Onze Stam. Jaargang 1911(1911)– [tijdschrift] Onze Stam– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 132] [p. 132] Lof der Mannelijkheid of: Het Eene noodige. Ieder man heeft één bezitting, Die hem nog in 't onheil schraagt, Die verkoeling en verhitting, Alles op zijn tijd verdraagt; Die kan hem nog staande hoûen Zelfs bij 't grootste zielsverdriet, En die is de troost der vrouwen, Hoe het heet, dat zeg ik niet. 't Zij het oorlog is of vrede, Wat hij goeds verduurt of kwaads, Die bezitting draagt hij mede, Altijd op dezelfde plaats; 't Is een drietal, toch een éénheid, Die de stof is van mijn lied, 't Is een zaak van veel gemeenheid: Hoe het heet, dat zeg ik niet. 't Is eens door een romancière 't Eene Noodige genoemd, Maar het blijft een gekke affaire Dat men steeds dien naam verbloemt: 't Is en blijft een schat voor vrouwen, Schoon een vrouw het zelden ziet Vóór den avond van het trouwen: Hoe het heet, dat zeg ik niet. Deze zaak kent slappe tijden, Kent ook veel gezwollenheid, 't Eene laat zich niet vermijden, En het andre komt op tijd: Moeilijk is het staande blijven Als de glans der jeugd verschiet En de leden gaan verstijven - Maar hoe 't heet, dat zeg ik niet. [pagina 133] [p. 133] Dit bezit, den man gegeven, Maar in schommelenden staat, Is de oorsprong van het leven, Bron van 't meeste goed en kwaad; Dit bezit, toch eens vergaande, Broos gelijk het wankel riet, Houdt alleen den man soms staande: Maar hoe 't heet, dat zeg ik niet. H.C.M. Vorige Volgende