Onze Kunst. Jaargang 13
(1914)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Kunstberichten van onze eigen correspondenten
| |
[pagina 30]
| |
Rubens of... God beter 't een... Rembrandt 't in hun hoofd hadden gekregen, midden in de volle kracht van hun kunnen, zóó te gaan werken, met die beginselen van vormen kleurverbeelding. Wat een feest- of heksensabbath van vorm en kleur wellicht, maar ook: wat ontzaglijk werk! Wat verreweg de meesten van dezen nieuwen kunstkring allereerst ontbreekt is: kunstvaardigheid Ten tweede: kunstgevoel. Ten derde: kunstverbeelding. - Van de wereld der kunst ontbreken hun dus alle drie afmetingen. Als zij over een vierde dimentie beschikken, dan zouden wij willen vragen: hoe heet die in schilderslatijn? Twee wegen schijnen mij mogelijk, waarlangs de begaafdsten dezer penseelvoerders hun veege ziel kunnen redden: 1o de weg naar de toegepaste kunst, waardoor de onbestemde zucht naar styleeren en meetkundige liefhebberijen, tot doelmatige toepassing zouden kunnen komen; - doch dan hebben ze hun waan van een absolute kunst te laten varen en zich te schikken naar de eischen eener architectuur; 2o de weg naar de loutere kunst der verbeelding, die zooveel van de realiteit weerspiegelt als aan 's kunstenaars welbehagen schikt, - doch dan hebben deze broederlijk de hand te reiken aan de futuristen, om gezamenlijk een schoone toekomst in te gaan. Al het mogelijke moet beproefd worden, zelfs het schijnbare. Doch dan zijn ook hooge eischen te stellen aan kunstvaardigheid, kunstgevoel en kunstverbeelding! Doe weinigen voldoen zelfs aan matige eischen! Het is ons aangenaam op vooruitgang te kunnen wijzen sinds het vorige jaar. In Le Fauconnier, wellicht de beroemdste van dezen cercle moderne, door niet minder dan 27 werken vertegenwoordigd, erkennen wij niet den valk, dien zijn vrienden hem prijzen, niettegenstaande zijn grillige verbeelding Zijn kleur en vormgeving wint echter aan beteekenis, bv. in Maison dans les rochers (41) en Fleurs et fruits (34). In Marcel Gromaire's Paysans rentrant du foin (76), in bruine tonen, is - hoe klein van stuk 't werk ook is - epische kracht en verbeelding, iets Homerisch; zijn Canal is prachtig van kleur. Kleurenpracht ontplooit Kandinsky voor uw verbaasde oogen: regenboogkleuren vloeien schotsen scheef door elkaâr, waarin hier en daar enkele voorwerpen reëeler hun vormen opbeuren. Een paar aquarel-composities, waarvan de houten lijsten nog aangenamer van kleur zijn beschilderd dan het papier, bestaan uit lijnen, vlekken en spatten, even toevallig aangebracht als die van een witte lap, waarmee een schilder zijn penseelen afveegt. Of lijkt 't op 't stemmen van een orkest vóór 't concert begint? Als ik verklaar, dat de Rus Pierre Kontchalowsky Russisch schildert, dan kan men zich dat niet Russisch genoeg voorstellen! Dat is: nog erger dan Turksch. - Hij heeft misschien veel te vertellen, maar schilderen kan hij nog niet. Een andere Rus, Ilia Mackkoff is bijna even onhandig, doch uit althans meer kleurgevoel in zijn stillevens en figuurstukken; zijn landschappen lijken phantasieën op die van kinderbouwdoozen. De Hollanders zijn veel knapper. Geen wonder, - met zulk een verleden! Jaap Weyand is tamelijk gewoon met zijn kleurzin en decoratief streven. Jan Sluyters is òf vrij gewoon of hij verdeelt zijn kleuren caleidoscopisch. In een interieur viert hij ten deele dien caleidoscopische lust bot, hetgeen een comisch effect heeft; het midden is rustig, de omtrek danst op alle wijzen. (198) Zijn kind offert hij echter niet op aan dat maniërisme: een gevoelig portret. (200) Lodewijk van Schelfhout is wellicht de knapste van deze bent. Hij kan uitmuntend teekenen, is een scherp waarnemer en heeft diep psychologisch inzicht. Voor hem vooral staan de twee bovengenoemde wegen breed open. Zijn Christuskoppen zijn, niettegenstaande het maniërisme, sterk van lijn en psychologisch diep. Merkwaardig is, dat men den kop van Toorop erin herkent. Leo Gestel is sinds het vorige jaar niet vooruit gegaan. Zijn proefnemingen blijven, niettegenstaande zijn talent, zeer onbevredigend. De kop van Rensberg is wel expressief. Aangenaam is het in Conrad Kickert een nieuw talent te ontdekken. Vooral zijn kleurzin is zuiver. Hij is een romanticus op en top, met neiging naar het epische in het | |
[pagina 31]
| |
landschap, en een zucht naar een realistisch symbolisme (in rotsen), die onevenredig is aan een ruimer landschapsromantiek. Een Hollander blijft altijd een Hollander, zelfs in Parijs. Laten anderen gek doen, of doen of ze gek zijn, - ik blijf mijn Hollandsche nuchterheid een beetje getrouw, en ben dan een heele held. Hij heeft te veel degelijke Oud-Hollandsche kunst gezien, om deze, zelfs op de Parijsche boulevards of in de bergstreken, uit het oog te kunnen verliezen. Voor Charley Fernout-Toorop staat de eerste der wegen, die ik noemde, het breedst open. Haar kleurgevoel en decoratieve vormenzin, die harmonisch werken, zouden in tapijtwerken, muurschilderingen, gobelin enz. een toekomst hebben. Wij noemen verder Yves Alix met stillevens, Petrus Alma met primitief stadscubisme, E Berg, André Derain, C. van Dongen, André Favory, Robert Génin, die te gewoon schildert om modern te heeten. F.E. Hecht met landschapscubisme, Jacoba van Heemskerck, H.T. ten Holt met een groot stuk warreling van cubus- en globus-stukken zonder beteekenis, H. Lismann heeft te veel impressionistische neigingen om expressionistisch te mogen heeten, J. Makowski, die wel eens wat stemming bereikt in zijn vage kleuren, F. Marc, Mondrian, L.A. Moreau, O. van Rees, S.L. Swarz, A Dunoyes de Segonzac en M. de Vlaminck. Naar Toorop's Dante, in den catalogus vermeld, hebben we helaas te vergeefs gezocht. Wellicht vond deze het in zijn Inferno nog beter te verduren dan in onze ‘cubische’ aardglobe! Ware hij er verschenen, wellicht had hij den wensch geuit, dat deze schilders, door het vagevuur hunner ware of ingebeelde hartstochten heengaande, eens eindelijk den hemel der schoonheid zouden mogen bereiken. | |
De onafhankelijken tweede internationale jury-vrije tentoonstelling (15 Nov.-15 Dec.'13)We hebben reeds het vorig jaar het voor en tegen eener jury-vrije tentoonstelling bepleit en toen opgemerkt, dat geen kunstwerk aan de Critiek ooit ontkomt. Zelfs in eigen boezem der vereeniging doet het oordeel zich gelden. Vanwaar anders de onmiskenbare uitverkiezing van groepen - der beste werken, en die opeenstapeling elders van mislukkingen, in vertrekken die men ten rechte met gruwelkamers vergelijkt. Het beginsel schijnt reeds verloren gebracht. De echte kunstenaars hebben we reeds elders ontmoet Den alphabetischen catalogus raadplegend noemen wij H.P. Boot, met in het bijzonder een stilleven, degelijk geschilderd en heerlijk van kleur, en een kleine studie van een beuk, waarin meer schildersdrift schuilt dan in tientallen groote landschappen, welke wij zijn voorbij gegaan; verder A.H. Dros, in wien zich althans een zin naar studie openbaart, al vermocht hij nog geen kunst van eenige beteekenis te scheppen, D.G. Ezerman, een onlangs overleden Rotterdamsch kunstenaar, die, voortwerkende naar de traditiën der Haagsche school, in zijn naarstig bewerkte landschappen eenige stemming wist te leggen, D.H.W. Filarski, die b.v. in zijn Kindervreugde een aardigen kijk op kinderspeelgoed toont. Leo Gestel kennen we van den Modernen Kunstkring, evenals Jacoba van Heemskerck, beiden wedijverende in cubisme, zonder nochtans iets bevredigends te bieden. Een heel aangename verrassing biedt het batikwerk op perkament van mevr. Van der Hoef-Van Rossem, een 11 tal kleurigfijn bewerkte stillevens van bloemen, lampions en schelpen. Ook Van der Hoef geeft blijk van een degelijk streven, b.v. in een studie in bruine tonen van een boerenvrouw. Noemen wij nog verder Castle Keith, J. van Mourik, Jan Sluyters, C.B.H. Spoor, wiens Takje met appelen als schilderwerk vol fijne degelijkheid is, Jan Visser, A.J.J de Winter, den Rus Alfred Wolmark, Piet van Wyngaerdt en A. van Zeegen. Vooral Van Wyngaerdt steekt in zijne omgeving prachtig af met zijn heerlijk licht palet; zijn zonnige kleuren en kleurige schaduwen tintelen nog van buitenlicht. Ook Wolmark's zuivere kleurzin in zijn ‘decorative still-lives’ is eene bijzondere vermelding waard. D.B. | |
[pagina 32]
| |
BrusselDe ‘Independenten’Een tentoonstelling van jongeren, waaronder een half dozijn echte artisten, en enkele meer gevorderden, om zoo te zeggen de patroons dezer independenten, o.a. Willy Schlobach en Marcel Jefferys, wier reputatie reeds is gevestigd. De eerste had een mooi portret geëxposeerd, dat hij een symfonie in blauw en grijs genoemd heeft, de tweede was er met aardige, levendige, vlugge studies. Onder de overige bekende kunstenaars noem ik Thévenet, Spillaert, Hazledine en Hugonnet. Overvloed van landschappen, waarvan de meeste echter niet meer dan losse opzetten en schetsen zijn, uitsluitend schijnt het, uitgevoerd ter liefde van zeldzame en gewaagde tegenstellingen van kleuren en kleurencombinaties. Men kan zich niets materieelers voorstellen dan deze lichaamsverdraaiïngen en tours de force, zonder de minste poëzie of gratie. Niets dat iets anders dan de oogen vleit en nog wel oogen die zijn afgericht om zich aan zoo min mogelijk banale kleurenharmonieën te vergasten - zoo iets als de dissonanten, waarvan de allernieuwste musici zoo gaarne misbruik maken. Te midden dezer losbandigheid van gillende en krijschende kleuren, is men verrukt een compositie te vinden die behandeld is op bescheidener, schoon een weinig droeviger en somberder wijs, zooals die stukken van Servaes, met voorstellingen van boeren of liever lijfeigenen van den grond, zoozeer ademt hun houding ellende en wanhoop uit. Hier is gevoel - geconcentreerd wellicht, maar in ieder geval gevoel en dit verkwikt ons en rust ons uit, na al die schilderingen, zonder ziel, zonder leven, stralend soms doch koud als een winterzon Het beeldhouwwerk was vertegenwoordigd door Paul Stoffijn, een jeugdig meester die zijn roem reeds lang gevestigd en wiens werk nooit iets haastigs of koortsachtigs heeft. G.E. | |
HaarlemKloek gebouwde portretkunst van den op vijf-en-veertig jarigen leeftijd overleden P. de Josselin de Jong is samen gebracht tot een kleine tentoonstelling. Uit familiebezit schijnt hier voornamelijk geput en aan deze omstandigheid kan het dan ook toegeschreven worden dat veel van dit werk onbekend was en dus de verschijning een rechte verrassing vormt. Het portret van Mr. Veiling Meinesz in 't Boymans museum te Rotterdam is een der meest bekende representatieve arbeidsproeven van de Josselin de Jong. Hier zien wij de belangwekkende studie daarvoor. Uitnemend, schier tot hooger uitdrukking opgevoerd, is het portret naar Jozef Israëls 't welk de voorstudie heet. Het hoogtepunt van het werk dezes schilders, die op zeventienjarigen leeftijd een studie schonk als de met veel qualiteiten geschilderde Gewonde knaap, is ongetwijfeld bereikt in het mansportret van den kolonel Voorduin. Hier is een proeve van breede portretkunst, een schildertrant wal bijv. de handen betreft de afhangende wit zeemen handschoen, de decoraties van de figuur, de gouden tressen, kwasten, epauletten, gelijk de zeventiende-eeuwsche meesters met name Frans Hals dit verstond: zwierig en krachtig. Een paar deftige damesportretten en voorts stalen uit de verschillende perioden van dit kunstenaarsleven voltooien het aantrekkelijke beeld van de gaven des te jong gestorvenen. Alb. de Haas. | |
[pagina 33]
| |
Den HaagTweede tentoonstelling piet van der Hem bij GoupilHet is zeker wel een bewijs van groote vruchtbaarheid op deze expositie met een vijftigtal nieuwe werken voor den dag te komen, die nog niet gezien waren op de vorige, in 1912 bij dezen kunsthandel gehouden. Een zoo groot aantal wekt de verdenking op, dat de schilder zich wat heel gemakkelijk van zijn werk afmaakt. Edoch, dat is niet merkbaar, en zeker niet ten nadeele van deze bartafreelen, waar juist het spontane, een vlotte behandeling verlangt. Nergens wordt in zijne doeken de inspiratie gemist, of ontstond een sleur, die frischheid bande. Bij een zeer juiste vormgeving en gelukkige compositie, gesteund door een uiterst gevoelige kleur is deze teekenaar schilder waar hij de olieverf gebruikt, die hij met breede vegen op het doek brengt, even breed als met houtskool en krijt. Was het vroeger Toulouse Lautrec die hem inspireerde en Degas, in zijn arbeid uit 1913 in Katwijk vervaardigd, spreekt meer de invloed der Spanjaarden. De grootte der figuur, het vormen van deze tot het voornaamste deel zijner composities tegen een lucht met lagen horizont, doen Zuloaga en Bastide y Sorolla voor oogen roepen, die zoo kloek de figuur om haar zelve schilderen. Van der Hem heeft daarbij een Hollandsch palet, is fraaier in zijn gamma's, al heeft hij nog niet dat geserreerde, dat compacte, dat essentieele, wat deze beide reuzen bezitten, die beter wisten welke kleinigheden moesten worden weggelaten om den totaal-indruk te vergrooten. Van der Hem is nog jong, kan dus nog veel geven. Te verwachten is dan ook dat zijn talent door evolutie zich zal volmaken. Zijn talent, dat op het oogenblik tot de krachtigste en plooibaarste behoort, in ons land aan te wijzen, en dat ons weder een hoopvolle toekomst te gemoet doet gaan, in dezen tijd van verval der Haagsche school, waar het als een lichtende baken zijn weg gaat tusschen veel middelmatigs en veel naäperij. | |
Portretten van Haagsche beeldende kunstenaars 1813-1913In het Gemeente Museum werd eene tentoonstelling aangericht van portretten van Haagsche beeldende kunstenaars, om in het herdenkingsjaar onzer 100jarige onafhankelijkheid de aandacht te vestigen op hen die de ontwikkeling der schilderkunst aldaar de laatste eeuw hadden geleid. We zien hier dan ook paradeeren de schilders van naam en die wier ontbreken, zooals de catalogus opmerkt, niet opvallen zou, zóo totaal zijn hunne namen in het vergeetboek geraakt, schoon in hun tijd deze heel wat presteerden. De invloed der photographie is zeer merkbaar. Was het vóór de uitvinding ervan, gewoonte zich te laten portretteeren, nadien was het alleen den rijken, en den schilders niet voldoende zich langs mechanischen weg te doen vereeuwigen. Zij verlangden naar artistiekere wedergave. Voor de uitvinding van de Camera, waren er een geheele phalanx van lithografen als A.J. Ehnle, C. Hamburger, F.H. Weissenbruch, J.H. Hoffmeister, die de plaats van den tegenwoordigen photograaf innamen. Een gevolg daarvan is een buitengewone handvaardigheid, een kennis van het métier, die door de groote routine verkregen werd; daartegenover een machinaal zich laten gaan, waar iedere inspiratie zoek ging. Monotoon doen de reien van deze beeltenissen aan, waar de gelijkenis in de eerste plaats verkregen werd, maar waar het tot een doordringen in het karakter slechts zelden kwam. Ingres en David waren hier de leermeesters, wier academisme gretige navolgers vond. Persoonlijker zijn J.J. Mesker en L.A. Vincent, de laatste de romanticus van dien tijd in zijn portret van J.E.J. van den Berg. De Haagsche school was vooral beroemd om de interieurs en de behandeling van het landschap. Voor het portret was daar | |
[pagina 34]
| |
geen plaats. Wel zijn er enkele zeer schoone conterfeitsels gemaakt door Israëls, als dat van H.J. Weissenbruch, waar het toonvolle, het atmospherische zeer sterk tot uiting kwam, voor het overige leidde de portretkunst na de periode van Kruseman, Pieneman en de Bloeme, een kwijnend bestaan. Het mocht der Amsterdamsche school, met Haverman, Veth en Toorop eerst weer gelukken de beeltenis in eere te herstellen, nadat Allebé daartoe den eersten stoot had gegeven. De psyche in al hare klaarheid uit te beelden was wel aan Thijs Maris gelukt, maar het portret, de gelijkenis daarbij, dit verstonden eerst de drie bovengenoemde Amsterdamsche kunstenaars. Van Haverman zijn hier de concreete effigies van C.T.L. de Wild, Blommers en die van Toorop, met hare strakke contour en boeiende expressie; van Veth de interessante outlines van Willem Maris, terwijl van de jongeren de onlangs overleden Laurent Verwey met de scherp geteekende beeltenis van Haverman vertegenwoordigd is. Zeer zeker een interressante collectie, die voor het grootste deel bestond uit werken, welke geleend waren door den Heer H. Ph. Gerritsen, den eigenaar van de uitgebreidste verzameling van portretten van Hollandsche kunstenaars, welke er op de wereld te vinden is. | |
Cesare Maggi, John Pennel en Frans Hoogerwaard in de kunstzalen D'AudretschVan deze drie exposanten is het werk van John Pennel het meest bekend. Zijne etsen, we zagen reeds zoo dikwijls in The Studio er afbeeldingen van, doen ons al heel bekend aan. Ze zijn evenals het etswerk van Bauer gemeengoed geworden. Evenals deze ziet Pennel de wereld visionarisch, niet als realiteit. Hij bouwt zijn steden op tot reusachtige metropolen, hij jaagt de schoorsteenen ten hemel als pijlen uit het labyrinth van den arbeid, die daar beneden hijgt en zwoegt. Van meesterschap getuigen zijn werken, van een staan boven de materie. Hij is een kunstenaar die zijnen weg vond, en nu naar goedvinden doet wat hij wil. Dit kan van de twee andere exposanten niet gezegd worden. Cesare Maggi is nog aan het begin van den weg dien hij vond, Hoogerwaard moet dien nog zoeken. Maggi heeft in zijn portretten wel invloed van Mancini, en bij zijn landschappen is het Segantini die in gedachten komt, maar er is een gemakkelijkheid in dit werk, die heel persoonlijk aandoet. De portretten zijn eenvoudig gezien, en heel simpel gegeven, met een gevoel voor kleur, dat niet alledaagsch is. Het werk is zoo uit het hart gegeven, en heeft door haar natuurlijkheid de charme van het jonge, frissche, opene. Verdieping is er wel niet, maar het argelooze, het onopzettelijke weet te boeien. Hoogerwaard, de ‘Prix de Rome’ heeft zeker talent, hij werkt hard, en probeert veel. Maar het rechte is het toch nog niet. In Fin tragique is een aanwijzing te vinden, waarheen zijn talent hem misschien zal brengen. Hier uit hij zich het persoonlijkst in het droeve kijken van het rampzalige ros, dat den woedenden stier tot speeltuig moet dienen. In dit beeld is zóó sterk cynische wreedheid naast hulpelooze rampzaligheid uitgedrukt, dat het ons al zijn ander werk heeft doen vergeten, zoo diep waren wij onder den indruk gekomen van dat ellendig geraamte, voortgesleept door een stalknecht, bijna doorzakkend onder het gewicht van een lansdrager. | |
Elfde tentoonstelling van E.J. van Wisselingh & co in Pulchri StudioEvenals ieder jaar brengt deze tentoonstelling la crème de la crème van de Hollandsche kunst. Bauer is hier hoofdzakelijk met schilderijen vertegenwoordigd, waar de verluchtiger van het Oosten, de sprookjesverteller bij uitnemendheid, in grooter formaat dan in zijn etsen, al zeer gelukkig aan het werk is geweest. Met welk een gewirwar van kleine zetjes en streepjes, geeft hij een beweeg en gedrang weer in zijne optochten; welk een mysterie schuilt er in die hooge burchten, in die reuzentrappen, waar het extatische volk zich naar beneden spoedt, om de heilige wateren der Ganges te bereiken en er het | |
[pagina 35]
| |
weldadige bad te nemen! Wonderen van intimiteit zijn de kleine etsen, waar de phantast Bauer ons zijn visie van het Oosten, van het Oosten van Sheherazade voor oogen toovert. Van den realist Dijsselhof zijn hier aquarium-interieurs in het bekende genre. De materie wordt hoe langer hoe meer vergeestelijkt, aan verf denken we bijna niet meer. Hoe kranig zijn toch die gebatikte schermen geteekend uit zijn begintijd, die hem, zoo wel verdiend tot een der beste kunstnijveren stempelden. In hunne blauwe en grijze kleuren, met hunne scherpe contouren zijn zij de Japansche houtsneden zeer verwant. Van houtsneden gesproken, verrukkelijke specimina van deze kunst zijn hier ter opluistering gezonden van den zoon van Camille Pissarro, Lucien, die een drukkerij oprichtte, de Eragny Press, na eerst bij Lepère de graveerkunst te hebben geleerd en van Ricketts' lettermateriaal te hebben geprofiteerd. Zijn boeken vertoonen twee typen, de Vale Type en de Brook Type, beide geinspireerd op het schrift van Karel den Grooten. Het eerste is ontstaan onder invloed van Ricketts, het laatste is van eigen vinding. Als teekenaar begonnen, vertoont zijn lettertype en druk de gevoeligheid van den decorateur, die een verrukkelijk geheel van verluchting en letter wist te maken. Alles is bij hem handwerk, bij dezen aanhanger van de leer van Morris, die alleen om der schoonheid-wille het fabriekswerk verfoeide. Nog een nieuwe verschijning is de Hongaar Mendlik, wiens werk ons ter kennismaking wordt aangeboden. Het is een knap schilder, die speciaal marines maakt Zeer blauwe Adriatische en zeer grijze Noordzeëen, waarbij sterk het verschil in plaatselijke geaardheid is aangeduid. Veel emotie vermag dit werk ons niet te geven, daar de waarde er van meer in het vlotte der behandeling en het goed geobserveerde buitenkantige, dan in het openbaren van een diepen eigen kijk gelegen ligt. Er valt niets aan te merken op dezen arbeid die geen kritiek toelaat, die noch warm noch koud maakt. Van de overige inzenders zijn de getrouwe comparanten te vermelden: de sympathieke eenvoudige Akkeringa, de breedvoelende Bastert, Jozef Israëls, J. Maris; de sierkunstenaar Nieuwenhuis met nieuwe dessins, enkele vertegenwoordigers der Fransche school, als Millet, Corot, Daubigny en Fantin Lalour. Nog zagen we kostelijk geobserveerde boerentypen van Ostade, die met teekeningen van Jan van Goyen, Bega van de Velde, Cuyp en Jan Breughel een oudheidkundige noot aan deze tentoonstelling geven. G.D. Gratama. | |
Musea en verzamelingen
| |
[pagina 36]
| |
preekgestoelte met Vlaamsch houtsnijwerk; de zeer oude St Joris met den draak, het houten beeld dat eertijds de Antwerpsche St. Jorispoort versierde; smeedijzerwerk van allen aard, o.a. dit voortskomende van het voormalige ‘Lantaarnhof’; Mechelsch goudleer, wapenrustingen, wapenen met ingelegde, gedreven en gesneden sieraden, sloten en scharnieren, en de gansche verzameling zeer interessante houten beeldjes en beeldgroepen van Antwerpsche houtsnijders, verrukkelijke kunstwerken die tot dan toe in het ‘Steen’ de bewondering van de kenners hadden opgewekt. In een van de eerstvolgende nummers komen wij op dit Museum en zijn toekomstige inrichting eenigszins breedvoeriger terug.
A.D. | |
BrusselOnze verzameling Hollandsche xviide eeuwsche kunst breidt zich uit en wordt meer en meereen succursale van Mauritshuis en Rijksmuseum. Een mooie familiegroep van Nicolaas Maes, is onlangs van den heer Kleinberger te Parijs aangekocht en in zaal IX op een ezel geplaatst, waar ze gedurende het zomerseizoen zeer de aandacht der vele bezoekers heeft getrokken. Het is een prachtig stuk, verbazingwekkend vooral, zooals veel werken van den meester, door de intensiteit van het licht, kundig verspreid over de krachtig gemodelleerde figuren van man en vrouw, en 't schromelijk natuurgetrouwe, levende kindje tusschen hen in. Welk een schitterende harmonie tusschen het rosse rood van den door de ondergaande zon verlichten achtergrond en het grijsachtig zwart der sobere gewaden! - Zonder ons zijn Peinzend Vrouwtje te doen vergeten, zal deze nieuwe Maes toch algemeene waardeering vinden. Men heeft 't bestuur onzer Musea vaak, verkeerde opschriften op de lijsten, verkeerde attributies en - zelfs spelfouten verweten! Thans zijn deze vergissingen, volgens aanwijzing van Hollandsche en Belgische geleerden, grootendeels hersteld. Rembrandt's fraaie Mansportret zou Frans Coopal, zijn schoonbroeder en echtgenoot van Titia van Uylenburg voorstellen. De Dame bij haar Toilet, vroeger van Weenix, is teruggegeven aan Jan van Noordt, Het Stilleven van Simon Kies wordt een C.N. Gijsbrechts en de Storm van Blankhof een Gerard van Battem. In het Moderne Museum vermelden we den Groenen Eik (morgen) van Armand Guillaumin, een prachtige impressie uit het Zuiden (vroeger reeds gezien in de Libre Esthétique), vooral als studie der impressionistische procédés van de hoogste waarde, doch de steeds vervagende roem van Portaels zal niet winnen door de hem toegevoegde flauwe Mignon (geschenk van den Baron Craninx). - Het Portret van den Vader van den kunstenaar van Jean de la Hoese, legt een krachtig getuigenis af voor zijn altijd een weinig afwijkend, groot talent. Te Gent bewonderde men van hem een indrukwekkend geheel, bewijzend dat hij in 't bezit is van de echte tradities der portretkunst. In den Cinquantenaire niets bijzonders, behalve de door enkele bladen meegedeelde verzekering dat de werkzaamheden in den linkervleugel eerlang hun laatste faze zullen intreden. De verzameling van wijlen den heer Georges Titeca, door zijn moeder aan onze Musea afgestaan, bevat een belangrijke serie wapens en oorlogstuig, van af de laatste jaren van het Ancien Régime tot aan den aanvang der derde Fransche republiek. Ze zijn uitstekend geschikt door den heer G. Macoir en door hem behandeld in de Juli-aflevering van het Bulletin des Musées royaux, waarvan in het Juni-nummer de heer Destrée en nieuw historisch tapijtwerk vermeldt: De Bekeering van St. Hubertus, een mooi proefstuk uit de xviide eeuw. P. Bautier | |
[pagina t.o. 36]
| |
ROGIER VAN DER WEYDEN: DRIELUIK
(Museum van den Louvre, Parijs). | |
[pagina 37]
| |
ParijsIn Juli 1. 1. verworf de Louvre voor 800.000 franks een klein drieluik van Rogier van der Weyden, van den Heer Kleinberger, welke het zelf van de erfgename van den Hertog van Westminster had gekocht. Men zegt dat de Heer Kleinberger het werk tegen kostprijs afstond.... Het driekluik bevat vijf halflijfs geziene figuren: drie in het midden, één op elk der luiken, en vertoont op de keerzijde het wapen der families Braque en van Brabant. Deze omstandigheid maakt het mogelijk, den tijd van uitvoering van dit stuk te bepalen. Ad. Hocquet, archivaris van Doornik publiceerde in de Revue Tournaisienne van Juli en in den Gil Blas van 9 Augustus documenten, waaruit blijkt dat een zekere Jehan Braque, te Doornik wonende, omstreeks 1450 in het huwelijk trad met Catharina, dochter van Jehan de Brabant, geboren te Parijs, maar ingeburgerd te Doornik in 1432. In 1451 was Catharina 19 jaar oud; op 25 juni van het volgend jaar werdzij weduwe. Het spreekt dus vanzelf dat het drieluik tusschen 1450 en 1542 geschilderd werd. Een clausule van het testament van Catharina, van 8 Maart 1497, toont aan dat zij in het bezit is gebleven van dit werk: zij legateerde aan haar kleinzoon ‘Maître Jehan Villain, un tableau à cinq imaiges avec la custode’ - en het drieluik wordt nog vermeld in een document van het einde der 16c eeuw, waarin gezegd wordt dat ‘ung fort exquis tableau en paincture à cinq imaiges, donné en l'an mil quatre eens quatrevingt et dix et sept par Damoiselle Catherine de Brabant à maistre Jehan Villain, son petit fils’ door de erfgenamen van Villain geschonken werd aan Jérôme de Brabant, achterkleinzoon van Jean de Brabant, broeder van Catharina. Zooals uit de afbeelding blijkt, is de volkomen symmetrische compositie hoogst eenvoudig. Ondanks de zware laag vernis, welke op sommige plaatsen gele vlekken maakt, is de schildering goed genoeg bewaard om ons te doen genieten van de buitengewone verzorgdheid en de uitvoerige bewerking waaraan de werken der Vlaamsche school van dien tijd hun groote aantrekkelijkheid danken. Maar deze kwaliteiten in de uitvoering verbergen geenszins van der Weyden's zwakke zijden: zoodra verdwijnt niet de eerste indruk van bevrediging, verwekt door de stoffelijke schoonheid, of men wordt gehinderd door het koude, conventioneele, stereotype in een werk, waarin men niets voelt van die vernieuwing, welke bij de groote kunstenaars voor iedere schepping ontstaat, door de gewetensvolle studie van alle elementen van het werk. De figuren, de effecten die we hier ontmoeten, hebben we reeds precies zoo gezien op andere schilderijen van van der Weyden: wij kennen die Maagd en haar eenigszins aanstellerig biddend gebaar, we kennen die Magdalena met hare tranen, als pareltjes rollend over haar uitdrukkingsloos wezen, wij kennen haar weelderig tooisel, waardoor wij aan het wereldsche van haar leven herinnerd worden, en bewonderen gaarne het prachtige brokaat van de mouwen en het schalieblauw van het kleed, dat haar tengeren boezem omspant; en ook die groote aureool, geel en rood, stralend om het hoofd van Christus, is ons niet onbekend. Als alle nieuwe aanwinsten is het drieluik tijdelijk tentoongesteld op een scherm in de zaal met schildersportretten, maar het is bestemd om in een der kabinetjes naast de Rubenszaal geplaatst te worden, bij de Maagd van Chancelier Rolin van van Eyck. Het stuk zal bij die nabuurschap niets winnen: nog beter zal men dan den afstand bespeuren, die een volgeling van een scheppend meester scheidt. Te dien opzichte is de vergelijking tusschen de landschappen, op den achtergrond der beide stukken, zeer beteekenisvol Wanneer men ze afzonderlijk beschouwt en zich met den algemeenen indruk vergenoegt, zal men er twee gelijksoortige miniaturen in vinden, zeer fijn van uitvoering; maar wanneer men ze vergelijkt en nauwlettend onderzoekt, bemerkt men het onmiskenbaar verschil in kwaliteit | |
[pagina 38]
| |
dat tusschen beide bestaat: bij van Eyck is alles bestudeerd, het afnemen van het licht in den achtergrond, de gulden stralen der laagstaande zon, de blauwe tonen der verre gebergten, die zacht vervlieten in den blanken sneeuw van hunne kruinen, de warme toon van den hemel bij den einder, alles is nauwkeurig opgemerkt en heerlijk weergegeven. Bij van der Weyden vinden we de besneeuwde toppen weer, maar zij rijzen plots op achter de heuvelen van den achtergrond, zonder overgang, ze worden door geene atmosfeer omringd: men voelt dat ze er bijgevoegd werden als een motief naar de mode, aan andermans werk ontleend, en toegepast zoo goed en zoo kwaad het ging. Van Eyck (het weze dan Jan of Hubrecht!) was in het Zuiden geweest; hij had sneeuwkoppen gezien en die vergezichten, wegsmeltend in het licht; van der Weyden had ze niet gezien, hij heeft ze gecopieerd, en slecht gecopieerdGa naar voetnoot(1). En wat is, ter andere zijde, het water hard, vergeleken bij dat van van Eyck, met zoo rijke lichtspeling en teedere weerschijnen! Hoe dit ook zij, het nieuwe stuk is een welkome aanwinst voor de mooie verzameling vijftiend'eeuwsche, Vlaamsche werken in dit cabinet, waar van Eyck de eereplaats inneemt en Memlinc uitstekend is vertegenwoordigd, nl. met het portret eener oude vrouw, zoo wáár en zoo boeiend, met zooveel oprechtheid opgemerkt, met zooveel nauwkeurigheid weergegeven, met een zoo juist begrip van de onderlinge waarde der partijen - en dat een der beste aanwinsten voor den Louvre gedurende de laatste jaren is (in 1908 voor 200.000 fr. gekocht). Onder de sedertdien verworven stukken, welke met de Vlaamsche school in verband kunnen gebracht worden, valt er een dubbel familieportret van Barthel Bruyn te vermelden, gedagteekend van 1445; aan de eene zijde de echtgenoot, 49 jaar oud, met zijne vijf zonen; aan den anderen kant de 37 jarige huisvrouw met hare twee dochters: het is een nauwkeurige en droge schildering, waar de figuren geposeerd zijn als bij den fotograaf, onbewegelijk en star vóór den operateur; de ouders leggen de linkerhand op den schouder van een kind, de rechter op het hoofd van een ander kind; het zou haast potsierlijk zijn, indien het niet wreed ware van scherpe observatie: nooit heeft men zoo onbarmhartig weergegeven al het enggeestige, kloosterachtige in het leven van sommige gezinnen; vooral de vrouwen zijn vreeselijk: geen greintje jeugd meer bij die door den huisplicht geheel verdorde moeder; niets kinderlijks bij die meisjes, waarvan het oudste, de handen rustend op een kerkboek, een hopeloos leelijk gezichtje heeft, waarop nooit een glimlach is verschenen. - Naast deze paneelen verheugt een triptiek, toegeschreven aan den ‘Meister der heiligen Sippe’ door zijn heldere kleuren en de ongeloofelijke naïeveteit van den schilder, waarvan de figuren kleine rose poppetjes schijnen, waartusschen een figuur met grovere trekken, welke hij niet geheel heeft kunnen verzachten; hier en daar merkt men wat de Keulsche meester aan het krachtige Vlaamsche realisme heeft ontleend.Ga naar voetnoot(1) Daarentegen is alles hard in het groote Spaansche werk, ongelukkig erg gerestaureerd, voorstellend de H. Maagd, welke den H. Ildefons den wonderdadigen Kasuifel schenkt; het werd reeds in 1904 aangekocht, maar pas onlangs tentoongesteld. Volgens Bertaux is het een werk van het eind der 15e eeuw, van een meester uit de Spaansch-Vlaamsche school van Salamanca, maar verduitscht onder den invloed van Schongauer's prenten. J. Mesnil. |
|