slungel met afhangende schouders en ontevreden trekken. Ik volgde mijn loop in de spiegel die ik tegen de schuine wand van mijn dakkamer had geplaatst. In mijn spiegel werd ik eindelijk mijzelf. In mijn kamer kwam ik alleen mijzelf tegen.
Ik sloot mijn kast, wetend dat Anna een reservesleutel had. Ik paste allerlei trucjes toe, maar niets hielp. Wraakzuchtig besefte ik: een gevangene is niet zó eenzaam. Hoe mijn vader dit zoveel jaren verduurd heeft is mij een raadsel. Hij is nu eindelijk dood. De dood heeft de haat die hier in huis heerste onderschept en hem definitief doen zwijgen. Toen hij dood was, voelde ik mij gelukkig. Niet ik, zijn zoon, maar Anna regelde de begrafenis. Wij liepen achter de baar alsof nu hij heen was onze levens voorgoed aan elkaar geklonken waren. Ik droeg een onnozel bosje bloemen. Het eerste en het enige dat ik hem gegeven heb. Anna liep rechtop. Ze zag er verschrikkelijk uit, op haar zwart glimmende boezem hing een gouden medaillon, dat ik mij naderhand herinnerde. Het moet mijn moeder hebben toebehoord. Ze had voor deze gelegenheid haar haren laten onduleren. Dave, ze zag er uit als een marketentster, breed, wiebelend op haar veel te hoge hakken. Ze had grijze strengen in haar haar, zag ik. Voor het eerst voelde ik medelijden met mijn vader. - Hij heeft niet geleden. Zijn ziekte duurde nog geen week. Zonder doodstrijd sliep hij in. Ik gunde hem zijn vrijheid, niet zonder een zweem van afgunst.
Heb ik eigenlijk een vader gehad? De man die zojuist begraven is, die ik zolang ik me kan herinneren pappa heb genoemd, is nooit mijn vader geweest. Dave, aan jou durf ik het eindelijk te schrijven, ben ik eigenlijk een zoon geweest?
Als hij voor een zoveelste zakenreis naar Parijs, belachelijk ouderwets met citybag en bolhoed, stel je voor een bolhoed, om een taxi belde, hoopte ik iedere keer opnieuw, dat hij iets zou zeggen. Maar hij zei niets. Hij keek alleen. Zijn ogen waren bedroefd als van een paard dat heel lang in de regen heeft gestaan. Hij keek en zweeg. Geen woord voor mij, de zoon. Ik zal hem niet missen.
Nu sta ik hier in mijn kamer. Er is niets veranderd. Ik ben hier alleen met mijn spiegel. Alleen met mijzelf. Er is niets waar ik naar verlang. Ik schrijf verzen die uit het niets ontstaan. Het verbaast me dat er nog woorden komen. Ik heb nog nooit iets uitgegeven. Ik zal er ook geen moeite voor doen. Waarom zou ik? Jou alleen laat ik het weten.
Anna is zojuist thuis gekomen, ze deed boodschappen in de buurt. Ik hoor haar luidruchtig bezig in de keuken. Kletterend valt er iets. Waarom zijn er zoveel overbodige geluiden?
Ze zou noodzakelijk iets aan haar uiterlijk moeten doen. Haar jurken zitten altijd vol vlekken. Die vlekken steken mij. Ze doen pijn aan de ogen. Haar nagels zijn vuil. Vuil. Vuil.
Dave, ik ben een zuiper geworden. Maar zij heeft de sleutel, ik kan er niet in.