van Erens' werk besluit dit artikel. - Het halfmaandelijks blad ‘De Jong Hervormde’ wijdde het no. van 17 April '40 geheel aan de herdenking van Marnix. Dr. J. Haantjes leidde het nummer in, anderen schreven over M. en de kerk, - als staatsman, - als dichter, - als paedagoog.
- In 't Holl. Weekbl. van 27-4-'40 bespreekt Vestdijk een drietal jonge dichters, van de generatie van '40, n.l. Aafjes, Lehmann en Gomperts. Vestdijk noemt de term ‘surrealistisch’ een trek van de poëzie in Criterium, maar dan surrealisme in de zin van fantastisch realisme of reeële fantastiek.
- Jan Engelman bespreekt in ‘De Nieuwe Eeuw’ (3-5-'40) de jonge dichter Lehmann n.a.v. diens bundeltje ‘Dag- en Nachtlawaai’. Het lawaai heeft voor L. niets onbehaaglijks. Met koele ogen bekijkt hij de mierenhoop. De titel bestaat uit niets dan blague of branie. Moet de titel echter het beeld van de moderne cultuur in een grote stad karakteriseren, dan is hij grimmig juist. L. is de meest zintuiglijke padvinder die in de nieuwe literatuur rondloopt. Poëzie in een poloshirt geeft hij. L's nuchtere vers heeft soms iets fascinerends, maar...... een ziel schijnt hij er niet op na te houden.
- De Telegr. (6-4-'40) over ‘In Aanbouw’: De foto's zijn vaak fraaier dan de gedichten. Men aanschouwt hier werkelijk nog dichters zoals de bakvis ze zich voorstelt: in gewaden gehuld en met lokken: er is er zelfs nog een met een kanten kraag, en een met een lavallière met spikkeltjes. Het is opmerkelijk dat hun bijdragen tot de belabberdste behoren. - Roel Houwink oordeelt in het Alg. Weekbl. voor Kerk en Christendom (22-3-'40) dat Van Schendel met z'n ‘De zeven tuinen’ in de macht is geraakt van het monster der roman-industrie. Soms is het proza opgevoerd tot de klassieke hoogte van zijn beste werk, maar aan de structuur van z'n verhaal ontbreekt zeer veel. Het geheel, de vertraagde afwikkeling van een noodlotsgebeuren, blijft vaag en in een ondoordringbare nevel gehuld. Van 't werkelijke leven der jonge mensen komen we niets te weten. Begint Van S. zich te verliezen in een droom, die geen onmiddellijk contact met de huidige levenswerkelijkheid meer heeft?
- Albert Helman geeft in De Groene Amst. (4-5-'40) een artikel over Vestdijk's dichtbundel ‘Klimmende Legenden’. Bij V's poëzie valt op een vrij grote eenvormigheid, en een bijna totale afwezigheid van echte ‘gevoelslyriek’. Helman oordeelt dat in de bundel een miniatuur romankunst in verzen gegeven wordt; iets hybridisch, dat dáárom nog niet verwerpelijk behoeft te zijn, en dat hier bovenal getuigt van een niet geringe poëtische virtuositeit, die overigens vrij koud laat, daar zij klinkt als de foutloze speech van een vreemdeling in Jeruzalem. De romancier loopt in zijn verzen de dichter in de weg.
B. van Noort.