| |
| |
| |
Schalm en scharnier
H. de Bruin
II.
Rijk Kistemaker zat thuis, als een die van zijn rente teert. Zijn handen werden blank en soepel, maar ze hadden iets krampachtigs. Hij neep ze vaak ineen tot de vingers knakten. Soms sprong er dan een gedachte los, hij liet haar een paar malen door het hoofd rondgaan, waarna ze wegzonk ineens, in een diepte zonder echo.
Hij had Jans bezworen, hem zoveel mogelijk ongemoeid te laten. - Je moet begrijpen, had hij bepleit, dat dit een zet is, waarbij ik de tijd moet hebben, om er de kansen van te overzien. - De witte gloed in zijn ogen hield haar gekneveld. Jans bewoog zich door het huis als in bedwang.
Op een keer, toen Rijk het gewaar werd, zei hij goedmoedig, eerlijk: Het spijt me, dat het nu net in deze tijd valt, nu je zelf moeite hebt om op de been te blijven. Maar - laten we de dingen goed uit elkaar houden: ik sta mijn deel, maak jij je dáar nu maar niet druk over.
- Je hebt gemakkelijk praten, klaagde ze. En toen hij: Neenee - práten, dat is larie. Ik heb gedacht, geen gezeur langer. Doen! Inéens doen.
- Met-dat-al zit je nu met de armen over elkaar. Wat was je dan eigenlijk van plan?
Rijk Kistemaker legde een makke vuist fors op tafel. Zijn gelaat glansde, er was een ban van kalmte om hem heen. Hij verklaarde: Aan de touwtjes trekken en tenslotte toch het eind niet in handen hebben, kijk...... dat ging niet langer. De baas en ik, wij verkeerden in de verhouding van stroper en prikkeldraad. Hij kreeg zò de mier aan mij. Hij haalde zijn knuisten aan me ópen, snap je wel. Want...... ik liet het hem voelen. Wat dacht je? Letterlijk elk ontwerp......
- Ik heb nooit de indruk gekregen, dat ie dat niet erkennen wou, onderbrak Jans. Jullie hadden het best samen kunnen rooien. Per slot heeft hij de middelen toch?
- Nu-já, daar kan jij niet over oordelen. De laatste dag zegt Nijhuis nog tegen me: ik begon zelf, als ik u was. Betekent dat wat, of betekent dat niks?
- Weet je veel, wou die je graag lozen......
Een moment hield Kistemaker zijn adem in. Hij weifelde, maar...... hij sloeg
| |
| |
deze achterdocht te gruizel met de schampere opmerking: Als je denkt dat ik een vent ben, waar per se niet mee te werken is, dan ben je 'r toch naast...... Overigens is die dunk, van je eigen man, niet bepaald...... fraai.
| |
| |
Neee - maaardat...... dat kén ik langzamerhand, Jullie zijn allemaal van die...... doodvreters...... Dát is het 'm...... Als je maar goed begrijpt-eh...... Jans had zich in een ommezien gered buiten de kamerdeur.
Toen stak het kind, Truitje, stuntelig over vanuit de kamerhoek en schreide luid van onbedaarlijke angst. Rijk Kistemaker kreeg een heet hoofd, alsof hij bij de gemeenste jongensdaad in het volle licht betrapt was.
In de volgende dagen beproefden man en vrouw een lamentabele houding te overwinnen door een bedrijvigheid, waarvan richting en doel voorshands raadselachtig bleven.
Kistemaker haalde tekeningen en bestekken overhoop, maakte becijferingen, ernstig, maar toch met een vleug van luchthartigheid.
En zij - met een beheerst gebaar van beslistheid - nam uit de buurt een fikse helpster aan, om 't huis te keren en weer op stel te zetten.
Rijk voelde zich op een of andere wijze gekrenkt. Hij wachtte op een moment voor inmenging, vroeg in de loop van de morgen kwasi belangeloos: Zeg? - hoe heb je háar zo ineens ingehaald?
- Wel, zei Jans, je begrijpt dat ik dat allemaal voor die tijd aan kant wil hebben. We hadden toch afgesproken, dat ik voor mijn part opkwam? - Natuúrlijk. Maar...... ik ben ook aan de gang, merk je wel?......
Ze dreven langs elkaar als schepen in de avondmist, geneigd om nu op de kalme reê boord aan boord voor anker te gaan. Hij keek haar aan: - Ik ben lelijk tegen je geweest, zei hij. Stóm.
En zij, weifelend, antwoordde: je moet weer aan de slag, dat is het enigste. Zo gauw mogelijk.
- Vanmiddag, verzekerde hij, vanmiddag weet je meer...... Misschien. - O, maar 'k maak me niet báng. Probéer het.
Rijk bezon zich. Had ze wellicht weet van zijn plan? Hij hoopte het eensdeels, maar er ronduit mee voor de dag komen deed hij niet. Ze mocht de moed tóch nog laten zakken. Ze dacht misschien toch, dat hij van-voren-af met baas Pot zou aanpappen. Dat zou wel laat worden, nee - e......
Dadelijk 's middags praaide Kistemaker zijn schoonvader. Op een uur dat de winkelbel gewoonlijk slink hing.
Hij ging het tuinhek door naast de winkel. Terwijl hij langs het huis begon te lopen, sloeg een vlaag van onmacht door zijn leden. Tegelijk kregen
| |
| |
beelden, vliegenssnel en helder, opnieuw omtrek. Hij onderkende ze stipt. Vroeger, keer op keer, was hij hier langs de vensters gestapt in volle zekerheid, overtuigd, dat zijn geheimzinnige faam reeds binnenshuis begon te spoken, zodra zijn voeten in het grind knarsten.
Hij dacht: dat was natuurlijk pure inbeelding. Wat ik aan verbazing of bewondering in hun ogen heb gelezen toentertijd, dat was de koele, zakelijke spot, waarmee ze hun twijfels nog op peil hielden. Ze wilden niet opzettelijk grof worden.
Maar nu zou hij wat te horen krijgen, nu hij zover was als zij wel meenden dat hij komen kon: afgezakt naar het randgebied, waar het wrakhout wordt vergaderd. Rijk Kistemaker stootte de deur open, hij vloekte binnensmonds, om de moed terug te winnen. Op hetzelfde ogenblik werd hij een geharnast mens. Maar hij bewoog zich, alsof hij in hemdsmouwen flaneerde.
Vader Kormijn lichtte het hoofd uit de hoge stoelrug: - Wat ben je van plan? vroeg hij. Je valt als de wind binnen. Ik dacht anders, dat jij het wel op je sloffen aan kon tegenwoordig......
- Niet te gauw wat denken, zei Rijk. U hebt altijd dadelijk een oordeel klaar. - Kormijn gaf kalm bescheid, zonder te letten op de uitwerking: - Ik praat naardat 'k verstand heb, zei hij. Als 't mis is, dan zullen wij er wel weer niet bij kunnen. Dat zal wel.
- Eenvoudig, omdat ik jullie niet alles aan de neus hang, siste Rijk. Hij dempte de indruk, door er aan toe te voegen: Dat is nu eenmaal onmogelijk. Er zijn plannen die dood slaan, zodra ze in ieders oren tuiten. - Hij nam een stoel, hij liet zijn schoonouders in de onzekerheid, maakte zich wijs, dat hij ze verbluft had. Hij raakte in een overmoedige bui: - Nee, zei Rijk, ik zeg toch niks, voordat het licht verdragen kan.
Rijk Kistemaker betoverde zichzelf. Toen hij hierheen kwam, hield hem een doodgewoon overleg bezig: een bescheiden geldlening om aan de gang te komen, een hypotheek misschien op een pand, dat hij tijdens de aanbouw beslist al van de hand zou kunnen doen...... Daar móest schoonpapa toe te bewegen zijn.
Maar...... ineens greep hem het denkbeeld weer aan van dat enorme karwei, waarvoor hij verleden winter de grondslag had gelegd. De angst! De angst, dat tijdens het tussenspel van het kleine lap- en knutselwerk het tempo van zijn kracht zou verachterlijken, zodat hij straks als een belabberd man
| |
| |
bij zijn eigen grootse schepping zou staan. Nee - nog twee, drie maanden, om zich toe te rusten. Met zulke gewichtige voorstellen kon hij hier tóch niet aankomen, hij moest ze maar trachten te suggereren, dat er iets op til was, iets bijna onheilspellends, mogelijk echter zo veelbelovend als een berstende dageraad.
- Denkt u ervan, wat u wil, zei hij. Alle goeie dingen komen niet op éen stuit. Een klein beetje geduld.
Hij ging weg met een joviaal adieu, denkend dat er sinds vanmiddag iets aan de hand was, waarin zijn toekomst aanving zich te forméren. Hij schatte het tijdsverloop tot aan de beslissing op een week of drie, een maand. Hij haatte ieder mens reeds, wiens blikken het mochten weerspreken. Daarom zag hij elkeen over 't hoofd en tuurde in 't verschiet.
Toen Rijk Kistemaker de deur uit was, bedacht Kormijn, dat de jongen zo wonder uit z'n ogen keek. Hij geloofde niet, dat dit goed kwam. Hij repte over zijn bezwaar tegen zijn vrouw, die al wachtte op een vonnis.
- Ik heb altijd tegen Jans gezegd, zei ze, - kind, denk er toch om, dat je'm tempert. Hij is best, maar hij heeft aanleg voor de kolder...... hoogvliegerig. Een mens moet weten, hoe ver hij gaan mag.
Toen Kistemaker weer buiten liep, begonnen zijn gedachten te gonzen als vliegen in een stolp. De straat was gloeiend, een traag neerschuivende lavastroom gelijk; bijzijden het heet geborrel van de keiballen.
Het felle licht sloeg op in zijn blik, het prikkelde hem met een witte verdwazing, die hij niet bij machte was te ontlopen. Hij bewoog zich voort zonder een helder besef van richting, bezon zich op elk van de vier hoeken van het plein, verhit, wezenloos bijna.
Er passeerden mensen als gedaanten in een droom van vuur. Hij zweeg hun namen dood, op gevaar af van tussen hen zelf tot een schim te verworden. Een ogenblik dacht hij, dat met de adem het leven uit hem wegvloot. Hij rukte snel zichzelf van die plek weg, zette er driftig de pas in. De hartslag stootte zich opnieuw in zijn lijf omhoog. Regelrecht liep hij dan in de richting van de timmerwinkel van Pot, waar, zo viel hem in, het pad aanving, dat tot de werkelijkheid terugleidde.
Pot zat in het kantoortje, toen Kistemaker de klink van de deur lichtte. Pot had een stuk of wat harde woorden klaar om uit te blaffen, in zijn trei- | |
| |
terige overmoedigheid ineens. Maar hij vond het meteen satanischer om Rijk straal te negéren. Hij draaide de rug naar hem toe, greep een rol papier uit de stander. Kistemaker gromde. Toen keek Pot hem strak tegen de borst en zei: Zo? - ik zag je niet eens zo gauw. Ben jij dat?
Pot draaide zich opnieuw om en zette de rol weer terug in het rek. Hij treuzelde, voelde zich niet op zijn gemak: achter zijn rug stond een grimmig dier klaar voor de sprong......
Hij liet de stoel snel kantelen en stond met een ruk overeind. Hij schreeuwde: - Doe je mond dan open, kerel, en zeg wat je móet.
Rijk Kistemaker hikte met vreemd geluid, hij klampte zijn handen om de tafelrand.
Meteen vlugge blik overzag Pot de werkplaats, er steeg een drift in hem op, maar hij was bang om een woord te grijpen tot verweer. Een tastbaar wapen lag buiten zijn bereik. Het leek hem, of hij tegen de muur stond met een handwrong om zijn keel. Pot kuchte, het klonk als een kreet om bijstand. Bedwongen vroeg hij dan: Zou je nu niet kalm gaan zitten, vrind, en met je boodschap voor de dag komen?
Kistemaker boog zich over de tafel, hij stotterde, er glinsterden zweetdruppels tussen de doodse pieken van zijn kuif. Plotseling zei hij duidelijk: Gemene dief - om mijn gereedschap achter te hou'en - dát durf je wel - - Dat moet je zeggen waar getuigen bij zijn, snauwde Pot. Maar Rijk Kistemaker vatte de zin van die woorden niet, de harde stem stiet een bres in zijn denken - hij begon weer te hakkelen......
In die tussentijd zag Pot kans om achter de tafel vandaan te komen. Hij herwon de beheersing over zichzelf, legde voorzichtig zijn vingers op de deurklink. Het was even doodstil. Daarop fluisterde Pot nadrukkelijk Rijk's naam: Kistemaker......
- Kom maar mee, hier, zoek dan de boel zelf maar bij elkaar. - Hij duwde de deur open, hoorde Rijk achter zich aan over de drempel sloffen.
Een ogenblik was Pot van zins, Kistemaker, ronduit maar zachtzinnig, te zeggen: beste man, je moet je vergissen, je bent mogelijk een beetje in de war, het zou beter zijn, dat......
Op eens echter begon achter hem een stem gnuivend te gichelen, te snauwen. - Blijf jij maar waar je zat. Ik heb jou niet nodig, ik kan het best alleen af, ik kan...... ha-ha...... ha......
| |
| |
Kistemaker tastte over de rauwe kanten van de schaafbank. Hij greep het handvat van een beitel vast onder de krullen, smakte het gereedschap in een hoek. - Vuile rommel, mokte hij. Hou dat zelf maar. Waar heb je mijn boel gestopt, hè? Ik neem anders de hele bende hier mee...... Hij vatte een lange schaafsleê beet, schoof hem onder de oksel. Het plompe ding schoot onderuit, bonsde achter zijn hielen tegen de grond. Hij schopte het onder de bank. - Vuile rommel, sarde hij weer. Je kan dat tuig niet eens hantéren... Zeg nu maar op, waar je mijn spul hebt...... tóe dan!
Pot stond nu vlak tegen hem aan, vermande zich de hand op zijn schouder te leggen, waarop hij, snel, vrindelijk, hem probeerde te kalmeren: - Ik laat je de hele zaak aanstonds thuis brengen. Afgesproken?
- Je moet je handen thuis hou'en, zei Rijk. Het klonk onverstoord, bijna als een grap.
Daarna liep Rijk Kistemaker, rechtop en driest naar de uitgang, en vroeg: Dus? Dat is afgemaakt? Ik kom niet weerom. Als je me spreken moet? Ik ben aan huis te bereiken. Het is maar dat je 't weet. Bonjour.
De deur viel toe.
Pot sloeg zich voor 't hoofd. Hij kreunde. - De vent is stapelgek. In vredesnaam, hoe is het mogelijk...... idióot!
Geen tien minuten daarna stond Pot bij Kormijn over de vloer. Kormijn knikte maar, zonder wat te zeggen. Maar toen Pot inderhaast uitverteld was, gaf hij te kennen: - Nou, zodra ik je zag, man, wist ik hoe laat 't was. Da's niet in orde, dacht ik. Maar, dat ie zulke mallepraat verkocht, dat is te singeliers...... sjonge-jonge. Weet je dat nu wel zeker? Heb je misschien toch nog dingen van hem in de winkel?
- M'n kop d'r af, zei Pot. Het is pure fantasie. Hij slaat gewoonweg door, anders niks......
- Ja-maar, weifelde Kormijn...... hij is toch geen kind? Niemand heeft 'm ooit voor idioot versleten.......
- Niet helemaal, nee......
Kormijn glimlachte, kwade spot glansde in zijn ogen. - Kijk es, Pot, zel hij, - je oordeel is niet vrij van 'e...... jij weet net zo goed als wij, dat ie om de drommel niet gek was......
- Ik herinner me andere opmerkingen van je, viel Pot in.
| |
| |
Kormijn weerde af. - Och, dat zijn zo van die gezegdes, zei hij, flauwtjes. In elk geval...... ik ben toch zeker de eerste, aan wie je dit voorvalletje vertelt? - Absoluut. Ik heb nog geen gelegenheid gehad...... zoals ik zei: nèt, nog geen kwartier is-'t ie bij me weg.
- Mooi. Doe ons dan een genoegen...... (Hij praatte door, nu ineens tegen zijn vrouw, die met verbaasde ogen door het winkelgangetje op hen af kwam). - Pot komt me net vertellen dat Rijk vanmiddag weer herrie met 'm gehad heeft, je weet wel...... Och, hij was al kregel de laatste tijd, zegt Pot. Wij denken: overspannen......
- Is dat zo? vroeg ze...... of......?
- Kom, zei Kormijn, haastig, - je weet toch zelf hoe Rijk is. Niet te overreden bij tijden. Gekkepraat, maar dat trekt wel weer bij. Hij moest te bewegen zijn om weer bij jou terug te gaan, Pot...... Wat meen je zelf?
Pot liet het onbeslist. - Kijk maar, wat je uitricht, zei hij. Hij dacht intussen: ze willen het niet weten, hoe erg 't is. Ofschoon...... de ‘ouwe’ is glad genoeg om het door te hebben.
Deze gedachte stemde hem opeens gerust. Het ging hem toch ook aan? Al kon hij zich niet herinneren, Rijk Kistemaker opzettelijk zo gedwarsboomd te hebben, dat deze toestand hem als schuld kon worden aangewreven. Nee...... de man leefde zelf in een soort waan...... dat was-'t-'m. Pot maakte aanstalten om te ontsnappen. - Wel - ik groet jullie dan maar, zel hij, en ging - -
Kormijn hield zijn vrouw er van terug, om aanstonds poolshoogte te gaan nemen. - Laat toch waaien, mopperde hij. Ik zal 't je precies zeggen: Rijk zal je net het omgekeerde vertellen, of eenvoudig loochenen, dat hij vanmiddag op de timmerwinkel geweest is.
- Dat kán hij niet, beweerde ze.
- En toch is 'tzo, zei Kormijn. Toch dóet ie dat. Hij zal ons allemaal voorliegen.
- Waarom?
- Omdat hij ernaar is, zei Kormijn met nadruk. Da's te zeggen: nú, in deze toestand. Hij verdraagt de waarheid niet, geen enkele.
- Stel je voor, dat is 't ergste wat een mens overkomen kan.
Kormijn knikte. - Ik waarschuw je, zei hij, dat jullie je verstand gebruikt. Want je zou - goed-bedoeld natuurlijk - in staat zijn hem het stikkedonker in te drijven. Pas-op!
| |
| |
Er begonnen geruchten te lopen over Rijk Kistemaker, al wist men dan het rechte er niet van. Omwonenden zagen hem wel eens buitenshuis, achter in het tuintje. Hij drentelde er wat rond, stond soms stil met hoge schouders, alsof hij zich bezon; alsof hij iets nakeek tussen de bloemen. Pot scheen verteld te hebben, dat Kistemaker bij hem weg was, feitelijk om meningsverschil. Hij verdacht hem ook van het plan, een eigen zaak te beginnen. Of Kistemaker misschien zenuwpatiënt was, vroegen ze. Waarop Pot verklaarde, dat het waarschijnlijk allemaal op hetzelfde neer kwam.
Tenslotte maakten enigen ervan, dat die wonderlijke vent natuurlijk te verwaand was om langer als knecht-onder-de-baas mee te lopen, en uitsluitend meneertje-opzichter spelen wou - wat niet altijd ging. - En nu zat hij dan met de gebakken peren, en kon vader Kormijn vanzelf bijspringen. Kistemaker geneerde zich, hoe gaat dat...... en hield zich schuil, tot...... Nu-ja, ze zouden het afwachten. - Ze hadden zelfs met elkaar gebakkeleid, Pot en hij, wisten sommigen. Kormijn had het wat gesust, het was beter, dat zulks in de doofpot bleef.
De familie ving van de praatjes het een en ander op. Ze reageerden nuchter met te zeggen: Rijk is niet in orde, hij heeft zich verwerkt, misschien vertild op een keer. Dat zal met rust wel genezen.
Dus: Rijk Kistemaker onderging een kuur. Die hield zijn gemak. Hij wist het zelf ook, dat hij een kuur doormaakte, maar hij had er zijn eigen redenering bij, die hij halfluid met zichzelf hield als hij alleen was. Een enkele keer richtte hij zich tot Jans met zijn argumenten. Hij doelde geheimzinnig op iets, dat hij nooit bij naam noemde. Hij doemde zijn vrouw ermee tot stomheid; ze pijnigde zichzelf om over de onbenulligste dingen te spreken, als de stilte ondraaglijk werd.
Op een avond klaagde ze haar nood thuis.
- Ik hou' het niet uit, zei ze. Hij is gewoon zot. Of het schip met geld onderweg is, zo gedraagt ie zich. Het is een wanhoop!
- Als jij 't niet weet, kind, zei Kormijn, dan wordt het tijd dat ik raad schaf. Op voorwaarde natuurlijk, dat ik nu eindelijk ook 's hoor, waar eigenlijk de kneep zit. Want, ik geloof, dat jullie samen meer weten dan wij. Is 't zo niet? Hij nam haar waar met boze ogen, alsof hij haar verweet, dat ze hem onteerd en veracht had, terwijl ze meer dan twintig jaar onder zijn vroede bescherming had gestaan.
| |
| |
- Hapert het tussen jullie? vroeg Kormijn. Kom er dan maar voor uit. Onderwijl jij een nieuw leven onder 't hart draagt, is 't of bij jullie de dood in huis is. Nu zal je ook begrijpen, waarom wij geen zin hebben om veel bij je aan te lopen. Het vlot niet meer. Dat was in 't eerst beter. Dat begrijp ik eigenlijk niet. Kan jij dat misschien ophelderen?
Jans voelde zich door deze vragen niet in 't nauw gebracht. Integendeel. Ze voelde alles wat ze verzwegen had (het ‘waarom’ leek haar ineens iets kleinzieligs) in haar los komen. Ze kreeg plotseling een onbedwingbare lust tot spreken, zonder overwegingen of haar antwoord verder ging dan het strikt noodzakelijke. Ze bedacht, dat het feitelijk helemaal niet wonderlijk was, hetgeen ze te zeggen had. Nee - ondanks de narigheid. Ze glimlachte alvorens ze haar biecht begon.
- Het is waar, zei ze: er is iets, waarvan jullie niets weten, noch enig vermoeden hebben waarschijnlijk. Maar er hapert tussen mij en Rijk niets, dat niét. Het leek misschien wel zo, dat ontken ik niet.
Jans glimlachte opnieuw. Het was een verweer tegen de ernst, die haar beurtelings aantrok en ontviel. Toen vertelde ze omstandig de geschiedenis van het ontwerp, met volle nadruk op het element van geheimzinnigheid, van verrassing, dat deze historie aanvaardbaar en tegelijk ‘bijna’ onbelangrijk maakte. Daarom kon moeder Kormijn zich tenslotte niet weerhouden om uit te roepen: En is dat nu de hele ellende? Geen wonder dat jullie dat verzwegen hebben. Je wist, dat ik van die kuren niks hebben moet...... Jans protesteerde. - Hoor 's, moeder, zei ze, dat is nu wel gemakkelijk gezegd...... ik heb naderhand die tekeningen gezien...... ik ben nooit opgetogen geweest over dat plan van Rijk...... maar, je mocht het bekijken. - Dat neem ik direct aan, knikte Kormijn. Absoluut! Ik zal de laatste zijn om dat zomaar af te keuren. Ik geef je gelijk, dat je Rijk niet gehinderd hebt in zijn voornemens......
- Dat begrijp ik niet...... nu zie je dan maar de gevolgen, zei moeder. Haar man misprees dit antwoord door heftig het hoofd te schudden. Ze beantwoordde dat gebaar met: Wel - dan heb jij het nu voor 't zeggen. Ik meen, dat voorkómen beter was geweest dan genezen, maar......
Kormijn voelde zich geprest om zijn conclusie uit te spreken. Hij boog zich tot de vrouwen om ze te onderwijzen; het was of hij uit een mist opkwam en machtig werd in een eerbiedwaardige wijsheid.
| |
| |
- Weet je, moeder, zei Kormijn, je moet niet altijd aanstonds de domper op de vlam zetten. Je moet in smeulend vuur ook niet maar in 't wilde weg rondslaan. Rijk was altijd ietwat vreemd. Het leek vaak of hij opgewarmd was, of hij op uitlaaien stond. Dat stak jou wel 's in de ogen, ik weet dat héel goed. Maar - dat begreep hij zelf ook. Daarom hield hij zich soms koel...... hij was bang voor jouw ‘opfrissertjes’, moeder.
- Welja, klaagde ze: tenslotte zal ik het nog gedaan hebben. Maar, ik was altijd nuchter, en dat was hij bijlangena niet. Als je 't maar weet.
Kormijn zonk terug in de houding, die hem doorgaans kenmerkte: een zwijgzaam man, die snel geneigd was de woorden overbodig te vinden. Intussen vermenigvuldigden zich zijn gedachten.
De schemering begon de kamerruimte te vullen, een vreemde droefheid streek over de voorwerpen, ze werden als nutteloos, veeg en verwerpelijk. Jans bewoog zich onrustig, ze ergerde zich, ze wist er toch niet goed uiting aan te geven. Ineens stond ze op. - Ik zit al weer veel te lang hier, zei ze. We zullen het maar weer afwachten.
Ze kreeg geen antwoord, ze merkte enkel dat vader haar op een of andere wijze tegenhield. Een ogenblik aarzelde ze daarom. Maar nee - nu liet hij haar vrij. Hij rees overeind om haar uit te laten. Hij gaf haar kort en bedaard een raad: - Dat is 't beste, zei Kormijn: ga jij maar rustig naar huis. En nergens over praten. Ik kom van de week op een avond nog bij jullie. Dan zullen we's kijken. - Hij ontstak met een fluks gebaar het licht, ze dachten alle drie een ogenblik dat ze toch nog een besluit konden nemen, waar ze dadelijk tevreden mee zouden zijn. Maar Kormijn hield zich wars van een nieuw overleg. Terwijl hij met Jans naar de winkel liep zei hij: 't Is een pak van mijn hart, dat het minder erg is dan ik me voorstelde. De grote hoofdzaak is, dat wij verstandig blijven en eenvoudig doen, of 't zo hoort. - Hij gaf haar nog eens steun met de verzekering, dat ze 'm zien zou. Hij dacht, overmorgen. Het hing ervan af, of hij zich geprepareerd voelde. Thuis vond Jans haar man in een vrij opgewekte stemming tussen de rommel van papier en tekengerei. Ze had even tijd nodig om te bepalen, wat voor een indruk dit feitelijk op haar maakte. Ze verdroeg het ongehinderd, dat Rijk, als een kind zonder toezicht, de kasten uitgeplunderd had. Ze zocht naar een geschikte opmerking, om aan dit spel een redelijke ernst te verlenen. Maar Rijk bespaarde haar de moeite.
| |
| |
- Zie je, zei hij, - dat was 's een mooie gelegenheid om die hele boel op orde te brengen. Want het meeste komt allemaal nog wel van pas.
Ze haastte zich om toe te stemmen: Natuurlijk, zéker. Maar goed, dat we niks weggedaan hebben,......
Ze dacht: jámmer, jámmer, dat vader niet dadelijk meegegaan is. Waarschijnlijk had-ie nu meteen zijn slag kunnen slaan. Zo, zoals het haar op dit moment toeleek, zat Rijk met een goele zet weer in 't zadel. Zou ze zelf......? Nee. Ze was te onzeker om het risico te trotseren. Ergens naar de verte ontsnapte haar zucht om bijstand.
Twee dagen later stond Kormijn omtrent schemeravond klaar om een bezoek te brengen bij zijn schoonzoon. Hij had zich gekleed in een donkergrijs colbert, dat hij diep uit de kast had opgedoken. Hij had het een keer gekocht om wat ‘tussen-beide’ te hebben; een of twee maal had hij het aan 't lijf gehad - wanneer kwam het voor? - maar nú dan......
- Hoe kom je in vredesnaam daar ineens op? vroeg zijn vrouw.
- Och, zei Kormijn, het kwam me zomaar in de zin. Hij lachte, een ongewone vrolijkheid doortintelde zijn wezen. Hij lette tersluiks op zijn vrouws gezicht, vermoedde, wat ze overlei: - Nee, ik ben goed bij m'n positieven, zei Kormijn. En zenuwen zijn het evenmin. Je weet wat ik ga doen?
- Ga je 'm de les lezen? taxeerde ze. Ze meende te zeggen: doe dat nu maar, en flink.
- Als dat het plan was, antwoordde hij, dan kon jij beter zelf gaan, zó, met 't schort voor wel. - De olijkheid ging hem goed af. Ze gaf hem loflijk getuigenis: Je speelt goed comedie op je ouwe dag, zei ze.
Kormijn dacht bij zichzelf: dàt zal nu juist moeten blijken. Hij stapte omzichtig van de stoep, keurde de avond als een bedaagde rentenier.
Er wademde nevel over de huizen, een kleffe geur, gemengd uit aard en hooi, was licht te speuren van de zijde der buitengrachten. Haastig liep Kormijn nog even terug in huis. Vergenoegd bijna vatte hij zijn parapluie, een ding als een draak, met gekneusde vlerken. - Zo, die zal ik maar meenemen, zei hij. Tot straks dan.
Het was rustig in de straat, het stemde Kormijn tevreden, ofschoon hij niet kon vinden dat er iets bijster opvallends aan hem te zien was. Het behoorde weliswaar tot de zeldzame voorvallen, dat hij, de winkelier, op een
| |
| |
door-de-weekse avond netjes ‘in-burger’ liep te flanéren. Goed, - men mocht er van denken wat men wilde. Het allerbenieuwds was hij naar de indruk bij zijn kinderen. Hij vermeed het om vooruit te bespiegelen, hoe onder de verschillende situaties zijn gedrag zou zijn. Dat wilde hij nu eens aan de inval van het ogenblik overlaten. Natuurlijk, er speelde hem een en ander door 't brein, onvoorbereid was hij niet. Maar uitgesloten was het evenmin, dat hij aanstonds zijn uitgezet strategisch plan zou moeten wijzigen. In 't gezicht van het huis liet Kormijn de gepeinzen varen, als ontwapend schreed hij naar de deur en stapte binnen. De eerste die hem ontmoette, was Jans. Met een heldere stem van verwondering riep ze: Váder! U? - En toen, alsof ze gekscheerde: Gaat U nog op reis? Omdat U zo in de pronk bent......
- Gunst kind, zei Kormijn, je vraagt meer dan ik zelf weet. Op reis? Hoe kom je dáár bij? Ik ben aan de wandel. - Hij was onderwijl de kamer ingelopen, waar Rijk hem verwelkomde en een stoel bij schoof. Kormijn nam plaats, hij leunde met de handen over elkaar op zijn parapluie.
- Asjeblieft, zei Jans: geef die bullen, Uw hoed, maar hier. U bent toch werkelijk niet van plan om dadelijk weer weg te gaan?
- Niet bepaald, nee. Hoe gaat het met jullie, en waar is de kleine meid? - Die is nét naar boven, zei Rijk. Hij kuchte als meende hij er nog wat aan toe te moeten voegen. Maar het bleef bij een vage glimlach, een verlegen heen- en weerschuiven van de krant over de tafel.
Volkomen stilte; alsof er een ban was, waaraan geen van drieën durfde te raken. Ze zaten binnen een toverkring. Kormijn zelfs voelde zich een moment bedremmeld, de raadselachtige figuur. Eindelijk gaf hij antwoord: Nou - ik zal het kind maar niet meer storen. Die stuur je morgen maar 's bij ons; voor een dag of wat.
Geen van de anderen ging op het voorstel in. Kormijn boog zich binnen de helle klaarte van het licht: ze zagen beiden hoe het dunne haar, de schedel en de sterke konen glommen. Hij wendde het hoofd naar zijn dochter met een gebaar tegenover Rijk van bijna opzettelijke negatie.
- Nog eens wat anders, begon hij: hoe staat het feitelijk met jóu? Heb je nu alles voor elkaar? En húlp? Behalve het werkmeisje? Dat héb je toch?
- Een meisje? vroeg Jans. Ik? Wie zegt dat?
| |
| |
- Wel, dat is ons verteld, zei Kormijn. Dat leek ons nu juist zo slecht niet bedacht. Ontzie jij je maar.
- Wat dacht U dan van ons...... maar váder......
- Dat hoor je, wat ik denk.
- Hm!...... Rijk interpelleerde, waarop Kormijn hem aankeek en hem vervolgens weer ontweek. Hij hoorde opeens Rijk zeggen: Ze hebben U bepaald wat wijs gemaakt.
Hierop keerde Kormijn zich met vol front naar Kistemaker met de opmerking: Ja m'n jongen...... de mensen zeggen zoveel. Natuurlijk. Ze hebben me zelfs willen vertellen, dat jij in bouwondernemingen speculeert.
- En dat gelooft U dan ineens zeker, opperde Rijk schamper.
- Gunst, zei Kormijn: ik mag niet aannemen dat jullie van de wind leeft. Dús......
Jans verzette zich onder de spanning. Ze probeerde de stemming te breken door de spotten: Komt U soms zaken doen met Rijk, dat U zo welgedaan en uitgedost komt aanlopen?
- Wel - lachte Kormijn - laat hij eens voor de dag komen......
- Het is maar gekheid, zei Jans. Dát gelooft U toch wel?
Kormijn hield zijn ogen uitdagend op Rijk gericht. Hij zag hem rood worden en hoe moeilijk hij bedwang had over zijn drift. Hij bespeurde een haast wellustig behagen om hem te pressen tot een uitbarsting. - Sapperloot, die praatjes komen toch niet zomaar in de wereld? polste hij.
Kistemaker verbeet zich. Het was of er iets in hem zich vastzette, iets hards, dat dreigde te smelten zodra hij weerstand bood. Het besef, dat hij zich nu in een kentering ophield, bezweek niet: hij kon zich overgeven, een onberaden, een verloren man; hij kon de handen uitstrekken naar een laatst houvast...... Waar?
Rijk Kistemaker leunde voorover tegen de tafelrand. Zijn blik versprong, afzijds van het gelaat dat hem bedreigde.
In die korte span tijds ontdekte hij opeens tot welk een hulpeloosheid hij vervallen was, nu, terwijl hij gevangen zat in een vraag, waar elk normaal en nuchter mens een antwoord op zou kunnen geven. Hij kon het toch eenvoudig, zonder zich in leugens te verwarren, tegenspreken?
Maar Jans zweeg eveneens. Rijk zag haar zitten, ineengedoken, verstard. Het deed hem pijn, het prikkelde hem. Hij vroeg haar plotseling, zonder
| |
| |
dat het als een verhoor klonk: - Heb jij misschien ook 's wat los gelaten over dat van verleden winter?
Jans richtte zich op. - Ja-zéker, zei ze. Maar - niet tegen een vreemde...... En het is dwaasheid, het langer voor je te houden. Want je hebt er je zinnen op gezet of de hele wereld-van-geluk er voor ons van afhangt, terwijl je weet dat het gewoon een slag in de lucht is......
- Daarom...... was het beter 't te verzwijgen, verdedigde Rijk.
- Je kan het zegel er nu gerust af doen. Eerst was het wel aardig, maar het is deze hele tobberij niet waard. En je maakt me niks meer wijs: dáár zit 't 'm enkel en alleen in.
Kormijn bedwong zijn neiging om de verstandhouding met een kalme raad tot verzoening te leiden. Hij weifelde nog. Hij dacht, waarom spreekt de kerel niet. Rijk Kistemaker schikte zich echter reeds tot een antwoord. Hij zei: Weet je wat het is? Jullie hebben nooit vertrouwen in me gehad. En niemand!
- Dat spreek ik tegen, riep Kormijn. Daar zou nú reden voor zijn, maar eerder niet. Je vergat enkel wel 's, dat je niet alleen op de wereld bent, en dat niet alles uitsluitend om jezelf draait.
Rijk mopperde, het was onduidelijk wat hij er tegen in te brengen had. Daarom vroeg Kormijn: Heb ik het mis, denk je? - Kistemaker bewoog weifelend het hoofd, gaf dan toe: - Misschien is er wat van aan.
Kormijn nam opnieuw het woord, hij merkte dat hij houvast kreeg. - Kijk 's, mejongen, zei hij: je moet je niet verliezen in onwisse dingen. Het was allemaal best wat je voor hadt, maar......
- O, ik reken er al helemaal niet meer op, weerde Rijk. Hij wuifde met de hand alsof hij weer mans genoeg was om zelf te beslissen. Het was een nieuwe poging tot kerkering, terwijl hij snakte naar vrijlating. Hij was willens, het gesprek nu af te breken, om daarna met zichzelf te richten.
Maar hij wist: het zou geschieden op de oude manier, hij zou er iedereen buiten houden, gedoemd blijven tot de cel, de cirkelgang. Oh-oh-, hij was het zat ook!
- Zou het nu zo'n ramp zijn, als je dat met die plannen nu 's niet de eerste de beste keer gelukte? vroeg Kormijn. Hij wond zich op. De eerste die er zich gedwee onder begaf, was Rijk Kistemaker. Hij rees van zijn stoel,
| |
| |
hij riep: Ik geef het over, ik zet het van me af. We praten er niet meer over. Uit.
Een dag of veertien nadien wisten sommigen te vertellen, dat in de hoofdstad op een tentoonstelling tekeningen te kijk hingen van Rijk Kistemaker. Men zei: hij had - dat was van hém te verwachten - op eigen houtje wat ondernomen. Daar was dan vanzelf wat over te doen geweest tussen Pot en hem. Enfin, hij had er enkele weken uit gelegen. De vlieger scheen niet helemaal opgegaan te zijn. Nu hadden ze het goedschiks maar weer met elkaar aangelegd, omdat ze op deze manier feitelijk allebei in de knoei zaten. - Is het zó niet? vroegen ze aan Kormijn. Maar Kormijn had zich weer in zijn gewone doen teruggetrokken. - We hebben mekaar hier nodig, moet je maar denken, zei hij. Leer je dat vandaag niet, morgen wordt 't je waarschijnlijk hardhandig aan 't verstand gebracht.
Rijk Kistemaker verspilde nog minder woorden over de zaak. Hij was niet helemaal aan duigen gevallen, zodat ieder zien kon wat erin zat. Er gingen stille gedachten in hem om, waaronder een die hem genoegen verschafte: dat hij gelukkig nog niet vervallen was aan de meewarigheid van de beide hoedsters van zijn welzijn. Al was hij dan op het nippertje ontkomen. Kom, hij misprees niemand. Hij had die hem het naast stonden wat beter op waarde leren schatten. Zelfs het gebrek van mensen, die uit angst voor de lotsgemeenschap soms onredelijk worden. Hij was ook bijna zijn bezinning kwijt geweest.
Rijk Kistemaker streek zich over het voorhoofd, hij betastte de rand van zijn haar, het rimpelde tussen zijn vingers. Hij achtte zich de vroegere bejegening weer waard, ze mochten er dan het hunne bij denken, dat blameerde hem niet. Trouwens, z'n ontwerp was dan toch maar eervol vermeld. De verwachtingen waren dus niet te zeer beschaamd......
Hier brak het pleit plots af. Rijk Kistemaker zocht een plek, iemand, om er zijn blijdschap, zijn dankbaarheid onder te brengen. Hij behoefde niet ver meer te gaan.
|
|