| |
| |
| |
Iets over den roman van het huwelijksprobleem.
(naar aanleiding van Fenna de Meyiers ‘Vergeefsche Vlucht’ en ‘De Moeilijke keuze’).
door Dr. C. Tazelaar.
In een der vorige nummers hebben we naar aanleiding van Mevr. v. Ammers-Küllers boek ‘Tantalus’ eenige opmerkingen gemaakt over den roman van het huwelijksprobleem, de romansoort, waarvan ‘Tantalus’ een typeerend vertegenwoordiger is.
Aan het slot van dat artikel zeiden we op deze materie te zullen terugkomen, ten einde den geest van deze problemenroman te bezien van het standpunt der christelijke levensovertuiging. Intusschen kwamen ons in handen een tweetal romans, welker inhoud geheel ligt binnen het kader van ons onderwerp. Daarom veroorloven we ons aan het bedoelde vervolgartikel nog een, zoo men wil demonstreerend, stuk te doen voorafgaan.
Reeds bij de bespreking van ‘Tantalus’ wezen we er op, dat het probleem in quaestie is de vraag, waarom een ‘formeel’ en ‘conventioneel’ ding als het huwelijk toch naar moderne opvatting is, zooveel bindende kracht heeft, dat het de individueele vrijheid van den mensch volkomen beheerscht.
Op allerlei wijze wordt in den roman naar de oplossing van dat probleem gezocht en dan blijkt schier altijd dat zoeken vergeefsch: een leven van lijden is immer het fatum van de(n)gene, die voor de moeilijkheid van het probleem komt te staan. Zoo was het in ‘Tantalus’, in Evert Tidemans geschiedenis en tot op zekere hoogte ook in die van Thora - zoo is het ook in den roman, dien we als eerste boven dit artikel vermeldden: ‘Vergeefsche Vlucht’ van Fenna de Meyier.
Er is tusschen beide romans zekere overeenkomst in opzet. Zooals in ‘Tantalus’ Evert Tideman meende in een zich onttrekken aan den huwelijksdwang, in een gaan in eigen wegen voor zich het geluk te zullen vinden, zoo is het ook hier. En gelijk daar een droeve ontgoocheling het einde was, zoo moet ook hier de aldus handelende hoofdfiguur ervaren, dat zulk een stoutmoedig bestaan niet anders dan ellende brengt. Een overzicht van den inhoud doet dat verstaan.
Julie Moreno, een mooie, romantisch-aangelegde Haagsche jongedame is ge- | |
| |
trouwd met Adriaan van Maarsse, een ouderen man, notaris op een klein, levenloos dorp. Wat haar tot dit huwelijk gebracht heeft, wordt niet gezegd, maar wel blijkt al op de eerste bladzijden van het boek, dat 't een teleurstelling voor haar is. Ze vindt alles zinloos en onwezenlijk. Haar huishouden, de dorpsche omgeving, het eentonige leven, alles verveelt haar en bovenal verveelt haar de echtgenoot. Deze, opgaand in zijn werk, goedig en vriendelijk, maar saai, zoo'n beetje een bij-geluk-getrouwden oude-vrijer, begrijpt niets van een vrouweziel en heelemaal niets van wat zijn vrouw noodig heeft. ‘Hij wist niet, dat zij soms verlangde naar een hard, streng woord, naar een tuchtiging desnoods, omdat zij zich haar eigen ondankbaarheid en liefdeloosheid verweet; zij hunkerde naar 't overwicht van een, die grooter, sterker, hartstochtelijker was dan zij.... Maar Adriaan bleef praten, praten; hij toonde wat geprikkeldheid, een boos humeur; een kribbigheidje; een snauw was alles wat hij aan tuchtiging kon geven....’
Gelukkig ontmoet Julie op haar wandelingen een beteren gezel, ook een ouderen heer wel, maar een kenner en genieter van het leven, zoo zelfs, dat zijn reputatie in het dorp ietwat twijfelachtig is. Bij dezen heer Roosmalen nu zoekt zij haar troost, d.w.z. ze zit uren met hem samen, flirt met hem, beklaagt zich over haar droevig lot. En hij weet met z'n muziek, z'n gesprekken, zijn levenswijsheid, zijn kijk op het vrouwenleven altijd weer haar op te beuren. De dorpsche bekrompenheid heeft natuurlijk over dien omgang het hare te zeggen, maar Julie negeert dat gedoe en braveert het openlijk. En als Adriaan op een bepaald oogenblik er over durft beginnen, lokt ze een twistgesprek uit, dat haar gelegenheid geeft hem duidelijk te maken, hoe zulke bemoeizucht haar niet zint. ‘Verbied ik jou iets?’ zoo kijft ze ‘Moeten wij beiden niet vrij zijn, beiden en niet alleen jij, om gelukkig te leven? Ik zie 't huwelijk niet als een instelling, waarin de eene beveelt en de andere gehoorzaamt. Als je me dwingen wilt, vervreemd ik van je. Onthoud dat! Mij kunt je niet dwingen, nooit!’ En ze gaat door met haar ‘vriendschap’, alsof er niets is gebeurd.
Maar na eenigen tijd vindt Roosmalen het toch voor haar beter, dat hij van 't tooneel verdwijnt. En dan is 't vanzelf uit. Julie zinkt terug in haar lethargie, is geprikkelder, lusteloozer dan ooit. Eenige afleiding vindt ze in de verzorging van een zoontje, dat geboren wordt, vooral omdat het een zwak kind is, maar als straks, na de geboorte van een tweede zoontje, een bazige juf in huis komt, voelt ze zich overbodig, verveelt alles haar weer, en gaat ze, op aandringen van haar man, die afleiding voor haar zoekt, uit logeeren in Den Haag.
Daar ontmoet ze een jeugdvriend, Hendrik Terlaak (een nietsnut), een echten levenskenner en die brengt weer horizon in haar leven. Ze knoopt de oude connecties met hem weer aan en weldra is, na een heftige liefdesverklaring van beide zijden, het rijke leven in vollen gang. Geregeld zoekt ze hem op, geniet enkele dagen lang de weelde der ‘gelukkige’ liefde en keert dan weer, mokkend, ongenietbaar,
| |
| |
naar het oord der ballingschap terug. In betere oogenblikken denkt ze wel eens over het lot van haar man, maar lang is ze daar niet mee bezig. ‘Adriaan.... Had hij verdriet.... dat was natuurlijk verschrikkelijk. Maar wat kon zij daaraan doen? Het kwam haar voor of hij in een andere wereld leefde, waarin zij nooit zou binnengaan -’ En dan: wat was hij, vergeleken bij Hendrik! Die ‘was zoo knap, zoo begaafd, dat zelfs haar vader waardeerend over hem had gesproken; muziek, schilderkunst, litteratuur, alle kunsten scheen hij spelenderwijs te kunnen veroveren.’ Hij leerde haar ook zoo juist de dingen zien! ‘Je kunt’, zoo oreert hij ‘pas sterk zijn en 't leven beheerschen, als je 't nuchter beschouwt en 't leert begrijpen....’
Met Adriaan wordt de verhouding steeds meer gespannen. Hij heeft altijd wat te vitten en zanikt voortdurend over genotzucht, liefdeloosheid, egoïsme en zoo al meer. En, omdat zij, honend, geërgerd, daartegen ingaat, is een kribbige ruzietoon in hun gesprekken haast gewoonte geworden. Als ze niet de kinderen had, zou ze zich niet lang bedenken. ‘O, wat een leven.... dit is geen leven zoo’ hijgde zij: ‘ik kàn 't niet verdragen en tòch moet ik, om de kinderen!’ Zoo zeurt de misère door, grauw, ellendig, zonder eenig ander uitzicht, dan dat de troosteloosheid steeds grooter zal worden.
Onverwacht komt ‘bevrijding’. Arnoldje, haar troetelkindje, sterft, en dan is haar beslissing genomen. Ze gaat naar Hendrik. Nu voorgoed! Eén oogenblik springt nog wel de gedachte tegen haar op, dat er nóg een zoontje is, en dat, bij een wettige scheiding, dat kind misschien voor haar behouden zou gebleven zijn, maar aanstonds weet ze het, met bitterheid: ‘Hoe wij ook scheiden, hij zal het kind weten te houden en te vervreemden van mij. Ik ken hem en ik weet, dat hij mij minacht. Ik ben niet weggeloopen; ik werd daar uitgestooten. Hij, Juf en 't kind, zij vormden een gezin, waar ik niet thuis hoor.’
En nu begint, met Hendrik, het leven der liefde. Ze trekken weg, naar 't buitenland, zwerven overal, dikwijls haast zonder inkomsten, maar gelukkig, rijk in het ongestoorde en met volle teugen genoten geluk -
Maar - alras blijkt het den lezer dat deze daad niet het einde, maar het begin der groote ellende is. Want eenige jaren, die voor Julie vol zijn van genieting en ongekende liefdesweelde, gaat alles goed, maar dan begint Henk genoeg te krijgen van de verhouding. Julie's liefde, die alles gaf en niets vroeg, was hem gemakkelijk, omdat hij het zijne er van genieten kon en intusschen zijn vrijheid behield, maar nu is zoo langzamerhand alle charme, alle romantiek van het geval af. Hij is altijd voor de afwisseling geweest en begint nu zijn leven eentonig te vinden. Daarbij is Julie, door zijn voortdurende geldzorgen hem eigenlijk een blok aan het been en voelt hij, die zich tot vele en groote dingen bekwaam acht, zich in zijn ontplooiing belemmerd. Vooral dit laatste krijgt zij telkens van hem te hooren. En als ze zich verweert, volgen onverkwikkelijke ruzie-partijen, waarbij alle gekijf van vroeger slechts spel was.
| |
| |
Julie is nameloos ongelukkig. Tegenover Adriaan vond ze in haar haat, haar bitterheid over ‘het onrecht’ dat ze lijden moest, altijd een prikkel, die haar wil scherpte - nu, in haar werkelijke liefde miskend en verwaarloosd, heeft ze alleen tranen. En er is niemand, als toen, aan wien ze haar verdriet luchten kan en ook kan nu het middel, dat toen een probatum was, een vlucht, niet baten.
Dan komt de oorlog, die tot terugkeer naar Holland dwingt. In afwachting van een werkkring die eenige verdienste geven zal, nemen Julie en Henk hun intrek bij zijn stiefmoeder. En dan vindt deze weinig deugdzame dame, die Julie veracht, den juisten weg. Zij weet een heel rijk meisje voor Henk: een huwelijk met haar zal alle financiëele zorgen wegnemen. Henk, die juist bezig is aan een groot romanwerk en daarbij geen materieele soeza aan zijn denkershoofd kan hebben, gaat gretig op het voorstel in. Julie kan gaan, in een laatste gesprek nog diep vernederd door de mededeeling, dat zijn leven door haar een mislukt leven is geworden. ‘Jij als vrouw’ zoo zegt hij, ‘zult natuurlijk geneigd zijn om alleen het tragische te zien in een liefde, die zoo ten einde loopt.... Maar ik kon 't niet helpen, dat ik 't nog veel tragischer vind, dat een man van talent als ik, die de geestelijke waarden van 't leven boven alles stel, nog altijd niets gedaan heeft om de som van die waarden met een of ander werk te vergrooten. Begrijp je dan werkelijk niet, dat mijn leven op deze manier een mislukt leven beteekent!?’ -
Door zoo diepe verguizing van wat het offer van háar leven was geweest zou Julie gebroken zijn, ware het niet, dat juist in deze dagen een nog feller slag haar was toegebracht, die de smart over heur verloren liefde haar deed vergeten.
Ze had, bij het minder worden van Henks genegenheid, de liefde voor haar vereenzaamden zoon voelen groeien. Gedacht had ze altijd aan hem - Hendrik beweerde zelfs in het laatste gesprek dat die immer tusschen haar en hem had gestaan: ‘met al je liefde en toewijding voor mij bleef je hart altijd hangen aan dat kind’ - maar ze kon en mocht aan die moederliefde geen plaats geven, wilde ze Henk niet verliezen. Doch toen ze dat verliezen als onvermijdelijk komen zag, had ze zich niet langer beheerscht. Ze had nasporingen gedaan en was te weten gekomen, dat Harmen in Amsterdam woonde, als student, maar, verstrikt geraakt in een compromitteerende liefde, die hij niet loslaten wilde, door zijn vader verstooten was en nu aan lager wal geraakt.
Vol medelijden was ze naar Amsterdam gereisd en had hem na veel moeite gevonden. Maar hij had haar komen niet willen aanvaarden en op haar klacht: ‘vijftien jaar heb ik je moeten missen’ niets geantwoord dan: ‘het is uw eigen schuld.’ En op haar aanhouden, later, per brief, had ze bescheid terug ontvangen zoo vernietigend, dat de slag van haar verstooting door Hendrik, kort daarop gevolgd, had niet meer kon deren.
Evenwel - die wreede, harde brief had haar ook de oogen geopend voor haar schuld. En nu haar hart weer vrij is, wil ze die schuld boeten, door in een zich
| |
| |
ten volle wijden aan Harmen haar te belijden. Het laatste - prachtig geschreven - deel van 't boek beschrijft dan hoe ze dat doet, in aangrijpende teederheid den jongen naderend - en hem ten slotte ook vindend, als hij, stervend in haar armen, haar weer als zijn moeder erkent. ‘En met haar armen om het smalle jongenshoofd, wist zij haar vergelding gekomen’ -
Vergelijkt men nu dezen roman met ‘Tantalus’, dan valt het op, hoeveel feller hij ingrijpt in de ziel van den lezer. Want veel meer dan Evert Tideman is Julie martelares. In 't eerst van haar optreden is ze niet sympathiek; in haar houding tegenover haar man zal ze weinig verdedigers vinden. Maar gaandeweg verandert die stemming: men krijgt medelijden met haar in heur desillusie. En straks, aan 't slot van 't verhaal, is ze diep deerniswaard: in haar verguizing, haar zware boete, haar benauwende schulderkenning wekt ze oprecht medegevoel.
En daarmee bruisen dan de vragen weer omhoog, dringende nog door na de lezing van het vorige boek. Was nu haar schuld inderdaad zóó groot, dat zulk een straf volgen moest? Van meet aan immers bleek het huwelijk met Adriaan een fout. Jong, onervaren, nerveus-onevenwichtig kind had ze, blijkbaar zonder te begrijpen wat ze deed, dat huwelijk gesloten en maar al te gauw werd ze in de naargeestigheid van haar bestaan zich ervan bewust, dat ze verkeerd had gedaan. Toegegeven nu, dat ze op een onaangename wijze reageerde, is het niet begrijpelijk, dat de reactie kwam? Moest die niet komen? En moest die, bij het ontwaken der echte liefde, niet leiden tot een in wanhoop grijpen naar het geluk, dat zoo maar voor 't grijpen lag? Is dan zoo jammerlijke vertrapping, als volgde, rechtvaardig? Had ze, en heeft ieder mensch dan geen recht op geluk?
Want weer wordt de lezer gesuggereerd, dat de oorzaak van alle ellende ligt in het huwelijksfeit en in de gebondenheid door den huwelijksband.
In werkelijkheid echter staat de zaak heel anders. Niet in het huwelijksfeit met z'n consequenties, maar bij Julie zelf ligt de schuld. Ze wilde zich uitleven, verzette zich willens tegen elke poging van Adriaan om haar aan de groote verandering van levensinhoud te gewennen; ze had bij herhaling opgemerkt, dat op de standvastigheid van Henks liefde niet te bouwen viel; ze had in het steeds weer zich opdringen van het moeder-gevoel het bewijs, dat de liefde voor Hendrik niet haar heele hart vullen kon - wat er dan volgde uit en op haar daad was niet anders dan vrucht van het opzettelijk voorbijzien van dit alles. De ellende kwam niet voort uit het verkeerde huwelijk, maar uit het verkeerde levensgedrag. Dat gedrag moge nu voor een deel te verklaren zijn uit het geëxalteerde van Julie's persoonlijkheid - eigenlijk is ze, net als Evert Tideman, heel het boek door, een pathologische figuur - het neemt van het feit niets weg. Alles wat ze moest ervaren in haar verhouding tot Hendrik lag in den aard van die verhouding, die van beide zijden op onhechten grondslag rustte, vloeide voort uit haar blindelings zich
| |
| |
geven aan hem, omdat haar verdwaasde verbeelding in hem de verpersoonlijking zag van het geluk. Met het huwelijksfeit alszoodanig en den huwelijksband had het eigenlijk niets uit te staan. In den roman echter wordt het gezet tegen den achtergrond daarvan; het mislukte huwelijk wordt scherp omlijnd en daardoor de stap van haar vlucht met Hendrik als rationeel voorgesteld. En zoo komt, met zekeren schijn van juistheid, de oorzaak te liggen in het, onjuiste huwelijksverband.
Dus staan we hier weer voor tendenz! En dan zoo een, die geheel op verwringing van verhoudingen berust. Want in den problemenroman over het huwelijk gaat het ten slotte om een pleidooi voor zelfbestemmingsrecht. Dat, het zelfbestemmingsrecht is het, wat men wenscht en de roman geeft aan dien wensch uiting. Maar dan doet hij het zoo, dat door den lezer die wensch als een eisch wordt gevoeld, doordat het besef wordt gewekt van de grievende onrechtvaardigheid daar, waar die eisch in conventie-verband zit ingeklemd en een zich daartegen verzetten slechts diepe ellende brengt.
Heel de geschiedenis van Julie, zooals die hier wordt opgedischt, is één lange aanklacht tegen de vrijheidsbelemmering van een vrijheid-begeerende vrouweziel en door verdraaiing van de verhoudingen wordt de verantwoordelijkheid voor die belemmering geschoven op het huwelijk.
In dit licht nu is merkwaardig het andere boek van deze schrijfster, ‘De moeilijke keuze’, later verschenen dan ‘Vergeefsche Vlucht’, dat z'n tweeden druk heeft. 't Is veel meer novelle, dan roman: een beknopt verhaal, uitgegeven ook in klein formaat. Maar als type van het soort is 't misschien nog sprekender.
De groote moeilijkheid - we hebben 't nu al een en ander maal gezegd - schuilt in 't karakter van het huwelijk. Het huwelijksfeit beslist over een heel leven, terwijl men op het oogenblik der verbintenis veelal nog niet eens gekomen is tot de volle rijping van karakter en persoonlijkheid! Wie dan ook een wat diepere natuur is - en welke moderne romanfiguur is dat niet?! - gevoelt het gewicht der beslissing als hij of zij die neemt, en dubbel moeilijk is die, wanneer men daarbij nog een keuze moet doen, omdat er twee gegadigden zijn. Kiest men dan verkeerd, dan strijkt men tegelijk het vonnis over een gansch levensgeluk!
Hier heeft men toch wel het probleem in zijn meest spitsvondigen vorm.
In ‘De moeilijke keuze’ wordt het geval zoo gesteld.
Een jonge dame van zeer goeden huize wordt door twee jonge mannen ter vrouw begeerd. Beiden maken ze haar het hof. Maar ieder op zijn wijze. Paul Bastend, officier, charmeur, levenskenner en levensgenieter, doet het met al de gemakkelijkheid van iemand, die zich vlot weet te bewegen in een wereld van smaak en bon-ton; Matthijs van Reehorst, stille, teruggetrokken persoonlijkheid, doet het zonder iets opzettelijks, alleen maar in zijn herhaaldelijk haar nabijheid zoeken. Wien moet Rita nu kiezen? Ze kon zich niet ontveinzen, dat het ferme, welbewuste van Matthijs haar aantrekt, maar aan den anderen kant schijnt een toekomst met Paul veel
| |
| |
meer glans en levensvreugde te beloven. In besluiteloosheid slijt ze haar dagen, wachtend op de beslissende aanwijzing, die niet komt. Haar moeder, type van de mondaine vrouw, in kleeding, in opvattingen, in begeerten, die de hall van haar huis tot balzaal inricht en, om Richa tot tot een keus te brengen, de beide aspiranten op een diner-met-dancing noodigt (daarbij intusschen zelf opvallend flirtend met een der candidaat-schoonzoons) kan die weifelende houding niet uitstaan. Voor haar is 't zoo duidelijk als maar mogelijk is: Paul moet het wezen. Grootmoeder (eigenaardige trek van al dit soort van romans, dat ook immer het grootje op de proppen komt als de vertegenwoordigster van het ouderwetsche) voelt meer voor Matthijs. De vader, zakelijk mensch, houdt aan zijn dochter het voor en tegen van beide partijen voor en vindt dat ze nu zelf maar beslissen moet.
Eindelijk kiest Rita dan: Paul.
Maar als een paar jaar voorbij zijn en Paul wegens oneenigheid met zijn chef den dienst heeft verlaten en in afwachting van een hem ‘passenden’ werkkring met paardrijden en vriendengezelligheid aan de bittertafel den tijd doodt, zoodat ontbering het gezin besluipt - dan komt Rita tot de zekerheid, dat ze de verkeerde keuze heeft gedaan. En groeiende onverschilligheid van Paul voor haar en de kinderen bevestigt haar in die droeve conclusie.
Juist in de dagen van de meest trieste vereenzaming ontmoet ze den anderen aspirant: Matthijs. Hij is somber, hoewel een mooie carrière voor hem ligt, stil, ofschoon zijn heele persoonlijkheid door evenwicht gekenmerkt wordt. En dan blijkt het haar, dat het zijn mislukte liefde is, die hem lijden doet en den glans van zijn veelbelovend leven heeft weggenomen.
In de kale kamer van het goedkoope-badplaatspension, waar het verarmde gezin zijn intrek genomen heeft, voeren ze een lang en innig gesprek, de biecht van beider armoede, beider honger naar geluk, beider nù weten het voor elkander bestemd zijn, maar niet meer terug kunnen naar de tevoren niet begrepen heerlijkheid van elkanders liefde. En dan troosten ze elkaar met de zekerheid, dat ze nú elkaar gevonden hebben, dat ze nu den rijkdom hebben van het aan elkander kunnen denken in liefde.
Opmerkelijk is het, gezien het vorige boek, dat hier de oplossing van het conflict zoo de geheel andere, de tegenovergestelde is. Resignatie, aanvaarding van het feit der gebondenheid, maar dat dan verlicht en opgeklaard door de zekerheid dat er achter dien doodgeganen vorm staat de levende, gelukkige liefde, dat is hier de houding. Ideëel dus, etherisch bijna van verhevenheid boven al wat menschelijkklein is, groot, omdat alléén de ziel hier spreekt!
Maar intusschen blijft het probleem volkomen onveranderd! Want voor den lezer is Rita evengoed martelares als Julie. Haar geluk, dat wat ze in dit heerlijk samenzijn er voor houdt, is een abstractie. Straks als Matthijs ver weg zal zijn,
| |
| |
over den oceaan, blijft er de nuchtere realiteit van het formeele huwelijk - en anders niet. En deze Rita leeft evenzoogoed als Julie een dubbel leven, al is ze uiterlijk trouw aan haar man en haar kinderen.
't Probleem is niet opgelost, maar moeilijker geworden! Immers, de lezer voelt nog intenser de onrechtvaardigheid van dat huwelijksverband, dat als gevolg van een verkeerde keuze bestaat en ondanks de volkomen zekerheid daarvan van weerskanten, toch bestendigd moet blijven, omdat het er nu eenmaal is. Zoo is in dit, veelszins fijn geschreven boekje, het huwelijk evenzeer de sta-in-den-weg. En die conclusie is voor den lezer nóg klemmender dan in ‘Vergeefsche Vlucht’, omdat er nu van schuld geen sprake is. -
Mede in verband met deze beide boeken willen we nu in een volgend artikel de bespreking geven, die aan het slot van het voorafgaande stuk in uitzicht werd gesteld.
|
|