Opwaartsche Wegen. Jaargang 6(1928-1929)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 161] [p. 161] Meiversje door Jan H. De Groot. Er werd in de wereld een huisje gebouwd. 't Was omringd door een voorjaarsche wei. Daarover, daar schaterd' een vroolijke zon, Een zon van de pralende Mei. Als water zoo klaar, uit een sproeiende spuit Spoot over de wereld het tint'lend getuit van een fluitende kerel; die zat op het dak, En bij elken tik en bij elken tak van z'n hamer, Klonk hol door 't gebint een daav'rende klank, Zat dieper een spijker en vaster de plank van een kamer. Er was in de wereld een huisje gebouwd. Het stond in de pronkende Mei. Daarboven, daar veegde een stoeiende wind, Een wolk aan de wereld voorbij. De pannen die bloosden oranjerood, Als de zon er z'n trillende stralen in schoot. Een weerhaantje zat op de nok van het dak, Het draaide en zwaaide en piepte en stak Z'n neus naar den wind. Maar achter het huis lag een bloemenbed Daar waren wat tulpen ingezet. En speelde een kind. Ik had in gedachten een huisje gebouwd. Van niets dan de prachtigste droomen. En toen ik er bijna het dak op had, Is een vreeslijke storm gekomen Die sloeg heel de drommelsche boel tot gruis, En liet me niets meer van m'n droomenhuis dan wat steenen. Die nam ik toen mee op m'n domme hart En ik zong en ik lachte mij, over m'n smart weer henen. Vorige Volgende