Onze Stam. Jaargang 1907
(1907)– [tijdschrift] Onze Stam– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 294]
| |
Van onze Schrijftafel.Neuere Sprachen von Univ. Prof. Dr. Emil Hausknecht in Lausanne, München, J.F. Lehmann's Verlag, 1907. 377-410.‘Genügte zum Schutze des früheren Ackerbaustaates das Auftreten des deutschen Volkes als starke Kontinentalmacht mit einem achtunggebietenden Landheer, so erfordert der Schutz der Industrie und des Handels, deren Interessen in der ganzen Welt auf dem Spiele stehen, die Eiwerbung der Seegeltung durch eine starke Flotte und die Ausgestaltung des Reiches zu einer Weltmacht... In Gefahr durch allerlei Bewegungen im Innern erstickt zu werden, muss das Reich vor Allem davor auf der Hut sein, dass es von aussen her erdrückt wird durch Gegner, deren Hass es besonders durch seine Erfolge auf wirtschaftlichem Gebiete erregt hat’ (p. 379). Na deze vooropgezette stelling, onderzoekt S. welke de volkeren zijn, wier mededinging Duitschland vooral moet zwichten en duchten: het zijn natuurlijk de Engelschen en de Amerikanen. Ten jare 1600, waren er maar 6 millioen menschen, die Engelsch spraken, in 1700 waren er 8 1/2 millioen, in 1800 reeds 40, in 1900 niet minder dan 123 millioen. De Duitschers verbeelden enkel eenen aangroei van 10, 10, 33, 88 millioen; de Russen 3, 15, 31, 85 millioen; de Franschen 14, 20, 31 millioen; de Spanjaards 8 1/2, 8 1/2, 26, 58 millioen; de Italianen 9 1/2, 11, 15, 54 millioen. Het is voorwaar opzienbarend, dat de bevolking van Amerika sedert 1870 verdubbeld is geworden. Australië is evenwel het oord, waar het Anglo-Saksisch ras het meest vorderingen zal maken. De uitgestrektheid van het grondgebied is zoo aanzienlijk als die van Europa; men heeft ten ander berekend, dat Australië binnen eene eeuw meer dan 100 millioen menschen zal tellen. Alles laat voorzien, dat Amerika of Rusland de hegemonie over de wereld zal krijgen. Maar een andere veerkrachtige mededinger, die zich aanmeldt als een rein, gezond en alkoolvrij volk, is het Japansche. S. is van meening, dat, wil men die volkeren bestrijden, men moet afbreken met verouderde kultuurvormen. Daarom vraagt hij bijna d'afschaffing van 't Latijn en de aanname van 't Fransch, uitstekend geschikt ook als gedachtentolk onder diplomaten. Blijkbaar handelt de Duitscher hier uit vrees en wil hij aan 't Fransch de voorkeur geven, daar hij 't minder gevaarlijk acht dan het Engelsch: ‘de deux maux il faut choisir le moindre’! Hausknecht prijst evenwel voor geen enkele taal de voorkeur aan; hij stelt op gelijken voet Duitsch, Engelsch en Fransch, en wenscht dat ze alle drie gebruikt blijven op kongressen en in geleerde gezelschappen, het Duitsch natuurlijk voermiddel blijvend in Duitschland. Latijn en Grieksch moeten op het achterplan geschoven worden, want zelfs Jules Lemaître zegt: ‘Non, je le sens bien, ce n'est pas aux Grecs ni aux Romains que je dois la formation de mon esprit. Ce n'est pas à Virgile ou à Cicéron; ce n'est pas à Sénèque ou à Tite-Live; et c'est encore moins à Sophocle et à Platon!... Mais c'est d'abord à l'Evangile; c'est aux écrivains classiques français, c'est à Montaigu, à Pascal, à La Bruyère; c'est peut-être un peu à Rousseau et c'est à Chateaubriand, à Lamar- | |
[pagina 295]
| |
tine, à Michelet, à Sainte-Beuve, à Taine, à Renan.’ Het leeren der taal weze eene practische studie in den lageren en middelbaren graad; in de hoogste klassen moet de student binnendringen in den geest van het volk, in zijne beschaving. Aanvankelijk moet meer geluisterd worden, minder gelezen; meer gesproken, minder geschreven. In de hoogste afdeeling moet de lezing de spil wezen van de taalstudie. Door Hausknecht wordt niet weinig de loftrompet gestoken ten voordeele van 't Fransch. De Fransche letterkunde heeft in de middeleeuwen de Duitsche beinvloed en in de XVIIIe eeuw is het Fransch de spreekbuis der nieuwe gedachten. Ook het Engelsch is een krachtige factor geweest in de wereldletterkunde: Bürger, Herder en Goethe staan onder Engelschen invloed. Het ware te wenschen, dat voor de hoogere klassen lezingen werden bijeengebracht op het gebied van natuurkunde en wijsbegeerte. In iedere taal moeten de besproken toestanden terugslaan op het land, waar die taal gevoerd wordt. In de lagere- en middelbare graden, bediene zich de leeraar van eene bloemlezing; in de tweede hoogste klasse, kunnen de schrijvers voluit gelezen worden; de nieuwste penkunstenaars moeten uitgesteld worden, tot in het laatste studiejaar. Beweegredenen van practischen aard nopen de volkeren, de nieuwere talen en moderne letterkunden voorop te zetten en de oudere gedachtenvormen met geringer belangstelling te vereeren. Dit was ook de zienswijze van den heer Brants in zijne ‘Hervorming van het Middelbaar Onderwijs’,Ga naar voetnoot(1) toen hij voorstelde, enkel Latijn en Grieksch te beginnen in de 4e; in mijne ‘Opleiding der Burgerij in Vlaanderen’ stelde ik voor de zevende en zelfs de zesde latijnsche klas af te schaffen en de Nederlandsche belangen in 't oog te houden door het uitroepen der gouwspraak als voertaal en te vermeerderen de uren Fransch en Duitsch, twee andere nationale talen; ook het Engelsch zou dienen ernstiger te worden gestudeerd, ten nadeele van het af te schaffen Grieksch. | |
Les langues vivantes. - Question de Méthode. - Jos. Kloth. - Brecht, imprimerie L. Braeckmans, 1907.Schrijver is een betrekkelijk tegenstander van de rechtstreeksche methode; hij beweert, dat men met het stelsel der Regeering, gedurende het zelfde tijdsbestek, minder vooruitgang maakt dan met de hulp der vertaling. Niet, dat steller zoo verschrikkelijk veel houdt van overzetten, want hij prijst zelfs de spreekoefening aan (voor het uurwerk, b.v.) Het werkwoord moet, zijns inziens, het uitgangspunt zijn der leergangen van moderne talen. J.K. haalt het leeraarscongres van Gent aan, waar Prof. Hoffmann de vrijheid der methoden aanprees. Men mag den leeraar niet verantwoordelijk stellen voor de karige vruchten, die hij soms al inoogsten zou, met eene hem opgelegde zaaiwijze. S verwijt ook aan de rechtstreeksche methode, dat zij niet verder strekt, het eerste jaar, dan tot den tegenwoordigen tijd van het werkwoord. Deze grief schijnt me ongegrond of althans overdreven, zooals de heele brochuur van den heer J.K., wiens onderwijs stellig dichter bij de rechtstreeksche leerwijze komt te staan, dan hij het | |
[pagina 296]
| |
zeggen wil. We vinden overigens, dat zijn handboek ten gebruike bij het onderwijs der Duitsche taal, met eene gematigde toepassing der rechtstreeksche leerwijze eenigszins strookt en niet behoort afgeschaft te worden, iets, waarvoor S. vooral scheen te vreezen, bij het opnemen zijner tot aanval gescherpte pen. Er is overigens een tweeledig doel bij het onderwijs der moderne talen, het leeren spreken en het leeren goed schrijven; voor het eerste zijn geene handboeken van noode; alle kunnen er dienst bij doen; voor het tweede deel is het boek van J.K. ook geschikt, naar luid van zijn inhoud en de gunstige oordeelvellingen, die erover verschenen zijn. | |
Victor De Hoonfonds. - Nr 4. -Dit boekdeel, welk uiterlijk veel heeft van een reisgids, is innerlijk heel wat anders. Het algemeen bestuur van het Willemsfonds heeft aan enkele jonge leeraars, onder welke twee letterkundigen, de h.h. Tack en wijlen De Marez, de taak opgedragen een overschouwenden blik te werpen op Vlaamsch België. Zoo heeft Piet Tack in enkele kernige bladzijden saamgeperst, wat het wetenswaardigst blijkt op het gebied der letteren, sedert 1830. De oordeelvellingen van den heer P. Tack zijn bijna altijd juist; zijne pittige uitspraken zullen hier en daar wel wat opzien baren, b.v. wat betreft Guido Gezelle - veel paerels, maar ook veel kaf - Vermeylen - met veel stijl, maar ook veel stelselmatigheid bedeeld - over Hiel, zeer frisch in den beginne, maar ook breedsprakig op 't einde - over Stijn Streuvels, wiens schilderachtigheid merkwaardig is, maar die buiten de schets en de novelle niet mag gaan, daar hij mislukte voor den roman en op het tooneel. Spijtig maar, dat P.T. zekere werken over critiek maar vluchtig blijkt doorgezien te hebben en aan Gustaaf Vermeersch geen belang hecht, al staat deze het hoogst voor den samenstel eens zielkundigen romans, wat men ook denke over zijn ongelijken stijl! Oscar Van Hauwaert's overzicht van het tooneel is niet het eerste op dat gebied, en is het hier en daar beter dan voorgaande proeven, toch is het verre van volledig. Met opzet heeft de geschiedschrijver mijn stukken niet geinspecteerd, al heeft Raf. Verhulst verklaard, dat ze beter zijn dan de 9/10 der geleverde proeven op dat gebied. Ofwel heeft Raf. Verhulst onwaarheid geschreven ofwel hij zei betrekkelijk de waarheid en dan is de heer Van Hauwaert geen onpartijdig geschiedschrijver, vermits hij al mijn stukken bezit. Van zijn vrienden moet men 't hebben!Ga naar voetnoot(1) Wijlen Hendrik De Marez, de lieve jonge dichter, handelde over schilder-, beeldhouw- en etskunst, dacht breed en | |
[pagina 297]
| |
gaf trouw een algemeen beeld van wat alom geleverd werd. De heer A. Van Werveke is onbetwistbaar een meester in het vak, als hij spreekt van den bouwtrant der Vlamingen; ook de andere bijdrage van De Waele is lezenswaard, al is zij niet zeer uitgebreid en niets dan eene aanvulling van Van Werveke's en De Marez' flinke opstellen. | |
Le cinquième Congrès Philologique Néerlandais. - J. Vercoullie. - (Extrait de la Revue de l'Instruction Publique en Belgique. P. 310-316.)Iu dit halfdozijn bl. behandelt Prof. J. Vercoullie, die met Frans Tombeur, de zitdagen van het philologencongres heeft bijgewoond, over de werkzaamheden verricht door die geleerden op bewuste taallanddagen. Daar werd nog al ernstig werk afgedaan, onder meer door Prof. Hgl. Van Hamel, die aantoonde, hoe doelmatig het is, toonbeeldige lessen te geven met behulp van een phonograaf. Er werd ook voorgesteld de accenten af te schaffen in het Grieksch. Mej. Baale handelde over hooger middelb. onderwijs voor meisjes, waarvoor zij zelfs co-educatie aanprees, hetgeen niet de volkomen goedkeuring wegdroeg van den voorzitter, die nu juist bleek tot de S.J. te behooren. | |
Une Conférence sur la Phonétique à la Sorbonne. (305-309. - (Extrait de la Revue de l'Instr. Publ.) E. Rolland.De leeraar, welke over dat punt aan het woord kwam, was de heer Camerlynck, professor aan de Sorbonne. Hij drukte op de noodzakelijkheid, de klanken aan te leeren bij middel der phonetiek. Eerst studeere men de medeklinkers en de klinkers, verder de eenlettergrepen, dan de meerlettergrepige woorden, dan de zinnetjes en eindelijk de gewone volzinnen, waarbij de chromatische klemtoon zoo'n groote rol speelt. Een verblijf in den vreemde is, zijns inziens, noodzakelijk. De heer Paul Passy stelde voor, de stelselmatige phonetiek niet dadelijk aan te vatten, maar te wachten tot de student eenigszins op de hoogte is. De heer Rancès vreesde, dat de leerling beide spellingen zal verwarren. Te vergelijken met den heer Camerlynck is de rede van den heer Grégoire, die van Passy met die van den heer Bourg en de tegenwerpingen van den heer Rancès met de mijne, op het congres van leeraars van moderne talen te Gent. Ook kwam men tot het besluit, dat men een phonetisch stelsel moest toepassen zonder vertoon van geleerdheid, een stelsel van den meester, zooals het ook de heer Laudenbach meende, namelijk dat samenspraak en vertaling met elkander behooren af te wisselen. | |
Mes Pérégrinations et Etapes en Flandre et en Artois. - Robert de Beaucourt de Noortvelde, Oostende. - Alb. Bouchery, impr. 1907. 94 p.Alhoewel deze brochuur eigenlijk niet strookt met de strekking van ‘Onze Stam’, toch vestigen wij er volgaarne de aandacht op, omdat er aangaande de stad Kassel en den opstand der Vlaamsche boeren bijzonderheden medegedeeld worden, die men niet aantreft in het uitstekende werk van Prof. hoogleeraar Pirenne, nl. ‘Le Soulèvement de la Flandre Maritime’. Zeer eigenaardig | |
[pagina 298]
| |
is het ook, na te gaan, dat zekere familiën vroeger in Fransch-Vlaanderen gevestigd waren (b. v. Van Graefschepe) en langzamerhand naar het Oosten weken (eerst te Steenvoorde, later te Rousbrugghe, eindelijk te Oostende). Nog andere namen hebben belangrijke wijzigingen ondergaan, als Beaucourt, Anceele (ook uit Steenvoorde, later te Gent), Coevoet, Liebaert, Cools, enz. Een lezenswaardige brochuur dus voor deskundigen en belangstellenden. Nog uitvoeriger is van denzelfde: | |
Brugge en Omstreken. De Oorsprong van hare Abdijen, Kloosters, Oud Kasteelen, Godshuizen, enz. - 244 blz. - Gent, Buyck, 1907.Dit werk is een typografisch meesterstuk en doet e re aan den uitgever. De Schrijver heeft er eene massa documenten, deels Fransche, deels Dietsche kronijken in opgehoopt. Hier en daar wordt de chronologische volgorde wat over het hoofd gezien, en wordt wel wat te veel gedrukt op eigenaars en eigendom. Het werk is rijk versierd met platen, portretten en zegels. Nu eens krijgt men ontledingen in 't Fransch, dan in 't Nederlandsch, van charters en oorkonden; liever hadden wij een stelsel zien volgen, in dit opzicht. Het doet ons veel genoegen en het strekt den schrijver tot eer, dat hij behoort tot de aloude en doorluchtige familie der Beaucourts, die te herleiden is tot de Boucourts of Boucouts en eene belangrijke rol heeft gespeeld in de geschiedenis van Franschen West-Vlaanderen. Eene kleine bemerking: zijne Fransche taal is heerlijk en sierlijk, zijn Nederlandsch is zeer zuidersch getint, doch dit neemt niets af van de innerlijke waarde zijner studie van abdijen, kasteelen en geslachtsboomen, waarin hij een specialist is, zooals het lezen der oude stukken blijkbaar voor hem geen geheimen oplevert. De heer de Beaucourt is overigens, naar overlevering, een geschiedvorscher, welke meer dingt naar oorspronkelijke gegevens dan naar het flink opdisschen zijner uitkomsten. Dat hij een philantroop is blijkt ook weer zonneklaar uit dit zijn epigraphisch werk. | |
Mark Twain's Autobiografiegedicteerd, einde 1906, is thans in meest al de Europeesche talen overgebracht, ook in het Nederlandsch; zij vormt een lijvig boekdeel van nagenoeg drie honderd bl. en is te verkrijgen in den Nederl. Boekhandel te Antwerpen. S. heeft uit zijn eigen herinneringen geput en ook het dagboek geraadpleegd van zijne lieve dochter Susy, die hij verloor, toen ze vier-en-twintig jaar oud was. Een ander kind, zijn zoon Langland, stierf aan diphtheritis, toen het nog geen zeven jaren bereikt had. Op zijne lieve vrouw valt nauw hier en daar een zonnestraal. Orion, zijn broeder, heeft veel medegeholpen tot zijne opkomst. Eerst drukkersgezel, bracht Mark Twain, schrijver van ‘Old Times on the Mississipi’ het zoover, dat hij de gast werd van Keizer Willem en dat zijne brieven zoo duur verkocht worden als die van de grootste beroemdheden. Mark Twain, of eigenlijk J. Clemens, blijkt een onnavolgbaar humorist in zijn verhaal van Orion's onbewust samenslapen met twee oude juffers (bl. 158), in zijn zitten op de schelknoppen, zoodat al de dienstboden van den gouverneur opdagen (bl. 177) en in de beschrijving van Jim Wolf en den Kater (bl. 272). | |
[pagina 299]
| |
Deze Jim kwam namelijk terecht op een theetafel, daar hij 't evenwicht verloor bij 't slaan naar een verliefden kater en door een glazen dak vallend als meest ongevraagde gast, de ingeschonken kopjes ging kussen met het onderlijf. Thans is Clemens, naar het portret te oordeelen, een mooie grijsaard, die met fierheid op zijn levensbaan terugblikt, biljart speelt, leest, denkt aan zijne onvergetelijke Susy, aan wie hij veel, ook van dit zijn werk, verschuldigd is. | |
Scipio Cígheleheeft in Pages Amies, Brussel, eene prachtige redevoering laten verschijnen over den invloed van de letterkunde op de gepleegde misdrijven. Zoo worden nu juist geene kransen gevlochten aan George Sand en aan den schrijver van Werther.
F.V. N.B. - Inhoudsopgave van den jaargang 1907, met bijzonderen omslag, in nr 1 van 't volgend jaar te verschijnen. Aan al onze inschrijvers op ‘Onze Stam’: ‘Prosit Neujahr’ voor 1908! |
|