De regelmaat staat als een regenboog over dit land. De angst voor het onverwachtse hurkt achter de heiligenbeelden, onzichtbaar zolang het duurt. Voor de boeren zijn de bochten van de Ourthe van Jacques Perk niet bruusk meer. Ik kom onder invloed, ik ga hier liefst elke avond om dezelfde tijd naar dezelfde plek. Ik denk dat de bossen in de verte worden tegengehouden door het weiland zoals de koeien door de electrische stroom in het prikkeldraad. Waarom? Waarom niet andersom? Nu ik schrijf komt vanzelf overal ‘waarom’ achter.
Een koe hoest als een boer. Ik ga zitten: een boterbloem op gelijke hoogte met mij zegt meer dan het hele dal erachter, maar zou zonder dal erachter minder zeggen dan niets. Ik wil weten hoe het dorp aan de overkant heet. Waarom?
In de eerste vakantieweek moeten er mensen zijn om steeds tegen te kunnen zeggen: het is mooi hier! In de tweede week kan er beter niemand zijn, omdat ik alleen wil zeggen: het is altijd hetzelfde hier. In de derde week doet het er niet toe wie er bij loopt; dan neemt het landschap zelf het woord.
Elke vakantie heeft bepaalde krisis-dagen; dan doet men er goed aan te lopen als de boeren en hun kippen: met het hoofd naar de grond. ‘Het is mooi hier’, zegt iemand nog, maar het klinkt als het gebed van de dominee bij het zesde huisbezoek van één dag dat God hoofdschuddend op het nippertje verhoort.
Aan hem die de aantekeningen die ik nu maak later thuis nader zal uitwerken heb ik bijna een hekel, maar hij zal dit nog meer aan mij hebben. Eén rode tractor in het groen vertegenwoordigt met een zich beheersend gebrom de zesde scheppingsdag, maar de boer weet niet hoe klein hij is van hier uit.
Ik vraag mijzelf: als ik snel met mijn hoofd heen en weer ga, zie ik het hele panorama als één geheel, nietwaar? Ik schud van ja. Maar ik blijf jaloers op de hommel die - al is het dan in de ene bloem na de andere - er totaal induikt. Ik zou met mijn hoofd voorover het dal in willen, er precies in passen zodat dit land kon zeggen: wij hebben hem, en dan proeven en het leegzuigen, alles eruit halen wat er in zit.
De koeien zeggen niet: eet je bord leeg, maar: eet je maag vol. Ze beginnen alle tegelijk, niet om iets op te maken maar om zichzelf te verzadigen. Het is alleen te horen maar niet te zien dat er gras verdwijnt.
Het licht dat door de ondergaande zon op de witte koeien valt noemt men onaards. Maar het is nu pas duidelijk dat zij wit moeten zijn.
Over de geduldige ruggen van de bergen is een riviertje een zwaaiende staart. Iemand in het dorp studeert op een trompet en ik begrijp niet waarom dat niet storend is. De huizen staan niet op hun tenen als in de stad, maar liggen als herkauwende koeien. Afgeknipte paardenstaarten gaan heen en weer alsof zij het ontbrekend deel nog voelen en V.V.V.-pijlen doen overal in het rond alsof de mens zou weten dat alles een doel heeft.