Opwaartsche Wegen. Jaargang 5(1927-1928)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 369] [p. 369] Van de kennisse gods door W.A.P. Smit. Onze lippen vormden Uw naam Achteloos als een glimlach, Die voor iedereen is - Ook wel voor U.... Want wij kenden U niet, Niet meer dan een verren verwant Ergens in een vreemde stad: Misschien is hij al dood - - Tot Gij kwaamt! De bliksem van Uw borduursels Heeft onze oogen gezengd, En van Uw mantel werden de plooien Zweepen in ons gezicht! Als kameelen in een typhon Kropen wij aan den grond Om den storm, die sloeg uit Uw kleederen, Verstikkend.... Over onze lippen schuurde Uw naam, Als een schip dat te zwaar is Knerst over bodem van zand. Zwaarder dan ertsen is haat. En onze ademstooten Tilden zoo wild dien last, Dat er bloed werd meegezogen Afdruipend langs onzen mond. [pagina 370] [p. 370] Want nog kenden wij U niet..... Nu zijt Gij voorbij. De hemel is blauw, Wij zien een madelief Met een geel hart. Doodstil liggen wij te wachten Als een zieke op het bezoekuur, Want nu zult Gij komen In de stilte.... En wij zullen U kennen! Vorige Volgende