| |
| |
| |
Een moderne tragedie
J.K. van Eerbeek
(Fragment)
- De jongen is eigenlijk zoo kwaad niet, zei Dönnebrink aarzelend. De intimiteit van de zondagmorgen-slaapkamer verlokte tot algemeene beschouwingen. De zon viel schuin door het venster naar binnen en brandde lichtvlekken op het behang.
- Maar waar moet de stakker in deze tijd in vredesnaam werk vinden?
- Tja, zei Dönnebrink schouderophalend. Hij stond in z'n witte overhemd, en schoor zich zorgvuldig. Er speelde een jongensachtig glimlachje om z'n lippen.
- Van de wind kun je niet leven, vanzelf; maar je kunt de jongen toch ook zoo niet afzeggen, omdat ie gedaan-werk heeft.
Mevrouw kon niet direct antwoorden, omdat ze bezig was het haar in een wrong te leggen.
- Direct, direct, antwoorde ze toen ietwat ongeduldig... - Wie praat er nu van direct. Maar weet jij wat zoo'n jongen beginnen moet?
- Tja.........
- Als jij nu werk voor hem wist.......
- Minke is nog jong; bedacht mevrouw verder. - Waarom zouden we uitstellen wat toch eens gebeuren moet. Minke heeft haar goeie tijd nog; ze kan toch een ander vinden.
Ze stonden wat onwennig in de kleine slaapkamer, dwaalden tusschen de op stoelen verspreid liggende stukken nachtkleeding.
- Zeker, stemde toen Dönnebrink toe, Minke zou wel een ander vinden.
Aan het onbijt hadden ze weinig woorden. Maar er was een verholen aandacht van de een voor den ander. De moeder brandde van verlangen, met Minke te spreken, maar de atmosfeer was geladen, en een enkel woord zou haar in tranen of woede doen uitbreken.
| |
| |
- Drink je melk op, zegt de moeder bits tegen Minke.
Toen, direct daarop tegen haar man:
- We gaan niet meer zoo laat van de Krag weg, we zijn iederen Maandag te laat over.
Achter die aanwijzingen door spinnen hun gedachten voort aan eigen spinsel. Een wankelzieke stemming; als iemand een woord te veel zegt, volgt er een explosie. Het meisje slikt met haar brood haar tranen weg. Dönnebrink zit met een ongelukkig gezicht zijn eten in kleiner parten te snijden, dan zijn gewoonte is.
En Minke......... ze houdt zich in, houdt zich in......... tot precies voor het dankgebed staat ze bruusk op van tafel. De anderen schrikken.
- Wat, huil je? Waarom?
- Daar begrijp jij niets van.
Ze zegt jij tegen haar moeder.
Na tafel, bij het wasschen van het vaatwerk, vindt moeder een gelegenheid tot praten.
- Huil toch niet. Misschien kan hij terugkomen aan de fabriek als de tijden beter zijn. - Er is een nagemaakte opgewektheid in haar stem. Ze zegt maar wat.
- Kom nou.
Ze wasschen om, en drogen af; ze bewegen de armen, en het is een tijdlang stil.
- Het zal hem niet meevallen, iets anders te vinden.
- Hoezoo? antwoordt kribbig Minke. Er is toch werk genoeg in de wereld. Er zijn toch meer zaken....- En dan:
- Hij denkt er trouwens over, voor zichzelf te beginnen.
- Wel, zegt droogjes de moeder.
Een terzijde kijken. Dan.
- Dat kost geld.
Zwijgen. Het vaatwerk ging zacht rinkelend door hun vingers; het licht stroomde door het raam over het aanrechtblad, reflecteerde op het witte aardewerk en spoelde rond heur handen.
- Een eigen zaak, begon ze toen, met een lichte charge in de stem:
| |
| |
- Dat is een mooi ding, maar familie of kennissen, die hem aan geld kunnen helpen, heeft de jongen immers niet.
Het antwoord van de dochter kon de traan zijn, die op het pas schoongewreven bord stukviel.
Ze zweeg nog. Tot haar moeder opzij keek, en ze met kille totaal veranderde stem zei:
- Maar moeder, dat weet ik toch allemaal ook wel. Begrijp dan eens wat. Waarom laten jullie een mensch alles nog eens zeggen, wat je allemaal al weet.
Weer diezelfde zijdelingsche blik.
- Wat nu, tranen? Om iets wat je vooruit hebt zien aankomen? Heb ik je niet altijd gewaarschuwd? Daarbij, een meisje als jij, dat aan elke vinger een jongen kan krijgen......... Er komen wel anderen om je...... Minke was op een stoel gaan zitten. Ze keek strak voor zich, en gaf zich niet de moeite, de tranen weg te wisschen.
- U, zei ze bitter, met vertrokken mond; - U mocht hem nooit.
- Me dunkt, dat nu wel uitgekomen is, dat ik daar reden toe had.
- Is het zijn schuld, dat de tijd zoo slecht is?
- Is het verstandig, in een slechte tijd ruzie te maken met z'n chef?
- Derk Jan is er te eerlijk en te flink voor, om zich iets te laten zeggen.
- Flink is, wie z'n meisje een veilige toekomst kan geven. En voor zooiets moet je niet bij Derk Jan zijn.
- Och kom. Wat hem overkomen is, kan iedereen treffen.
- Intusschen is hij de eenige aan de Lotus, die ontslagen is. Omdat ie te flink is.
Mevrouw liep naar het achterhuis met groote haastige schreden, die nog heftiger betoogden, dan haar woorden het deden. Achter de deur disputeerde ze verder met nadrukkelijk rinkelend vaatwerk.
Toen ze terug kwam was ze uiterlijk rustiger. Maar haar woorden waren niet minder scherp.
- Je moet je weg zelf maar gaan. Laten we rekenen dat je oud en wijs genoeg bent. Maar wie z'n gat verbrandt, kan op de blaren gaan zitten. Ik loop langer mee dan jij. Je hebt nooit naar me willen luisteren. Maar ik heb je altijd gezegd, dat hier een ander over de vloer komt, waar je een beter leven mee krijgen zou, dan met de man van jouw keus.
| |
| |
Een van wie je niet bang hoeft te zijn, dat ie woorden zal krijgen met z'n broodheer. Een die niet met een zwart gezicht en ontslag thuis zal komen. - Och, antwoorde nu heftig smalend Minke, - zoo praat U al twee jaar. Maar Derk Jan is toch een heel ander dan Uw Gerard. U wilt die twee toch niet met elkaar vergelijken gaan?
- Als je me maar eens zei, wat voor bijzonders je Derk Jan heeft. Hij mag zoo aardig en bijzonder zijn als ie wil, maar ik heb hem nooit iets bizonders zien doen of hooren zeggen. Ik heb nooit iets anders in hem kunnen zien, dan een nerveuze, eigenzinnige jongen. Ja zeker, eigenzinnig heb ik hem altijd gevonden.
Het meisje, zoo opeens voor de vraag gesteld, waarom ze haar kaart op Derk Jan had gezet, zweeg verwezen. Eigenzinnig had haar moeder hem genoemd. Dat woord stak haar, want...... het was juist. Gemakkelijk had ze het zeker niet altijd met hem gehad. Ze had hem beurtelings bewonderd, veracht; ze was bang voor hem, en had hem dan weer geplaagd......... Ach; en zoo moe als ze soms 's avonds thuis was gekomen. Eigenlijk een rustig idee zich in te denken, dat het uit was tusschen hen. En je wist nooit vooruit wat voor antwoorden hij geven zou.
Toch iemand, waar je op aan kon. Van iemand als Gerard Riezepol was je nooit zeker. Van z'n inkomen, ja, in zoover had mama gelijk.
Derk Jan had nooit in den handel gemoeten. Hij had dokter, of zooiets moeten worden. Nu......... mama had gelijk, hij voelde veel te zelfstandig om onder een ander te staan. Ze zag zelf beter kans, de kost te verdienen, dan hij.........
En met een zekere schrik doorvoer haar de vraag: mama had gelijk met haar voor Derk Jan te waarschuwen.
Opeens voer ze uit:
- Praat me er niet meer over. Ik kan geen kwaad van hem hooren, verstaan? Hij is alleen meer waard dan wij met ons drieën samen.
Avond; de familie zat in de tuin.
Die achterkant van de huizen aan de Teerweg leverde een vreemd gezicht. De eene smalle reep tuin lag daar naast de andere; allemaal binnenplaatstuintjes van Verhoogh; een wingerd, die de zonneschijn over de rug kroop zoo materieel of ze er over uitgestreken was; een doorkijk van een
| |
| |
achterhuis tot de Teerweg toe....... Een gans, een hond, wat hoenders. Emir lag loom in zijn hok.
- Je moet voor die hond oppassen; zei mevrouw. - Ik stond er zooeven bij; ik streek het beest over den kop, maar toen ik me omkeerde beet ie naar me.
- Waarom oppassen? Ik ben niet bang voor een hond, zei Dönnebrink. Het was onnatuurlijk lang warm dit jaar, zoo dat men tot diep in de herfst, tot half October toe nog buiten zat. Overigens was het zwaar weer; het bloed ging moeilijk door de aders, en zieken klaagden. Men zat tot in het diepe donker buiten; want ook de nachten waren zacht.
- Waarom zou ik bang zijn, hernam Dönnebrink. We hebben een hond gekocht, om te waarschuwen als er onraad is. Een dier valt zijn eigen baas niet aan.
- Zijn vorige eigenaar heeft er hem om weg gedaan.........
- Zoo goed als het dier een vreemde kwaad kan doen, kan het dier het jou doen.
De hond bespeurde een of andere verdachte beweging achter in de tuin; rukte zich los, en rende het donker in.
Hij ging met woest gegrom tusschen de struiken rond. Mevrouw gaf een gemaakt gilletje.
Ik vind het toch zulk een eng beest, die hond van jou......
- Nu is het mooi. Die hond van jou...... En je hebt me zelf gevraagd, een hond te nemen. - Maar mevrouw vluchtte het huis in; ze verweet haar man het feit, dat ze vluchten moest. Haar man zat een oogenblik betutterd te kijken.........
- Vang het beest nou, drong mevrouw van achter de serreramen.
- Vang het nou; vang het nou...... smaalde de ander, - kan ik in het donker zien?
- Je was er niet bang voor.
- Emir, riep nu Dönnebrink het donker in, met gemaakt grove stem -......... Emir.........
Toen met zoet overreden:
- Kom bij de baas, Emir...... Moet de hond wandelen met de baas.
Even later kwam hij terug, het dier aan de halsband meevoerend......... Hij hield zich groot, maar de onrust van zijn vrouw had hem geënerveerd,
| |
| |
en toen hij Emir's ketting aan zijn ring bevestigd had, zond hij dien een nerveuze schop na, die zijn vrees verried.
- Je bent vroeg, van avond, was mevrouw's eerste woord tegen Derk Jan, toen die de tuin binnen kwam.
- Ben ik te vroeg?
- Dat zeg ik niet. Je kunt zoo vroeg komen als je wilt. Daarom niet...... leder is hier vrij.
Stilte.
- Er is hier vanmiddag iemand om je geweest.
- Om mij? Hier?
Ook aan zijn kosthuis was naar hem gevraagd. Zou dezelfde bezoeker hier geweest zijn? Zijn hospita had verzuimd naar de naam van den bezoeker te vragen.........
Maar hij durfde niet van dit bezoek te reppen. Hij had ook het liefst niet geantwoord, als dit had gekund. Het zwijgen dat in de kamer hing, voorspelde hem niet veel goeds.
- Iemand voor mij? Wie is dat dan wel geweest?
- Je zal toch wel weten, wie het geweest is......
- Maar...... weerde zich Derk Jan.
- Ik heb nog geruime tijd met hem gepraat.
- Als ik nu maar wist, wie het was.
- Ja, en hij heeft een boekje over je opengedaan...... Zie je, dat ie schrikt, vroeg mevrouw de kring rond...... Ik geloof niet, dat je geweten zuiver is. Er is iemand van de politie hier voor je geweest. Rechercheur Lohman heeft naar je gevraagd.
Derk Jan keek nu op zijn beurt de kring rond, maar ieder ontweek zijn blik. Niemand sprak; Minke zat met neergeslagen oogen. Mevrouw keek hem aan met zulk een koele, onderzoekende blik, dat er evengoed een schadelijk beest op die stoel had kunnen zitten. Het kille zweet stond hem opeens op het voorhoofd.
- Hoe heb je dat zoo, dat de politie naar je komt vragen?
- Ik weet het niet. Hoe kan ik ervoor, dat men het doet, probeerde hij brutaal te doen.
- Je vergeet, dat het voor ons héélémáál niet prettig is, dat er hier politie over de vloer komt. Het grappige egoïsme van haar woorden ontging de Rapper
| |
| |
niet, en toch gelukte het mevrouw, hem zich schuldig te doen voelen. Opeens vroeg mevrouw, in geheel andere toon, er sprak een zekere zorg in haar stem, die hem ontwapende:
- Je hebt je zaken toch wel voor elkaar, zoodat ze daar niets over zeggen kunnen?
Ze vroeg dit zoo echt bezorgd; zoo moederlijk-ongerust..... Derk Jan wist, dat ze niets anders deed, dan die vleug van medelijden te gebruiken, om hem straks gevoeliger te treffen (hij had haar die truc al zoo vaak zien toepassen)...... en voelde er zich toch door ontwapend.
- Ik heb 'n wissel geïnd. Lohman heeft misschien met U over de kwestie gesproken?
- Maar jongen, schrok mevrouw op met 'n bestudeerd hooge stem. En nu was ze werkelijk vol afschuw, want ze was bang voor de politie...... Ze gaf aan die afschuw toe en te schriller viel die afkeuring op na de zorg van zooeven.
Toen:
- Een wissel geïnd...... het is toch niet waar...... Hoe kun je dat toch doen...... Waar heb je dat geld voor gebruikt...... En waarom bleef je bij Wetering......?
- Waarom ik bij Wetering bleef...... ik had geld noodig...... en waar ik geld voor noodig had? Nu, we zijn toch uit geweest samen...... Waarom vraagt U me nu, waar ik het geld voor noodig had. Ik verdiende minder en U liet me meer uitgeven.
- Dus je wou er ons de schuld van geven, ziedde opeens mevrouw...... Ze had de tanden stijf op elkaar en verdedigde zichzelf en haar familie tegen alle mogelijke toekomstige aanslagen.
- Ik beschuldig niemand, antwoordde lusteloos de Rapper, maar U vroeg, waar ik geld voor noodig had......
- Je zal wel geld voor het een of ander noodig hebben gehad.
- Hoe bedoelt U dat?
- Nu ja....... waar een jonge kerel geld voor noodig heeft...... soms...... Als ik toch geweten had, dat je op die manier aan het geld kwam...... Ik had geen voet in je auto gezet...... Schande breng je over ons...... We hadden je toch graag genomen, zooals je was, ook al verdiende je minder. - U wist toch, dat ik loonsverlaging had, zei rustig de Rapper.
| |
| |
- Och, jongen, weerde driftig mevrouw die veronderstelling...... driftig, omdat ze hem gelijk moest geven...... Had ons dan toch gewaarschuwd...... - Moeder, houd U nu maar op. Zulk een prettige boodschap is dat niet...... En U hebt hem altijd tot royaal doen aangezet...... U kunt immers niet zonder geld uitgeven...... Maar jij had het niet moeten doen, ging ze voort tegen haar verloofde.
En in haar toon lag een zachter verwijt, dan haar moeder gebruikt had; maar haar woorden klonken niettemin als een oordeel......
- Ik stel er geen prijs op, om te gaan met iemand, die met de justitie te maken heeft, zei mevrouw nog.
- Dus dat beteekent zooveel als dat ik niet terug mag komen?
- Ik verbied niets...... Maar misschien was het goed, als je uit jezelf zoo verstandig was, weg te blijven.
Hij kon zich niet weerhouden van te glimlachen. Hij had het de laatste tijd meer, dat hij er bij lachen ging, als iemand het hem moeilijk maakte; hem het mes in de rug stak. Hij wist zelf niet, welk een sterk verweer er in die houding lag; zelfs mevrouw Dönnebrink raakte er even door van de wijs, ze keek een oogenblik meewarig naar hem en in die blik kwam uit, hoe vreemd ze hem gevonden had...... Ze moest al heel bits en scherp praten, om zichzelf over dit weifelen heen te helpen.
- Minke is het, die uitmaken zal, of ik later terug kom, antwoordde de Rapper. - Ja, dat zal ze zeker, antwoordde mevrouw schel tegen haar eigen overtuiging in. Maar toen ze zich even bedacht onder het praten werd haar stem vaster. Ze vond den jongen man zelfs naïef omdat hij dat zoo zei: Ja, dacht ze, dat zal je niet veel helpen. Het is wel goed, dat je 't Minke laat uitmaken. Maar ze zal immers niets zeggen, dan wat ik haar raad.
De Rapper stond op...... Het was bijna nacht; het theelichtje sterrelde in het donker...... het duister vrat het gele pitje op......
De Rapper zag den hond niet...... En hij verlangde naar huis......, Hij begreep, dat hij hier afgedaan had. De politie zat dus achter hem heen. Hij was het liefst gevlucht; er was een blinde drang in hem, alles in de steek te laten...... zich met z'n armoe en schande aan het oog van de menschen te onttrekken...... hij zag gemakkelijk kans zonder pas de grens over te komen...... Maar wat moest hij ginds beginnen? Hij moest zich weren; probeeren uit de handen van de justitie te blijven.
| |
| |
Hij nam afscheid; hij liep terug het donker in; Minke bracht hem niet weg; Dönnebrink riep hem terug; hij had hem wat te zeggen...... Derk Jan stond juist bij het hok van Emir, en onder het praten streelde hij het dier...... Het lag stil onder zijn handen; hij voelde de warmte van de dierenhuid onder zijn vingers...... zoo vreemd stil stond het dier...... Hij deed een stap terzij...... En opeens, met duivelsch gegrom stortte de dog zich op hem...... hij rukte zich los van de ketting, en voor de Rapper zich weren of verdedigen kon, had het dier de tanden in zijn arm gezet; de scherpe pijn reet hem door het vleesch......
- Wat is er, stamelde Dönnebrink verschrikt. - Heeft Emir je gebeten? - Neen, ik stoeide even met hem, loog de Rapper. Maar toen hij op straat stond, in het licht van de lantaarn, drupte het bloed uitzijn jasmouw.
|
|