Opwaartsche Wegen. Jaargang 15(1937-1938)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 35] [p. 35] W.J. Strijt Bedevaart Er was geen troost, niets dan een graf, dat pas men sloot En waarop kransen kwijnden in den grauwen regen. Niets vond ik er dan stilte, zwijgen, eenzaamheid en dood, Maar in een windvlaag ging een palmtak zacht bewegen. De natte linten heb ik moed'loos glad gestreken, Met reeds vergane bloemen 't laatste, wat het leven bood. Ik heb de afscheidswoorden lang en stil bekeken, ‘Rust zacht, gij lieve, lieve Anje, in den dood.’ Ook daar geen troost voor mij, ik had het kunnen weten, Waar zou ik vrede vinden voor mijn radeloze ziel...... O eenmaal, eenmaal al mijn liefde te vergeten En vredig worden als een land, waar blank de sneeuw op viel! 'k Ben heengegaan langs de verlaten kerkhofpaden En in een winkel heb ik brood en koek gekocht. De juffrouw heeft me een bepaald soort aangeraden, Dat was de laatste tijd zo erg gezocht. Ze sneed een stukje af, om mij te laten keuren, 'k Zag vochtig zand, gelegd naar het model der kist. Wat moet mijn hart 't verlies van één zozeer betreuren...... Met een waarderend knikje heb 'k mijn keus beslist. Vorige Volgende