legd in een fluorescerend nederlands, dat niet geheel vrij te pleiten is van een lichte ironie. Zo noemt hij alle verzen mooi en schetst als voornaamste deugd de vrijmoedigheid waarmee een aantal dichters het innerlijk behang tonen. Aan het eind van zijn ontboezeming prijst de heer B. de literaire tijdschriften omdat zij de mogelijkheid tot publicatie openlaten voor gedichten die in de toekomst nog eens goed zullen zijn.
Een merkwaardige overgang van mooi naar goed, van ironie naar ernst en van heden naar toekomst.
Het zijn toch twee verschillende werelden, die van de leraar Breekveldt en de onze. Leraren corrigeren en wij lezen. Beide werelden stellen bergen voor. Bergen correctiewerk en bergen ingezonden copy. Leraren zijn mensen, liefst met een academische vorming. Het beste materiaal, de meest wetenschappelijke training, is maar net genoeg om begaafde en minder begaafde leerlingen liefde bij te brengen voor onze taal en literatuur. Wij, daarentegen, zijn in dit zelfde gebied de strandvonders. De zee, symbool voor de wisselende generaties - o, wàs er maar één tijdsbeeld, in dìt opzicht - spoelt ons de copy zo voor de voeten. Wat de heer Breekveldt onder ogen krijgt en gauw leest - dat heeft de poëzie voor op het proza - is door onze handen en onder onze ogen doorgegaan, tienvoudig. Er is heel wat werk bij van leerlingen die de school verlaten hebben en het nu gaan proberen, met ambitie en opwinding en vol spanning of het werk de streep van publicatie zal halen.
Wij zeiden dat dat ingezonden werk ons als uit de zee toegespoeld raakt. In die metafoor schuilt ook deze notie, dat wat wij te lezen hebben, voor ons meestal van onbekende herkomst is. Wij hebben een naam en een adres, maar geen leeftijd en meestal geen gegevens over de achtergrond die ons houvast zouden geven bij de beoordeling. Wij zijn strandvonders.
Hier en daar is er al een goed contact tussen ons, strandvonders, en de leraren. Wij hebben immers een gemeenschappelijk belang, zelfs een gemeenschappelijk wonderlijk gecompliceerd belang. Het woord, de taal èn de mens. En dan komt er nog dat derde, mysterieuze, element bij van die meest gecompliceerde, ongrijpbare factor, de tijd.
Wij lopen zelfs als strandvonders meermalen de zee in, om wat wij zoeken zelfs uit het water te halen. Daar staan wij dan met Ontmoeting in de branding.
Leraren, Neerlandici, wij moesten elkaar toch meer ontmoeten. Wie weet wat wij elkaar konden vertellen.