Onze Kunst. Jaargang 12
(1913)– [tijdschrift] Onze Kunst. Geïllustreerd maandschrift voor beeldende en decoratieve kunsten– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 203]
| |
Kunstberichten (van onze eigen correspondenten)Uit AmsterdamLarensche kunsthandelTien schilders, één etser en één pottenbakker stelden hun werk ten toon in de smaakvolle zalen van dit oude patricische huis aan de Heerengracht. Het moet voor kunstenaars, die voor hun werk een passende omgeving zoeken, een bijzonder genot zijn hun werk te zien ten toon gesteld in een milieu, waarin het goed uitkomt Het zou eenerzijds ons te ver voeren hier uit te weiden over de schilderkunst als factor in de samenleving, in verband met bouwkunst en huisinrichting, terwijl anderzijds een dieper ingaan op het wezen der schilderkunst als aesthetische categorie het karakter dezer rubriek, die vooral een aesthetisch-critische chroniek wil zijn, zou verkrachten; slechts zij het feit vermeld, dat men van beeldende kunst niet beter kan genieten dan in eene aesthetisch werkende omgeving. Hoeveel tentoonstellingen voldoen aan dien eisch? De meeste hebben iets van tijdelijke warenhuizen of uitdragerijen, en musea van pakhuizen en op hun best van min of meer systematisch geordende bewaarplaatsen van kunst, waar de leek moeilijk tot waarlijk genieten en de kenner moeilijk tot studie komt. Wat in deze zalen, waar de schilderijen zoo op hun plaats zijn, en het aardewerk zich als van zelf schikt op kasten en schoorsteenmantels, in den regel ook aangenaam treft is, dat het gehalte der tentoonstelling aan betrekkelijk hooge eischen voldoet. Zelden ziet men er bepaald slecht werk. Het middelmatige is nu eenmaal niet te weren; het mag er zijn en doet de zeldzaamheid van hooge kunst des te meer waardeeren. Een vagen schijn van hooge kunst zagen wij in enkele der 17 kunstwerken van A.H. van Daalhoff. Men kent het gevoelige, ietwat sprookjesachtige, bijna mystieke, werk van dezen fijnzinnigen schilder. Groen- of goudwazig, schijnen zijn schilderijtjes meestal kinderlijke droomen van groote gevoelige menschen. Zij verhalen van Oude Huisjes, van een Tuin, een Poortje, van vensters, openslaande deuren en versleten drempels. Fijne, gevoelige, epische kunst, wat vaag en onbeduidend dikwijls, maar van heel bijzonderen aard. Naar het vreemde en ongewone, soms naar het wondere en buitengewone, tracht Gerard de Boer. En hij bereikt het wel eens, in gelukkige oogenblikken. Zoo in Herfst en Ochtendnevel. Zijn technisch vermogen faalt nog al eens (b.v. in Danseres). Maar hij bedenke, dat het romantische niet gekunsteld moet zijn, maar kunstig als hoogere verbeelding van het natuurlijke of bezieling der werkelijkheid. Een vrij nieuwe verschijning is L. Klaver. Zijn Bloemstillevens hebben iets hards en straks. Hij is beter teekenaar dan schilder. Deed Maanavond in 't bosch niet een bijzondere gevoeligheid voor stemming, zelfs van romantischen aard, in hem blijken, men zou aan zijn kunstenaarschap twijfelen. S. Garf laat technisch deze schilders ver achter zich in zuiver schilderachtig opzicht. Atelierbezoek en De Brief zijn bijzonder knap geschilderd en zijn kleurgevoel heeft zich weer verfijnd. De andere schilders, J.W. de Graaf, | |
[pagina 204]
| |
Robert Graafland, Cornelis Kuypers, F. Langeveld, D. Melis, J. Meijer en de etser Toon de Jong laten zich niet van een nieuwen kant kennen. Vermelden wij ten slotte wat potterie van Klaas Vet, die wel geen nieuwe wegen zoekt, doch zich in oude vormen en kleuren-schakeeringen een zuiver strever naar het schoone toont. | |
Tentoonstelling van schilderwerken van J.W. van der Heide, Théo Rikoff en Albert Dumoulin Larensche kunsthandel.Drie uit Nederland geboortige schilders, die in het buitenland werkten en naam maakten. J.W. van der Heide heeft zijn aard geenszins verloochend en ook stellig Nederlandsche invloeden ondergaan, met name van De Zwart. Hoewel hij zijn koeien, schapen en paarden meest in Duitschland vond en zelfs in Roemenië zocht, heeft hij toch ook veel in ons land gewerkt, n.l. in Drente en Overijsel. Hij is een krachtig talent, kranig vormgever, rijk kleurmenger, allerminst een lichtschuw of maanziek artiest, veeleer een werker in het klare daglicht, - al is hij, bij wijlen, geneigd en in staat stemmingsvol het najaar of buiïg weer te schilderen. Wel eens ontaardt zijn kracht in ruwheid, is zijn vorm onedel en bleef zijn kleur te veel verf. Het is duidelijk, dat hij onder den onmiddellijken indruk der natuur werkt, doch dien indruk te verwerken tot kunst lukt hem niet altijd, al bekommert hij er zich blijkbaar niet erg om. Soms gaat het als vanzelf. Er zijn groepen koeien en kalveren bij, half in zonlicht, half in schaduw, die de kleurkracht van een De Zwart hebben en een zweem van de glanzende natuurpoëzie van Mauve, nochtans zonder diens geestelijke distinctie en fijnzinnigen smaak. Zijn kracht is echter bewonderenswaard en zal hem stellig opvoeren tot grooter hoogte. Théo Rikoff is geheel Duitscher geworden in zijn burgerlijke binnenhuizen en figuurstukken. Hij is de Duitsche Bakker Korff; nochtans ontbreekt hem wel iets van de aesthetische verfijning, die het penseel bestuurde van den Leidschen meester, en zijn karakteristiek, hoe scherp ook, heeft niet de geestesadel van onzen humorist. Intusschen munt deze Duitsche fijnschilder uit door veelzijdigheid. Hij kiest zijne personages uit alle werelden. Een Münchener Bierstube is hem al even vertrouwd als een Bibliotheek, en een Page of Kardinaal is hem niet vreemder dan Columbus' reis naar Amerika. Albert Dumoulin is geheel Fransch van aanleg en streven. In klein kader schilderend, ontwikkelt hij een fijnen kunstzin. Hij is tegelijk colorist en teekenaar. De teekenaar vermeit zich in de fijne, grillige, doch steeds aesthetisch werkende kleursamenstellingen van den colorist, en de colorist teekent met het penseel, duizenderlei toevalligheden opvangend, kunstig en fijn als met een etsnaald. En denk u dan dezen geest, neen dezen zinnenmensch, steeds op zoek naar kostelijke dingen in huis, naar kunstige samenstelling van figuren in mooi werkende omgeving (atelier, smaakvolle kamers). Ook landschappen schildert hij met dienzelfden aesthetischen kleurzin, groote ruimten in klein kader omvattend. - Dal het zijn werk ontbreekt aan diepte van gevoel en geest, aan breedheid en kracht, verwondere niet; dit zijn de nochwendige gebreken der zeer bijzondere eigenschappen van een desniettemin echt kunstenaar. | |
Izaäc Israëls bij BuffaOok Izaäc Israëls is een Nederlander, die meest in den vreemde werkt. Hij vond zijn ‘modellen’ keer op keer in Parijs. Den laatsten tijd werkt hij in Londen. Zijn zielvol werk ademt in groote stadslucht. Meer dan eens getuigden we van zijn zeer ongemeen werk, dat ons steeds met blijde verrassing, spontaan als een pas beleefde ontroering, voor de oogen komt als gemakkelijk gedane schetsen, maar die inderdaad het resultaat zijn van zeer studieus werk van een wonderlijk verfijnd kunstenaar. Een kunstenaar, die zichzelf gelijk blijft, d.i. trouw aan de eischen van zijn oorspronkelijk kunstgevoel, en aan de eischen van het publiek maling heeft. Zie dat meisje in oranje trui, met wit kraagje, donkere rok en lage | |
[pagina 205]
| |
schoentjes, met dat broze figuurtje en dat broze gezichtje door wat licht en schaduwvegen aangeduid! Onaf, zegt men. Neen, precies genoeg om die heel bijzondere levenshouding onvergetelijk te maken. Verder, dat meisjesgelaat in profiel, onder een satijnen hoed, zwak en fijn, met een vagen weemoed in de trekken en de oogen, een stadsbroeikas-wezentje van moderne verfijning. Dan tooneeltjes achter de couliezen. Verder amazones - de paarden wonderlijk mooi van kleur en teekening - met Hyde-park op den achtergrond in het morgenlicht. D.B. | |
Uit AntwerpenKoninklijke maatschappij tot aanmoediging der schoone kunsten salon van waterverfschilderingen, pastels, gravuren enz.Hetgene waardoor deze tentoonstelling zich in de allereerste plaats onderscheiden heeft van alle vroegere salons, door de Antwerpsche Maatschappij tot Aanmoediging der Schoone Kunsten ingericht, is dat hier een ruime plaats werd voorbehouden voor kunst van over de grenzen. En het laat zich dan ook dadelijk vaststellen dat daardoor het principe der selectie, de methode der uitnoodigingen ten volle triomfeert. Want het is juist door het werk der uitgenoodigde vreemdelingen dat deze tentoonstelling meer belang heeft gekregen. Toch bevatte dit salon Belgisch werk van verdienste. Talenten van niet geringen aanleg, en zelfs een paar van de meest gevestigde reputaties, trokken er, tusschen de middelmatigheden in, de aandacht. Fernand Khnopff en Alex. Marcette brachten hier getuigenis van een talent, waarvan we geen verrassingen meer te verwachten hebben. Hier was verder werk van Rom. Looymans, niet zonder knapheid, maar zonder veel distinctie. Veel meer beviel het leuk opgemerkte en kranig uitgevoerde pastel van Is. Opsomer, Werkmeisjes, een stuk dat werkelijk een van de beste inzendingen was van het geheele Belgische salon. Jan de Graef toonde er een pastel Eenzaamheid, dat wel het mooiste was van al hetgeen we ooit van dezen stemmigen kunstenaar te zien kregen. Verheugende beloften deden jongeren als Florent Jespers, wiens twee gouachen Op de Schelde en Groenten een temperament toonen dat knapheid, kleurenzin en gevoel tot een harmonisch evenwicht zal weten te brengen; G. van Zevenberghen, met een drietal pootige pastelstudies, E. Gastemans, die nu in zijn vizies van kermisvolk en Antwerpsche vrouwentypen, stilaan meer licht en kleur wist te brengen. En laat ik dan verder nog melding maken van Jos. Posenaer, Rod. de Saegher, Marten Melsen, E. Pellens, Edm. Verstraeten, Jenny Montigny, André Lynen, P. De Mets en M. Guilbert en de beeldhouwers G. Minne en Eg. Rombaux. Tot daar wat betreft de Belgische inzenders. Wat de vreemdelingen aangaat, hier stonden de Hollanders op de eerste plaats. Suze Robertson-Bisschop toonde er haar krachtig, gloedvol werk, brillant meestal van kleur, niettegenstaande de diepe tonaliteiten op het zwarte af; Jan Toorop een van zijn Apostelen, Paulus predikend op den Areopagus, een monumentale schepping, en zijn Portret van Hugo Verriest, als teekening merkwaardig. Veel nieuws was er van M. Bauer niet te zien, maar hoe treft toch steeds dit rijke etsen teekenwerk door zijn grootschen praal, zijn fantastische vizie, zijn aangrijpend lyrisme. Zijn Hayderabad, de Kroning van den Czaar, de Begratenis aan den Ganges, het Voorportaal eener Moskee, zij behooren toch tot het mooiste en het diepste van al hetgeen de moderne etskunst presteerde. En behalve H.J. Haverman met een paar allerinteressantste portretten, Lizzy Ansingh, A.L. Koster, Dysselhof, F. Hart Nibbrig en J.G. Veldheer, exposeerden Theo van Hoytema eenige van zijn heerlijkste litho's, W.O.J. Nieuwenkamp, L.W.R. Wenckebach, W.B. Tholen, W. Witsen, Philippe Zilcken en J.N. Graadt van Roggen, etsen van diverse maar onbetwistbare waarde. | |
[pagina 206]
| |
Een aparte plaats nam hier in een jonge te Antwerpen gevestigde Nederlander Gerrit Baksteen, die in een flink opgezet pastel De Kalveren, een zeer bizonderen, ofschoon nog eigen wegen zoekenden aanleg toonde. Bondig maar met niet minder waardeering wil ik melding maken van de inzendingen der andere vreemdelingen. Van de Engelsche Vereeniging der Kunstenaars Plaatsnijders-Drukkers van oorspronkelijke Kleurplaten waren vooral Th. Austen Brown, A.R. Barker, Nelson Dawson, A. Hartley, C.H. Mackie, Mabel Royds en Allen W. Seaby met bekoorlijk werk vertegenwoordigd. In het Duitsche zaaltje waren het prof. Ludwig Dettmann, Walter Heimig, Hans Kohlschein, Max Liebermann, Hans von Bartels en Heinrich Vogeler die de aandacht trokken. Van den Zweed Anders Zorn bewonderde men een twaalftal etsen, waarvan eenige van de allermooiste, dingen vol zon en leven, en van een verbazende knapheid. Wat de Franschen betreft, daarvan was, op eenige uitzonderingen na, niet veel bizonders. Mooi nochtans waren de inzendingen der beeldhouwers Emile Bourdelle, Joseph Bernard, P. Landowski en Rembrandt Bugatti, deze laatste met eenige van zijn voortreffelijke dierenfiguren, en een hoogst interessante openbaring was het prachtige werk van Paul Jouve, een bronzen Olifant en een reeks teekeningen van breeden opzet. Vermelden we ten slotte een aanzienlijke verzameling medaljes uit België, Frankrijk, Holland, Duitschland en Bohemen. | |
Kunstverbond tentoonstelling van etsen van Félicien rops en van eenige Belgische EtsersWerk van eenige der meest knappe vertegenwoordigers van grafische kunst werd hier bijeengebracht op een tentoonstelling, die niet beweerde te zijn een overzicht van de Belgische etskunst, - immers om op volledigheid te mogen aanspraak maken, hoefde zij nog heel wat meer kunstenaars, én dooden én levenden, te toonen! - maar wat wij hier te zien kregen geeft alvast deze overtuiging dat de kunst die Vosmaer ‘flaneeren op koper’ noemde, in ons land met schitterende resultaten is beoefend geworden. Félicien Rops heeft deze kunst opgevoerd tot de hoogste toppunten en haar doen dienen tot de uitdrukking van de meest angstwekkende vizioenen. Deze wonderbare man, die de gracie van den Latijnschen geest te zamen met den Vlaamschen zin voor kleur aan zijn diep-menschelijk genie onderwierp, heeft bewezen dat de techniek van de ets en van het vernis-mou, evenzeer als die van het schilderij, dienen kan tot het scheppen van meesterwerken van onvergankelijke schoonheid. Daarom moest hem hier op deze kleine tentoonstelling de eereplaats worden voorbehouden. Een keus uit zijn werk, - helaas alleen datgene dat men mocht blootstellen aan de huichelachtige verontwaardiging van ‘Monsieur Prudhomme’ -, circa 75 platen, meesterstukken welke behooren tot het allermooiste dat ooit de zwart- en witkunst heeft geleverd, maakten dan de kern van deze tentoonstelling uit. Wat er nog aan ruimte overschoot werd ingenomen door ensemble's van een tiental onzer meest interessante aquafortisten. Vooreerst eenige van de mooiste platen van James Ensor, die niet alleen als schilder, maar ook als etser, een der grootsten is der hedendaagsche Belgische kunstenaars, werken waarvan reeds elders dikwijls de schoonheid werd aangetoond, maar waarover toch het laatste woord nog niet is uitgesproken. Dingen als De Kathedraal, De Schuiten, Mariakerke, Christus die den storm beheerscht, De Gaslantaarn (dit laatste een van de subtielste stemmingsuitingen die ik ken!), De Gekruisigde door duivelen gekweld, Het groote dok te Oostende, en ook van die wreede uitingen van sarcasme en spot als Iston, Pouffamatus, Cracozie en Transmouff, beroemde Perzische geneesheeren die na den slag van Arbelles de uitwerpselen van koning Darius onderzoeken, - met welke vreugde ziet men ze telkens terug, maar ook met welke bitterheid bedenkt men dat zoo groot eene kunst nog slechts door enkelen wordt geapprecieerd. | |
[pagina 207]
| |
Ook Jakob Smits - even groot en even miskend - toonde etsen, waarin heel de ziel der Kempen, in een landschapje met een molen, in een interieurtje met een naaiend of biddend vrouwtje, of in breed opgezette platen als Vespers, grootsch en plechtig is uitgedrukt Smits heeft in vele zijner etsen - evenals trouwens in zijn schilderwerk - iets van die Rembrandteske wijding die zelfs het minste zijner werken een religieus karakter bijzet. Richard Baseleer verraste ons met een heele reeks etsjes, van kleinen omvang weliswaar, maar waarin hij al de subtiliteit van water- en luchtatmosfeer, die wij in zijn schilderijen kennen, met wijdschheid en gevoel wist uit te drukken. Uit al deze prettige dingetjes, met allen ernst en liefde uitgevoerd, spontaan en direct naar de natuur meestal, spreekt tot ons de ziel van een artist van zeldzaam fijn temperament. Ook Auguste Oleffe geeft ons in zijn groote, rijktonige etsen, dien indruk van wijdschheid. Achter het dichte takelwerk van rustende visschersschuiten, strekt zich een eindeloosheid van zee en hemel uit. En in een plaat als Droogenbosch, geeft hij een prachtige impressie van druilerig weer, al de melancholie van een herfstlaan vóór het zwijgende gelaat van stille huizen. Van alle Belgische etsers is Walter Vaes een van diegenen die de bizondere fijnheid van deze techniek het best heeft weten te vatten. Het delikate, aristokratische temperament van dezen artist moest in die werkwijze een uitmuntende gelegenheid vinden tot gedistingeerde uiting van verfijnde gevoelens, en een ets als De Zilveren Lampen b.v. blijft in dit genre een meesterstuk van rijkheid. Trouwens al zijn indrukken uit Venetië zijn dóórtrokken van dien geest van voornaamheid, die hem steeds kenmerkt. Pozzo, Sottoportico, Doopkapel, Grieksche Mis, San Marco, Piazetta, zij zijn van die schitterende weelde die Venetië heet, van de allerschoonste interpretaties. En etsen als Het Land van Veurne, Grijze Duinen, De Smidse, Het Klokkenhuis, De Klok, zij spreken van 's kunstenaars innige sensibiliteit, beheerscht door een wonderbare knapheid. Albert Baertsoen exposeerde eenige van zijn allerlaatste etsen, grootsch en aangrijpend, vol atmosfeer; Jules de Bruycker een belangrijk ensemble platen van zeer decoratieven indruk; Alfred Delaunois eenige van die vreemde, psychologische studies, die een van de bizondere uitingen zijn van het zeer persoonlijk talent van dezen kunstenaar; Armand Rassenfosse, naakt-studies en vrouwenfiguren, met aquatint en droge naald, vernis mou en etswerk, waarin iets voortleeft van de morbiede gracie van den grooten Félicien Rops, en van Theo van Rysselberghe waren er, ten slotte, een vijftal platen, welke een niet onaardigen kijk gaven op hetgeen deze luminist op het gebied der etskunst heeft geleverd. Ary Delen. | |
Uit ArnhemTentoonstelling G. Stegeman kunstzaal gerbrandtEen schilder waar wel eens de aandacht op mag gevestigd worden is de schilder F. Stegeman. Hij is een Arnhemmer die een tweetal jaren geleden in Den Haag schetsen liet zien welke den geboren schilder deden onderkennen. Het waren vluchtige natuurimpressies, doch die een zuiver artistiek voelen openbaarden: kleurkrabbels met een verwantschap die naar Isaac Israëls ging. Bewegelijk en oorspronkelijk stelt Stegeman in zijn studies de kleuren nevens elkaar en het verdorde, het doodgeloopene van zoovele schilders in hun werk is hem vreemd, alle routine is hem vreemd en het is met frissche oogen dat telkens Stegeman weer opnieuw enthousiast naar het kleurspel der natuur kijkt en nauw luisterend dit in een coloristischen indruk vertolkt. Was het debuut van zijn schetsen veelbelovend, de sinds dien gevolgden arbeid heeft de belofte gehouden. Een voortreffelijk landschap op de Vierjaarlijksche te Arnhem heeft door zijn oprechte zuiverheid ons zeer geboeid. Er zit groei in dezen artiest, uitnemende qualiteiten van beschaafde voordracht en | |
[pagina 208]
| |
beschaafd coloriet. Zijn OEdipusvoorstelling te Arnhem in beeld gebracht, heeft terecht de opmerkzaamheid op zijn naam gevestigd. Albertine de Haas. | |
Uit Bergen (N.H.)Wie had kunnen vermoeden, dat in het Noord-Hollandsche badplaatsje Bergen, wel druk bezocht door Amsterdammers, doch als kunstcentrum onbekend, terzelfder ure niet minder dan drie tentoonstellingen van schilderijen de belangstelling zouden vragen! Zelfs de grootste der moderne Hollanders, Toorop, troont er te midden van cubisten en futuristen, welke laatsten op àl te luidruchtige wijze de aandacht eischen. Doch wenden wij ons van die woelige bent van, meest uitheemsche, nieuwlichters af, om eenige oogenblikken te toeven bij het werk van den bescheiden schilder J. Vogelaar, die een 20-tal werken in den Bergenschen Kunsthandel tentoonstelt.. Hij is een gevoelig en dichterlijk gestemd kunstenaar, die het eenvoudige Hollandsche landschap meest in eene atmospherische omhulling weergeeft; waar de fijnste kleurschakeringen tot eene algemeene harmonische stemming samenvloeien. Hij blijft steeds zichzelf in zijn werk, dat men, eens gezien, elders dadelijk herkennen zal. Een echt voortzetter van de principes der z.g. Haagsche School, doch zonder - en dit is wel merkwaardig - dat men één der meesters in zijn werk herkent. Dit bijzondere en heel persoonlijke van zijn schilderwerk, op directe natuurstudie gegrond, doch tegelijk van éénzelfde dichterlijke stemming doortrokken, deed mij meer algemeene aandacht vragen van dezen kunstenaar, die, stille wegen bewandelend, te lang onopgemerkt bleef. Tevens wijzen wij op het eenvoudige, eerlijke, eveneens op trouwhartige natuurwaarneming gegronde werk van Savrij, die hier een groot aantal studies ten toon stelt. D.B. | |
Uit MonsTentoonstelling der fédération des artistes WallonsDeze tentoonstelling werd den 7en September in het nieuwe gebouw voor Schoone Kunsten te Bergen (Mons) geopend. We voelen weinig voor de banale voorgevel die de moderne architectuur een tamelijk armzalig figuur doet slaan tegenover de mooie oude gevels in Henegouwen's schilderachtige hoofdstad. Gelukkig bevindt zich er vlak naast 't mooie, kleine Museum in een karaktervol, oud kloostergebouw. Op deze tentoonstelling werden enkel Waalsche kunstenaars toegelaten. In deze uitsluiting lag echter geen vijandige bedoeling tegenover de Vlamingen. Men wilde enkel toonen wat het Walenland uit eigen krachten, vooral met het oog op de toekomst, vermocht, en de eigenaardigheden der verschillende meesters doen uitkomen. Het is een poging tot decentralisatie, die niet anders dan goede gevolgen kan hebben. Ze bevordert de kunstbeweging in onze Zuidelijke gewesten en brengt de Waalsche kunstbroeders tot bewustzijn van de verwantschap die er tusschen hen bestaat en hun ethnische eenheid. De algemeene indruk van deze eerste uiting van gewestelijke kunst, verschilt niet van die van alle mogelijke andere exposities: onder een massa van ongelijke waarde enkele heele mooie uitingen van echte kunst. En als we van echte kunst spreken, denken we in de eerste plaats aan die belangrijke inzending van Victor Rousseau, weliswaar reeds sedert lang bekende, als zijn Lezer, zijn prachtige Echo, enz. en verder in de groote entrée-zaal voor beeldhouw- en decoratieve schilderkunst, die drie keurig bewerkte nerveus-bevallige figuurtjes: Typha, het Koorkind en San Giovannino. Ze zijn van de jaren 80 en bij de beschouwing er van denkt men niet zonder droefheid aan dien veel belovenden kunstenaar, die zich | |
[pagina 209]
| |
door den levensdwang genoodzaakt zag om den beitel voor de pen te verlaten en Achille Chainaye voor Champal. Het meest opmerkelijke er van is dat in een tijd toen beginnelingen vooral zich voelden aangetrokken tot de hevige, kleurenrijke manier van een Jef Lambeaux, deze kunst geheel die was van fyzieke en spiritueele elegantie, zich steunend tegelijk op traditie en werkelijkheid. In háar openbaarde zich reeds iets van de neiging, die later zulk een heerlijke uiting zou vinden in het werk van Rousseau en enkele zijner jongeren, als Leon Gobert met zijn prachtige, uitdrukkingsvolle kop Angst en Gaston Petit met zijn bijzonder gelukkig opgevatte Arioso. In de afdeeling beeldhouwwerk dan nog een marmerbuste Droefgeestigheid en een bronzen beeldje Schemering van Paul Dubois, in zijn fiere, een weinig koude manier. Verder dieren: Hijgend hert en Leeuw van Jean Gaspar, een sobere studie voor het Monument de Sigebert te Gembloux van Herain, de bereids genoemde werken van Marcel Rau en Willem Charlier, Klein Meisje en een Mannenkop, heel mooi werk van Mevr. Mathitde Cailleux en eindelijk van Armand Bonnetain een aardig Kinderkopje en een lijst vol voornaam-stijlvolle medailles. In de zalen voor het schilderwerk en studies in wit en zwart, een aantal werken die reeds vroeger te Brussel en te Luik geëxposeerd waren: o.a. de gevoelige landschappen van Donnay: Laatste sneeuw, Water en Book, alsmede de droomerige interpretaties van Degouve de Nuncques: Zomer, Winter en Lente. Het werk dezer beide kunstenaars zou vooral van beteekenis zijn, indien we er uit mochten afleiden dat er bij de Walen, meer dan bij de Vlamingen, een veelvuldiger voorkomende neiging tot idealiseeren beslaat. Fabry, Levêque en Motte (bestuurder der Academie te Bergen) vervolgen elk zulk een ideaal, natuurlijk bij elk der drie verscheiden. De beide eerste, begaafd met veel talent, kunnen veel beter dan wat ze hier te Bergen hadden. De figuren van Fabry's Harmonie zijn zwaar, met veel overdrevens in de uitdrukking en er ligt veel conventioneels in de Hymne à la Femme en de Fontaine de Jouvence van Levêque. Deze vroeger zoo krachtige schilder begint in het maniërisme le vallen. Hoe aangenaam aandoend zijn daarna de Slaap en de Maaier van Firmin Baes; zij ook geven de werkelijkheid, maar grootsch gezien en vol eenvoud weer. Hetzelfde mag gelden voor het werk van Mej. Cécile Douard, een bewonderenswaardig begaafde, doch helaas blind geworden kunstenaresse. Er bestaan van haar schilderijen en studies naar steenkoolontginningen en mijnwerkerstypen, met een fiere en mannelijke toets. Zij was te Bergen, behalve met twee mooie teekeningen dezer soort, met het Portret van een Senator en een heel vast omgetrokken en scherp ontledend van haren leermeester Antoine Bourlard. Noemen we dan nog: Theo Hannon, Marcette, François, Pierre Paulus, G.M. Stevens, Camille Lambert, Leduc, Rassenfosse en Hagemans en van de dames: Putsage, Anna Boch, Meunier en Leo Jo, alle hier met mooie, doch reeds vaak geziene werken vertegenwoordigd. Een buitengewoon eervolle vermelding verdient verder nog Mevr. Martha Verhaeren, echtgenoote van den grooten dichter (zij zendt maar zelden op tentoonstellingen in) om haar stralende, levensvolle stillevens, Narcissen en Nagerecht. Onder de jongeren, wier individualiteit sterk op den voorgrond treedt, noem ik Antoine Carte. In zijn Martelie van St. Sebastiaan toont hij een rijke en levendige verbeelding, voorts was hij hier met een mooi, ernstig Portret van den plaatsnijder Degroot. Onder de figuur en portretschilders noemen we dan nog: Hubert GlansdorfT met zijn Midinette, uitstekend van observatie en mise-en-page, een groote vooruitgang in dezen zeer goeden artist. Duriau, Cerf, Crau, Cahen, Nestor Cambier, trekken de aandacht door hun belangrijke Portretten. Marcel Caron, Houben, de bekwame teekenaar in waterverf Célestin Jacquet, terwijl Gustave Carlier (mede een akwarellist) zijn fijngevoelig talent uit in de Barrière. Wij vonden den laatsten mede in de afdeeling Bouwkunde weer, waar hij mooie plannen voor een Jachthuis en Villa aan de oevers van de Maas | |
[pagina 210]
| |
tentoongesteld heeft. Maurice Pirenne, Postel (een luminist) Stiévenart, Lemaître, Sterpin, Collin, Dasselborne enz. hebben er goede landschappen en aardige kijkjes in Waalsche of Vlaamsche steden. En, om met het genre te eindigen, noemen we dan nog Emile Philippe, die in zijn Remembrance archaïseert, Armand Jamar, heel fel gekleurd en zijn Auprès de l'âtre en Ochs met zijn goede en hartelijk opgemerkte Oudjes. ARNOLD GOFFIN. | |
Uit MünchenBelgië op de vierjaarlijksche tentoonstelling te München Juni-November 1913De rol die de stad München op zich heeft genomen en in de huidige kunstbeweging is blijven vervullen, verdient wél de aandacht. Deze wilskrachtige stad is er in geslaagd om zich een kunstseizoen te scheppen dat, gedurende de zomermaanden, als haar eigen inwoners haar verlaten, haar tentoonstellingen, haar schouwburgen en haar hôtels vult met een cosmopolitische élite. München bezit beroemde musea en kunst-monumenten, al zijn deze soms wel wat pedant. Doch het bestuur dat haar tot een eersten rang onder de kunststeden verhief, heeft wel ingezien dat dit niet voldoende was om de toeristen gedurende de brandende zomermaanden aan te trekken en het noodig was om met dit blijvend kunst-genot, buitengewone muziekfeesten, breed opgevalle lijdelijke tentoonstellingen van eerste kwaliteit en artistieke manifestaties van allerlei aard te verbinden. Ieder jaar organiseert München belangrijke salons van schilder-, beeldhouw- en graveerkunst. Doch alle vier jaren, in de plaats van de verschillende en elkaar vaak concurrentie aandoende kleine uitstallingen, richt het eene collectieve internationale tentoonstelling in, waartoe officieel alle vreemde regeeringen worden uitgenoodigd. Deze collectieve, gezegd ‘vierjaarlijksche’ expositie, welke 't jaar 1913 bracht, werd den 1stem Juni 11. in de zalen van het Glaspalast, geopend. En de Koninklijke Familie heeft niets verzuimd om den glans van deze openingsplechtigheid te verhoogen. Een der edelste tradities van de Wittelsbach's is om aan zaken van kunst buitengewone waarde te hechten. En door de goede gratie en de groote gastvrijheid van den Beyerschen Prins-Regent, werd het belangrijke der tentoonstelling en het waardevolle van de mededinging uit den vreemde, merkelijk verhoogd. Hoe zou men een onderneming gering kunnen schatten, die zich in de gunst van zulke hooggeplaatsten verheugt? En het is een feit dat voor de Belgische School, München een der belangrijkste glanspunten is in Europa. Beter dan Parijs, Weenen of een der overige Duitsche steden, waar onze kunstenaars gewoon zijn hun werk te laten zien, stelt München hen in staat tot afdoende vergelijkingen en opent hun nieuwe débouchés. Dit heeft dan ook den heer Poullet, Minister van wetenschappen en kunsten, bewogen om de uitnoodiging der directie van het Glaspalast te aanvaarden en den bijzonderen commissaris de benoodigde middelen en de autoriteit te verschaffen, om de beste elementen der Belgische School te vereenigen en deze onder de meest gunstige voorwaarden te vertoonen. Vroeger waren de aan België te München toegewezen lokalen te ver af en slecht gelegen. Ditmaal, dank aan de noodige stappen van de regeering, neemt de Belgische afdeeling twee der schoonste zalen in, in het gebouw, direkt toegang gevend tot de middenzaal, waar de officieele plechtigheden werden gehouden. Deze beide zalen, behangen met goudgeel damast, helder-somptueus en zacht van toon met zware, donkerblauwe tapijten en stoelen met purperen papavers bebloemd fluweel, omlijsten de kunstwerken op harmonieuse wijze. En het geheel draagt het merk van een individueelen smaak. De zalen zijn, zonder overlading, gevuld | |
[pagina 211]
| |
met stukken, zeer verscheiden van richting, techniek en formaat, die echter alle de zorg verraden om het licht te doen vallen op persoonlijkheden en oorspronkelijke talenten. Een zaal in de Belgische afdeeling, op de Vierjaarlijksche tentoonstelling te München.
Niettegenstaande alle inspanning van het commissariaat, vallen echter enkele leemten te betreuren: van A.J. Heymans, James Ensor, Alfred Verhaeren, George hemmen, Henri Thomas, Emile Fabry, Jan Stobbaerts, Frans Courtens, Van de Woestyne, Jules Lagae, Emile Rombaux, Thomas Vinçotte, die levende krachten onzer school, waren door een samenloop van omstandigheden of maar al te vaak door onverschilligheid verhinderd om aan den oproep van den Belgischen commissaris gehoor te geven. Doch zoovele anderen zijn door een keur hunner werken vertegenwoordigd, dat hun afwezigheid zich nauwelijks gevoelen laat en dat bij 't zien van dien schitterenden heid, opbloei van talent en de bezoeker enkel merkt, dat de afwezigen ongelijk hebben! In de eerste zaal vinden we Léon Frédéric, Fernand Khnopff, Albrecht Baertsoen, Alfred Delaunois, Jacques de Lalaing met stukken van overwegend belang vertegenwoordigd. Om hen heen scharen zich: Charles Hermans, Armand Rassenfosse, Alice Ronner, Jan Gouweloos, Jean de la Hoese, Walter Vaes, Marcel Jefferys, Frans van Holder, Henri Cassiers, P.J. Dierckx, Victor Hageman met een keur van werken, waaronder de beste van hun geapprecieerd talent. In de aangrenzende zaal: Emiel Claus, Richard Baseleer, Frans Hens, met zeer belangrijk werk. Laermans, Theo van Rysselberghe, Oleffe, Jacob Smits, Albert Ciamberlani, Frans Smeers, Jozef Janssens, Emiel Vloors, Carl Hentze, Albert Pinot, met figuguren en eerste kwaliteits-portretten. Edmond Verstraeten, Anna Boch, Valerius de Sadeleer, Rodolf en Juliette Wytsman, Alex. Marcette, Bertha Art, Mej. A. Marcotte, René Janssens, André Cluysenaar, Maurits Langaskens, e.a.m., geven hun een schitterend geleide. Victor Rousseau verheft de Belgische beeldhouwschool tot den allerhoogst en rang, door zijn inzending van de nieuwe bustes der koningin en van den koning, die van de koningin vooral is een wonder van expressieve gratie en innemende bekoorlijkheid. Verder het allerliefste borstbeeld van het prinsesje Marie-José, zijn verrukkelijk Meisje met de Bloem en de Man met het Masker van Beethoven. Deze inzending werd algemeen onder de beste van de geheele tentoonstelling beschouwd. Deze behelsde niettemin al de artisten van Duitschland en in de verschillende vreemde afdeelingen de élite van meesters uit alle landen. Het contingent der Belgische beeldhouwkunst wordt verder gecompleteerd door werk van G. Minne, P. Braecke, Ch. Samuel, Paul Dubois, Josué Dupon, Huygelen, Charlier, Gyse, enz., voorwaar een fraai, ernstig en waardig geheel! De inzendingen uit Frankrijk, Holland, Spanje, Italië, Oostenrijk, Rusland, in de belendende galerijen vaak met veel zorg en smaak (die van Oostenrijk o.a.), doch soms ook zonder harmonie of aantrekkelijkheid (Frankrijk) uitgestald, bieden nergens zulk een overvloed van verscheiden en | |
[pagina 212]
| |
gevarieerde talenten. Overal enkele zeldzame, véel beteekenende persoonlijkheden van allereersten rang - nergens echter de manifestatie van een homogene en sappige school, als de onze, in haar vruchtbare verscheidenheid! A.B. | |
Boeken & tijdschriftenHistoire générale de l'art (ars una, species mille) Flandre, par Max Rooses librairie Hachette & Cie paris, 1913Een jaar of drie geleden mochten we in dit tijdschriftGa naar voetnoot(1) de voltooiïng aankondigen van twee uitgaven, welke zoo niet geheel, dan toch voor het allergrootste deel Rooses' werk waren: het Rubens-Bulletijn en het Codex diplomaticus Rubenianus. Hierdoor werd, als het ware, de kroon gezet op een werkzaamheid, waaraan we standaardwerken danken als de Geschiedenis der Antwerpsche Schilderschool, Christophe Plantin, l'OEuvre de Rubens, Rubens' Leven en Werken, Jordaens' Leven en Werken en zooveel andere meer. Men moet Rooses echter al heel slecht kennen om te denken, dat hij op de zoo schitterend verdiende lauweren zou rusten... Al dadelijk verraste hij ons met het werk Vlaanderen door de eeuwen heen, met de nieuwe uitgave van zijn Plantin en nu pas met min noch meer dan... een algemeene Vlaamsche Kunstgeschiedenis! Dit toch is het keurige boekje, dat thans vóor ons ligt; een zeer bondige en beknopte kunstgeschiedenis weliswaar, maar daarom niet minder verdienstelijk. Want wij zijn er van overtuigd, dat het heel wat lastiger is, om deze reusachtige stof binnen een driehonderd kleine bladzijden samen te persen, dan om er drie folianten mee te vullen. Immers wordt hier niet enkel de schilderkunst, maar ook de achitectuur, de beeldhouwkunst en de gravuur behandeld. Het komt er dus op aan om te schiften en te kiezen, om alleen de hoofdlijnen te doen uitkomen, en daarbij toch niets belangrijks te verzuimen. Het is meer dan eens gebleken, dat kunsthistorici van overigens groote verdiensten, juist die gave van concentratie misten; zij leverden uitstekend werk, zoolang zij zich specialiseerden, maar leden schipbreuk wanneer zij het waagden, om hun weten en kunnen in werken van meer algemeenen aard samen te vatten; ze waren afgedwaald op zijpaden, en wisten de groote heirbaan niet weer te vinden... Ook Rooses heeft zich gespecialiseerd, door het grootste deel van zijn leven te wijden aan de studie van één meester: Rubens. Maar dat hij zich niet blind gestaard heeft op dit ééne onderwerp, blijkt weer eens te meer uit dit werkje; om het te schrijven was een goed paar oogen noodig, en een frisschen, open geest, vatbaar voor nieuwe indrukken en bij machte om die te verwerken Want voor ons ligt de aantrekkelijkheid van dit boekje voor een deel in het betreden van een voor den schrijver nieuw terrein. Immers was Rooses tot nu toe in zijne studies slechts bij uitzondering hooger opgeklommen dan Quinten Massijs - en nu vertelt hij ons zoowaar de geschiedenis onzer ‘Primitieven’ van de elfde eeuw af - met een zekerheid en een gemak, of hij zijn leven lang niet anders gedaan had! En daarbij wijdt hij nog wel bijzondere aandacht aan een betrekkelijk weinig bestudeerden lak: de miniatuur. Niet slechts voor het groote publiek, maar ook voor vaklieden heeft dit gedeelte van Rooses' werk bijzondere waarde, en wij vestigen er dan ook gaarne de aandacht op. Zoo brengt dit werkje dan orde in een chaos: de Vlaamsche Kunstgeschiedenis in heel haar omvang; wij volgen er de geleidelijke ontwikkeling van die kunst: hare ontluiking in de vroege middeleeuwen, haar schitterenden bloei in de vijftiende eeuw; de eerste Italiaansche invloeden en haar geleidelijk verval, dat schijnbaar hopeloos is, totdat Rubens een onverwachte, wonderbare herleving brengt; dan het uitsterven der Rubeniaansche traditie, den doodslaap der 18e eeuw en eindelijk den opbloei van onzen tijd. Dit alles is, trots alle bondigheid, | |
[pagina 213]
| |
klaar en bevattelijk voorgesteld, vloeiend en sierlijk geschreven. Uitstekend gekozen illustraties verduidelijken den tekst ondanks hun zeer klein formaat. - Hachette's deeltjes over kunstgeschiedenis vinden, meenen wij, zeer ruime verspreiding. Het verheugt ons dat het deel, aan Vlaamsche kunst gewijd, aan zoo goede handen werd toevertrouwd; het zal er toe bijdragen om in het buitenland - waar men er soms vreemde ideeën over onze kunst op nahoudt, gezonde begrippen te verspreiden - en ook onze eigen landgenooten mogen er, hopen wij, ons groot verleden beter leeren kennen en hooger waardeeren. Alle zorg werd aan de uitgave besteed; wij stellen het op prijs dat Hachette deernis heeft met onze bibliotheken, en ze niet met onnoodige vrachten belast; het fraai gebonden boekje meet niet méér dan 12 × 18 cm., en toch bevat het evenveel stof als zekere kunstmatig aangedikte kwartijnen, die ‘handige’ uitgevers ons voor duur geld aanbieden Zoo is, naar vorm en inhoud, dit boekje een hoogst welkome aanwinst voor de kunsthistorische literatuur. B. | |
Kunstchronik (15 Aug.)Overbekend is het schilderij uit het Amsterdamsche Rijksmuseum no 750, toegeschreven aan Aelbert Cuyp en voorstellende een gevecht tusschen een haan en een kalkoen. Dr. Hofstede de Groot meende er destijds een meer Vlaamsch karakter in te zien. Maar nu komt Dr. A. Bredius met een bijna stellige zekerheid, en op grond van ernstige feiten betoogen dat het stuk zou zijn van de hand van Gysbert (niet van Gillis) D'Hondecoeter. | |
Oud-Holland (Nr 2)is weer van de eerste tot de laatste blz. interessant. Dr. A. Bredius deelt er vooreerst aardige documenten mede betreffende het door Frans Hals (onder medewerking van Pieter Codde in 1637 geschilderde schuttersstuk, de compagnieschap van kapitein Reynier Reael en luitenant Cornelis Michielsz. Blacuw, nu in het Amsterdamsche Rijksmuseum (nr 1085). We vernemen uit deze diverse acten welk een last de bestellers gehad hebben om den meester te bewegen tot het afwerken van zijn stuk. Hals zond hen met kluitjes in het riet, en te langen leste moest men Pieter Codde gelasten het schilderij te voltooien, daar er met den onwilligen Hals, die maar steeds ‘frivole en onwaerachtige antwoorden’ gaf, toch geen land te bezeilen was. Over den damastwever Paschier Lamertijn (Pasquier Lammertin) deelt Jhr. Dr. J. Six belangrijke nieuwe documenten mede. Dr. Heinrich Weizsäcker vraagt aandacht voor een oud-Nederlandsch altaarblad in de kapel van Santa Maria della Pieta in Campo Santo te Rome, werk dat niettegenstaande zijn onbetwistbaren Nederlandschen oorsprong, Italiaanschen invloed, o.a. van Perugino, verraadt. Dit nr. bevat verder interessante nota's van J.W. Enschedé over Eene gelijktijdige waardeering van Rembrandt's etsen in het buitenlad (1659); van A. Bredius over een contract tusschen de schilders Jan Porcellis en Cornelis Stooter, en over de bloemschilders Bosschaert (uit Antwerpen afkomstig) en van Nelly Alting Mees over oud-Rotterdamsche schilders. Bij de prenten een goede reproductie van het portret van wijlen E.W. Moes door Jan Veth. | |
Der Cicerone (Heft 17)Van Rembrandt waren tot nu toe slechts twee teekeningen bekend naar schilderijen van zijn leermeester Pieter Lastman: een in het Berlijnsche Kupferstichkabinett naar de Suzanna uit de verzameling Delaroff, en een tweede in de verzameling Bonnat naar Lastman's werk Paulus en Barnabas in Lystra (verz. Stetzki). In zijn uitmuntende monografie over Pieter Lastman drukte de heer Kurt Freise het vermoeden uit dat Rembrandt's krijtteekening in de Albertina te Weenen, Jozef die aan zijne broeders graan laat uitdeelen, insgelijks was uitgevoerd naar een stuk van Lastman, en wel naar het in 1779 in Den Haag voor 71 gulden verkocht stuk dat sinds dien zoek bleek. Nu de heer | |
[pagina 214]
| |
J.O. Kronig dit schilderij in den Londenschen kunsthandel ontdekte, wordt het vermoeden van Freise bevestigd, en tevens een nieuw bewijs geleverd van den grooten invloed dien Lastman op Rembrandt's ontwikkeling heeft uitgeoefend. | |
In het Zeitschrift für christliche Kunst (Heft 5)behandelt de heer O. Doering uitvoerig de zeer interessante tentoonstelling van oude kerkelijke kunst die van Juni tot September te 's Hertogenbosch gehouden werd. | |
Monatshefte für Künstwissenschaft (Augustus)Een korte nota geeft Hans Jantzen over een schilderij van Hendrick Aerts in particulier bezit te Schwedt a. O. en voorstellende een Nederlandsche Marktplaats. Het is van ongewoon groote afmetingen, en geteekend Henricus A Ryssel, hetgeen zou doen veronderstellen dat Aerts te Rijssel zou geboren zijn. Het is daarenboven van beteekenis, omdat het het eerste straatbeeld is van de Hollandsche schilderkunst. | |
La revue de l'art ancien et moderne (Augustus)Met een bizondere belangstelling zal men hier lezen het artikel van M.A. Kleinclausz, hoogleeraar te Lyon, over een nieuw maagdenbeeld van Claus Sluter, afkomstig uit de groote abdij van Fontenay. Het beeld vertoont een treffende overeenkomst met het meest beroemde der Burgondische maagdenbeelden, dit van het portaal der kerk van Champmol. Trouwens alles in dit beeld herinnert aan Sluter, niet alleen de mystische uitdrukking van de Maagd, ‘maar ook en vooral dit heftige en rake realisme dat wellicht de voornaamste karaktertrek van de kunst van dezen grooten beeldhouwer blijft.’ Maar het beeld van Fontenay is daarenboven interessant omdat men door de bestudeering ervan dichter komt bij den oorsprong van de Burgondische beeldhouwkunst. Want behalve den invloed der Fransch-Vlaamsche kunst der xvie eeuw, vindt men in het beeld zuiver Nederlandsche karaktertrekken, welke het werk gemeen heeft met beelden van echt Hollandschen oorsprong. En het is op dit oogenblik ook niet meer toegelaten te betwijfelen dat Claus Sluter een Nederlander zou geweest zijn. Bedoeld beeld is dus verwant aan de groote kunst der Chartreuse van Champmol en tevens aan die van Holland. Het ontstond zonder twijfel in de groote periode der school van Dijon en is ten volle den stichter dezer laatste waardig. A.D. | |
PersonaliaArthur van den Nest †Slechts als maecenas en kunstvriend hebben wij dezen man, die zich op meer dan één gebied der menschelijke bedrijvigheid verdienstelijk maakte, en zijn buitengewone werkkracht ten dienste stelde van meer dan eene nobele gedachte, te herdenken. Maar ook als zoodanig was hij wellicht het grootst. Vrijgevig besteedde hij een gedeelte van zijn fortuin tot steun van Belgische kunstenaars, en velen zullen hem - ofschoon zijn milde daden op dit gebied niet zoo spoedig algemeen bekend zullen worden - lang met dankbaarheid gedenken. Maar vooral zijn geboortestad Antwerpen, die hij én als politieker, én als magistraat op belanglooze en bewonderenswaardige wijze diende, is zijn nagedachtenis een bizondere erkentelijkheid verschuldigd. Het Museum voor Schoone Kunsten verrijkte hij met een schat van werken van oude en hedendaagsche meesters, en hij liet zich daarbij leiden door een zekeren en eclectischen smaak. De lange lijst der door hem tijdens zijn leven geschonken werken bevat schilderijen van Simon de Vos, Seb. Vranckx. Jan Mandijn, Rottenhammer, A. Keirinckx, van Henri de Braekeleer, Jan Stobbaerts, Jozef Lies, Hipp Boulenger, A. Wiertz, Piet Verhaert, Jan van Beers, A. Cleynhens en Edmond van Offel. | |
[pagina 215]
| |
Van den beeldhouwer Jef Lambeaux, in wiens talent hij een bizonder belang stelde, schonk hij aan het Museum de mooie buste van Henri de Braekeleer, en ter oprichting op eene openbare plaats het gedenkteeken Appelmans. Arthur van den Nest werd geboren te Antwerpen op 25 Februari 1843 en overleed te Brussel op 2 October 1913. | |
Fernand Scribe †In den ouderdom van 62 jaar is te Gent overleden de kunstschilder Fernand Scribe, aan wiens rustelooze werkzaamheid zijn geboortestad heel wat te danken heeft. Ofschoon zijn eigen werk niet van aard is om hem als artist een blijvenden roem te bezorgen, toch dient hij te worden herdacht als iemand wiens geest breed genoeg was om de opkomende talenten in onze kunst in de mate zijner krachten en daar waar hij er gelegenheid toe vond, te verdedigen. Indien de stad Gent op het gebied van kunstinstellingen niet ten achter bleef, dan is het toch ook in grooten deele aan Scribe te danken: aan het oprichten van het Museum voor Schoone Kunsten, aan het verplaatsen van het Oudheidkundig Museum, aan het vormen van een Museum voor Decoratieve kunsten, en aan de uitbreiding en de verbetering van het kunstonderwijs aan de Academie heeft hij ijverig medegeholpen. Maar vooral hield hij zich bezig met het verrijken der Gentsche kunstverzamelingen. Hij genoot het vertrouwen van het stedelijk magistraat en meer dan een kostbaar stuk wist hij voor de Musea zijner stad te bemachtigen. En bij zijn reeds talrijke giften komen zich nu voegen zijn zeer belangrijke kunstverzamelingen die hij in haar geheel bij testament aan de stad Gent heeft overgemaakt. Ary Delen. | |
Naar aanleiding van twee nieuw aan het licht gekomen portretten van Frans HalsIn ons December-nummer 1911 verscheen een bijdrage van Dr. Hofstede de Groot over ‘Twee nieuw aan het licht gekomen portretten van Frans Hals’, eigendom van den heer M. van Gelder, te Ukkel. De vorige eigenares van deze portretten, Mevr, de Gravin van Limburg Stirum, welke deze bijdrage onlangs onder oogen kreeg, verzocht ons een paar onnauwkeurigheden te herstellen, welke er in voorkomen. Er wordt nl. gezegd dat deze portretten ‘volgens de overlevering, personen uit de naaste omgeving van den schilder zouden voorstellen’, en verder dat ‘deze portretten steeds overgëerfd en nooit in den handel geraakt zijn en tot dusver volslagen onbekend konden blijven’. Nu werden, naar Mevr. de Gravin van Limburg Stirum ons mededeelt, deze portretten doodeenvoudig gekocht in den loop der xixe eeuw door haar grootvader, Graaf de Thiennes, voor de verzameling welke hij als kunstliefhebber gevormd had - en beslaat er geen overlevering hoegenaamd welke deze portretten tot Frans Hals of zijne omgeving doet opklimmen. Integendeel, werden deze portretten in de familie nooit beschouwd als zijnde van Frans Hals en werden ze dan ook niet als zoodanig verkocht. Bovendien heeft er nooit verwantschap tusschen de families de Thiennes en Hals bestaan. Het spreekt vanzelf dat deze opmerkingen het oordeel van onzen medewerker betreffende de attributie - op gegevens van heel anderen aard berustend - in geenen deele zullen wijzigen, maar wij noteeren hier volgaarne de verklaringen van Mevr. de Gravin van Limburg Stirum, welke van belang zijn voor de geschiedenis der beide portretten. Dr. Hofstede de Groot verzoekt ons hieraan toe te voegen, dat zijne mededeelingen gegrond waren op gegevens, hem verstrekt door den toenmaligen eigenaar. Red. |