
: Democratische Partij |
PVF |
: Politieke Vleugel van de Federatie van Agrariers en Landbouwers |
AF |
: Alternatief Forum |
BEP |
: Bosneger Eenheid Partij |
OPDA |
: Onafhankelijk Progressief Democratisch Alternatief |
| |
| |
VHP kenmerken de relatie tussen beide fracties. Ook tussen de NDP en de NPS fractie is de relatie niet zuiver zakelijk. Andere factoren die de omgangsvormen in de Nationale Assemblee beïnvloeden zijn de democratische gezindheid, het ontwikkelings- en het opleidingsniveau van de gekozen kandidaten. Het is de vraag of de samenleving mede gelet op de omvang ervan, voldoende aanwas aan potentieel geschikte kandidaten kan garanderen, gezien de aantallen die nodig zijn om de Raden en de Nationale Assemblee te bevolken. Dit is echter een onderwerp voor verder onderzoek. Zeker is evenwel dat er veranderingen in de politieke cultuur zal optreden, mede door de wijziging van het kiesstelsel. Zo dient onder meer de keuze van de president te geschieden met een tweederde meerderheid. Er bleek geen tweederde meerderheid in de Nationale Assemblee te vinden die de kandidatuur van de president en de vice-president van Nieuw Frontpartijen wilde ondersteunen. De VVV (de verenigde vergadering van Ressortraden met 712 leden, Districtsraden 104 leden en de Nationale Assemblee 51 leden) koos de kandidaten van de NDP coalitie tot president en vice-president bij gewone meerderheid.
Tot slot bespreek ik hier een aantal veranderingen waarvan nog niet geheel duidelijk is of deze van duurzame aard zullen zijn. Het gaat hier om enkele veranderingen binnen het Surinaams electoraat en om veranderingen die te maken hebben met de relatie tussen Surinamers in Nederland en de Surinamers in Suriname zelf.
| |
Electoraat
Mencke (1996: 9) stelt dat voor het eerst in de politieke geschieden is van Suriname de traditionele politieke partijen hun meerderheid hebben verloren. Een verklaring hiervoor heeft hij onder andere gezocht in de verandering binnen het electoraat en in het stemgedrag van de jonge kiezers. De NDP zou gerichter campagne op de jeugd gevoerd hebben. Daar staat tegenover dat de Nieuw Front regeringen de belangen van de jeugd zouden hebben verwaarloosd (Onderwijs, Werkgelegenheid en huisvesting). Bovendien zouden de issues van het Nieuw Front naar jongeren toe niet pakkend genoeg zijn geweest (Egger 1996: 17). Hierover schrijft Egger (1996: 17): ‘Een zekere onvreschilligheid tegenover de jongeren kenmerkte de campagne van deze [NF] coalitie. Alleen de SPA-ers (SPA = Surinaams Partij van de Arbeid) en in mindere mate de VHP brachten wat jongeren naar voren, maar gedurende de gehele strijd kwamen die niet veel aan het woord’. Voorts meent Egger dat het negatief campagne voeren van de Nieuw Front-coalitie door te veel te hameren op de december-moorden mogelijk in het nadeel van haar heeft gewerkt. Een groot deel van de nieuwe kiezers, zo betoogt hij, waren nauwelijks puber ten tijde van de december-moorden (1996: 21).
Menckes stelling zou kunnen duiden op een mogelijke structurele verandering in de Surinaamse politiek, maar ik ben vooralsnog niet overtuigd van de door hem aangevoerde argumenten en bewijsvoering. Zijn conclusies zijn gebaseerd op opinie-onderzoeken en niet op empirische. Ook bij de opmerkingen van Egger kunnen we een aantal kritische kanttekeningen plaatsen. Zijn conclusies zijn niet gestoeld op onderzoek, waaruit een verband zou blijken tussen de ontevredenheid van de jeugd en hun stemgedrag. Als uitgangspunt voor verder onderzoek zijn de opmerkingen belangwekkend. Zo gepresenteerd hebben die opmerkingen nu het karakter van speculaties. Het zal nog moeten blijken of na deze regeringsperiode, de NDP het nog zo goed bij de jeugd zal doen bij de volgende verkiezingen, omdat de NDP regering beter voor onderwijs, werk en huisvesting voor de jeugd zou gezorgd hebben dan de NF regering. Egger (1996: 2) toont op geen enkele wijze een empirisch verband aan tussen de jeugdige leeftijd van
| |
| |
de kiezers, het hameren op de december-moorden door het Nieuw Front en de prestaties van deze regering. Door zijn opmerkingen zo te presenteren als resultaten van wetenschappelijk onderzoek, zet hij de lezer op een verkeerd spoor.
De verklaring van Haakmat (1996: 143) dat er in Suriname een categorie mensen te onderscheiden valt die verder afstaat van het Nederlandse cultuurgoed, de ‘zwarte volksmassa’, die massaal voor de NDP gekozen heeft, biedt een betere verklaring voor de winst van de NDP. De Creoolse volksmassa heeft in de strijd tussen Vene [Venetiaan] en Bouta [Bouterse] gekozen voor laatstgenoemde. Wie tijdens de verkiezingscampagnes in de traditionele NPS-bolwerken (1991 en 1996) zijn ogen de kost gaf kon die ontwikkeling zien aankomen. Aanhangers van sommige religieuze instituten bijvoorbeeld die tot de traditionele NPS stemmers gerekend konden worden hadden de kleuren van de NDP massaal op hun woningen aangebracht.
De NPS zelf ontwikkelt zich meer en meer in de richting van een middenklasse-Creoolse politieke partij, een partij van de ontwikkelde Creolen. Een partij waarvan niet alleen de leiders maar ook een deel van de aanhang pleiten voor een groter afstand tot Nederland, zonder daarbij te vervallen in een sterke anti-Nederlandse ondertoon (romantisch nationalisme). Deze veronderstelling is zeker een onderwerp voor verder onderzoek.
Binnen de NDP leeft de gedachte van een grotere afstandelijkheid tot Nederland meer dan binnen de NPS en wel met een anti-Nederlandse ondertoon (anti-kolonialisme). Een grotere afstand tot Nederland wordt als een punt van overeenkomst tussen beide partijen gezien, zoals tijdens de verkiezingen naar voren kwam en eerder besproken werd. Beide politieke partijen, zowel de NPS als de NDP willen een goede, nauwe en tegelijk zakelijke betrekking met Nederland onderhouden. Of het tot een samenwerking tussen de NPS en de NDP zal komen, hangt mede af van de vraag wie de beide partijen zal (blijven) leiden. Het lijkt erop dat zowel de NPS als de NDP verwikkeld is in een proces van ideologische basisvorming met als grondslag het ‘romantisch nationalisme’ (deze term is ontleend aan Sedney 1997). Het is echter de vraag of het romantisch nationalisme gedragen zal worden door grote delen van de NPS. Een partij die zoals ik aangaf, zich in de richting van een middenklasse-partij ontwikkelt.
Binnen de NDP is reeds geruime tijd een strijd gaande met het leiderschap van die partij als inzet. De strijd gaat tussen president Wijdenbosch en de voorzitter van de NDP, Desi Bouterse. De uitkomst van deze strijd lijkt mede bepalend voor een mogelijke samenwerking op korte termijn tussen de NPS en de NDP. De uitkomst van de machtsstrijd binnen de NDP zou van invloed kunnen zijn op de toekomstige relatie tussen Nederland en Suriname. De huidige voorzitter van de NDP wordt om verschillende redenen als een struikelblok ervaren in de relatie tussen de beide landen. Maar verschillen in opvatting over zaken als de rechtstaat en de mensenrechten zullen bij een mogelijke samenwerking een punt van discussie vormen.
| |
Relatie tussen Surinamers overzee
Recentelijk lijkt een ontwikkeling op gang te zijn gekomen, waarbij anders en genuanceerd gedacht wordt over de relatie tussen de Surinamers in Nederland en de Surinamers in Suriname zelf. Haakmat (1996: 310) constateerde in 1996 nog terecht: ‘dat de Surinaamse gemeenschap in Suriname een zeer dubbelhartige opstelling jegens de Surinaamse gemeenschap in Nederland heeft. Men vindt het vanzelfsprekend dat de Surinaamse gemeenschap in Nederland in nood helpt met van alles en nog wat (voedselpakketten, geldzendingen, inzamelingsacties),
| |
| |
maar aan de andere kant ontzegt men hun het recht kritiek uit te oefenen op de gang van zaken in Suriname’. Sedney (1997: 159) opent bij zijn bespreking van de relatie tussen de beide Surinaamse gemeenschappen met zijn zienswijze nieuwe perspectieven. Hij stelt: ‘In mijn visie is er naast het Surinaams staats-burgerschap plaats voor het Surinaams landsburgerschap, waaraan beperkte politieke rechten verbonden moeten zijn. Mijn gedachten gaan daarbij uit naar: het actief kiesrecht voor alle volksvertegenwoordigende organen en het actief en passief kiesrecht voor alle regionale organen benoembaar in alle overheidsfuncties die niet in verband staan met de veiligheid of internationale vertegenwoordiging van de Staat’.
Het is niet duidelijk in hoeverre de ideeën van Sedney gedragen worden door brede lagen van de Surinaamse samenleving. Feit is echter dat deze geluiden nog maar enkele jaren geleden taboe waren in Suriname.
| |
Samenvatting en conclusies
De grootste verandering die zich heeft voorgedaan in de periode 1975-1998 is de militaire coup van 1980. De gebeurtenissen rondom de december-moorden van 1982 en rondom de binnenlandse oorlogen hebben de Surinaamse gemeenschap geschokt. Ook de zogenaamde telefooncoup van 1990 liet de gemeenschap niet onberoerd. De gehele periode van 1980 tot 1991 heeft de bevolking bewust gemaakt van de waarde van de democratie. Men heeft ervaren dat de democratie niet iets vanzelfsprekends is. In Suriname kent men inmiddels het verschil tussen democratie en dictatuur. Van de besproken kenmerken van het politiek systeem zoals dat functioneerde vóór 1980, zijn alle nog steeds aanwijsbaar.
Onder invloed van het gewijzigde kiesstelsel (1987) denken sommige onderzoekers, waarbij ik mij voorzichtig aansluit, dat zeker in de meer urbane omgeving, etniciteit aan betekenis lijkt af te nemen. Men dient wel alert te zijn op sociaal pyromanen: hieronder versta ik politici die politieke problemen in een multi-etnische/multiculturele samenleving als Suriname vertalen in termen van etnische tegenstellingen met het doel politieke winst te boeken uit de ontstane onvrede en polarisatie. Sociaal pyromanen kunnen etniciteit altijd weer in stelling brengen, ook in de meer stedelijke omgeving.
Binnen de traditionele politieke partijen, de NPS, de VHP en de KTPI zijn ontwikkelingen gaande die tot verdere fragmentatie aanleiding zullen blijven geven.
De NPS lijkt zich langzamerhand te ontwikkelen in de richting van een Creoolse middenklasse partij geleid door Creoolse intellectuelen met een romantisch-nationalistische inslag.
De VHP lijkt nu de invloeden te ondergaan van sociaal-economische ontwikkelingen in Suriname. De afscheiding van de BVD, een schijnbaar hecht netwerk van economisch invloedrijke mensen zoals zakenlieden en ondernemers, lijkt in die richting te wijzen.
Wat de KTPI betreft, deze partij is vanaf 1977 in een voortdurende strijd verwikkeld met de Pendawalima om de gunst van de Javaanse kiezers. De Pendawalima lijkt goede perspectieven te hebben, om uiteindelijk als winnaar uit de strijd te komen, gezien de groei van de doelgroep waarop deze partij haar activiteiten richt.
De NDP heeft een multi-etnische achterban. Haar Creoolse aanhang bestaat onder andere uit intellectuelen met een nationalistische inslag. Maar ook Creolen uit de zogeheten volksklasse voelen zich tot de partij aangetrokken. Daarnaast trekt deze partij kleurlingen, Bosnegers, Hindostanen en Javanen aan. In de Nationale Assemblee (1996) bezetten zes Creolen, vier Hindostanen, een Javaan, vier Bosnegers en een Indiaan de zetels namens deze partij. Deze sa- | |
| |
menstelling weerspiegelt tegelijkertijd de kwetsbaarheid van deze partij. Fragmentatie ligt immers op de loer. Door de fragmentatie waaraan politieke partijen ten prooi vallen, wordt de Surinaamse politiek ingewikkelder en onvoorspelbaarder, mede onder invloed van de Districts- en Ressortraden.
De KTPI en de Pendawalima worden belangrijk als coalitiepartners. Met name de KTPI bevindt zich in de huidige coalitie in een comfortabele positie (wippositie), een wezenlijke verandering in vergelijking tot de periode vóór 1980. Een herdefiniëring vindt plaats in de betrekkingen tussen Nederland en Suriname, waarbij van Surinaamse zijde een meer afstandelijke opstelling wordt nagestreefd, gekoppeld aan nauwe betrekkingen. Schalkwijk (1997) heeft op de moeilijke verenigbaarheid van beide doelstellingen gewezen. Van Nederlandse zijde wordt een zakelijk beleid voorgestaan. Meel (1997) heeft gewezen op de toezichthoudende rol die Nederland speelt: ‘Het resultaat van twee decennia Nederlands-Surinaamse betrekkingen rechtvaardigt op geen enkele wijze dat Nederland zijn politiek van medeverantwoordelijkheid voortzet’. Voorstellen gedaan door de regering Lubbers 1991, na de zogenaamde telefooncoup van 1990, om tot andere verhoudingen met Suriname te komen, worden met name in NDP kringen gezien als pogingen om de verkiezingen te beïnvloeden. De Nederlandse voorstellen werden in NDP-kringen als proefballonnen afgedaan. Ook de hulp die de regering-Venetiaan vlak voor de verkiezingen kreeg in de vorm van snel goedgekeurde projecten, vormen geen bewijs van een zakelijke benadering. De veranderingen binnen de Surinaamse politiek zal zeker doorwerken in de relatie tot Nederland. Aan een herdefiniëren van de Surinaams-Nederlandse betrekkingen zullen beide landen niet kunnen ontkomen.
Tenslotte zijn er tekenen van verandering in de opstelling van de Surinamers in Suriname ten opzichte van de Surinamers in Nederland. Of de positieve en realistische uiteenzettingen uiteindelijk in wetgeving zullen resulteren is voorlopig nog onduidelijk. Een belangrijke vraag hierbij is in hoeverre deze mogelijke verandering van invloed zal zijn op het welzijn en de integratie van Surinamers in de Nederlandse samenleving.
| |
Literatuur
Bagley, C., 1973
The Dutch Plural Society. A Comparative Study in Race Relations. London/New York: Oxford University Press. |
Derveld, F.E.R., 1981
‘Etnicity in a Plural Society’. Culture and Development XIII (1-2): 294-298. |
Derveld, F.E.R., 1982
Politieke mobilisatie en integratie van de Javanen in Suriname. Groningen: Bouma's Boekhuis. |
Derveld, F.E.R., 1996
‘Ethnicity, Spoils, Migration and Nationbuilding 1965-1935’. Journal of Social Sciences 3 (1 & 2): 65-90. |
Dew, E., 1978
The Difficult Flowering of Surinam. The Hague: Martinus Nijhof. |
Dew, E., 1994
The Trouble in Surinam, 1975-1993. Westport: Praeger. |
Egger, L., 1993
‘Etniciteit en natievorming’. In: L. Gobardhan-Rambocus & M.S. Hassankhan (eds): Immigratie en Ontwikkeling. Emancipatie van contractanten. Paramaribo: Anton de Kom Universiteit. |
Egger, L., 1996
‘Observaties bij een verkiezingscampagne: Suriname januari-mei 1996’. In: Politiek in Suriname. Politieke ontwikkeling in Suriname voor en na 23 mei 1996. Paramaribo: SWI: 14-24. |
| |
| |
Eisenstadt, S.N. & L. Ronniger, 1984
Patrons, Clients and Friends. Cambridge: Cambridge University Press. |
Fernandes Mendes, H.K., 1989
Onafhankelijkheid en parlementair stelsel in Suriname. Zwolle: Tjeenk Willink. |
Heek, F., 1954
Het geboorte-niveau der Nederlandse Rooms-Katholieken. Leiden: Stenfert Kroese. |
Haakmat, A., 1996
Herinneringen aan de toekomst van Suriname. Amsterdam: De Arbeiderspers. |
Kroes, R., 1971
Conflict en radicalisme. Leiden. |
Kruijer, G., 1973
Suriname, Neokolonie in Rijksverband. Meppel: Boom. |
Lamur, H.E., 1974
‘Fertility Decline in Surinam 1964-1970’. Boletin De Etudios Latinoamericanos y Del Caribe 16. |
Lier, R. van. 1971
Samenleving in een grensgebied. Deventer: Van Loghum Slaterus. |
Lijphart, A., 1969
‘Consociational Democracy’. World Politics 21: 207-225. |
Lijphart, A., 1968
The Politics of Accommodation: Pluralism and Democracy in the Netherlands. Berkeley: University of California Press. |
Meel, P., 1998
‘Towards a Typology of Surinam Nationalism’. New West Indian Guide / Nieuwe West Indische Gids 72 (3 & 4): 257-381. |
Meel, P., 1997
‘Nederland moet Suriname los laten’. NRC 24 november 1997. |
Mencke, J., 1996
‘Electorale instabiliteit in Suriname’. In: Politiek in Suriname: Politieke ontwikkeling in Suriname voor en na 23 mei 1996. Paramaribo: SWI, 7-14. |
Ramsoedh, H., 1997
‘Klassestrijd versus verbroederingpolitiek: Het politieke leiderschap van Jagan en Lachmon’. Oso. 16(2): 155-171. |
Rosenthal, U., 1976
‘Politieke orde’. In: M.P.C.M. van Schendelen, Kernthema's van de politicologie. Amsterdam: Boom/Intermediair. |
Schalkwijk, M., 1996
‘De etnische stem in de Surinaamse politiek’. In: Politiek in Suriname: Politieke ontwikkelingen en verkiezingen voor en na 23 mei 1996. Paramaribo: SWI. |
Schalkwijk, M., 1997
‘Surinaams-Nederlandse relaties na de verkiezingen’. Internationale Spectator: 76-83. |
Schendelen, M.P.C.M. van, 1981
Verzuiling en ontzuiling in debat. Rotterdam: Erasmus Universiteit. |
Sedney, J., 1997
De toekomst van ons verleden. Paramaribo: Vaco. |
West, De, 1998
‘Koppensnellerij. Lijst van personen, weggewerkt sinds het aantreden van de regering Wijdenbosch’. 4 juli 1998. |
West, De, 1998
‘Zware concessies voor blijvende BVD-steun’. 10 juli 1998. |
Wijntuin, E., 1998
‘8 Juli 1958. Toetreding tot de Volksvertegenwoordiging’. De West, 9 juli 1998. |
Dr Rick Derveld promoveerde in 1982 op het onderwerp ‘politieke mobilisatie en integratie van Javanen in Suriname’ en is thans als universitair hoofddocent werkzaam bij de Rijksuniversiteit Groningen.
|
|