| |
| |
| |
Kritieken
Thor Heyerdahl:
Aku-aku (Het mysterie van Paaseiland). Vert. Noos: N.G. Visser, H.D. Baars en Greta Baars-Jelgersma. Lochem - De Tijdstroom.
Hoe groot de oplagen van de eerste drukken waren durf ik niet te schatten. Wel weet ik, dat Aku-Aku terecht in veel boekenkasten prijkt. Het is niet alleen een interessant boek, maar het is ook vlot en kundig geschreven. Prettig te merken dat de uitgeefster tot een behoorlijk uitgevoerde volksuitgave heeft besloten, die een nog breder bereik mogelijk zal maken.
J.E.N.
| |
J.C.G. Falke:
Bodega-rapsodie 's-Gravenhage-Rotterdam: Nijgh en Van Ditmar N.V.
't Is al weer een tijd geleden, dat van deze auteur ‘Een groene lantaren’ verscheen en zo verwonderlijk is dat nu ook weer niet, want deze rapsodie is, evenals de lantaren, indrukwekkend door de hoeveelheid stof die er in verwerkt is. Een overdaad die toereikend schijnt voor een reeks van romans, van novellen op z'n minst en men vraagt zich af of dit verknapbussen van thema's een aanwijzing vormt voor nonchalance, voor onmacht of vrees, dan wel voor iets als geniale achteloosheid.
Falke is, naar het mij voorkomt, in niet onbetekenende mate door Vestdijk beïnvloed. Hij geeft er niet om, dat hij verkwistend is, doet althans alsof en hij bereikt ermee dat de vaart in zijn proza dit aantrekkelijk maakt. Anderzijds wekt het fragmentarisch karakter van deze romans, ondanks de schijnbare onverschilligheid, de vraag of Falke wel uit het hout van de romancier pur sang is gesneden. 't Gaat soms allemaal een beetje te vlug, alsof de auteur zich wenst te distanciëren van zijn eigen werk, althans van de consequenties van een bepaalde levenshouding. Maar dit neemt niet weg dat deze roman, over een mens die z'n draai niet kan vinden, hoezeer gesuggereerd wordt dat dit wel het geval is, dat de draai alleen een beetje onregelmatig loopt, een boek is dat aanspreekt en dat inneemt voor de elasticiteit van geest van de schrijver.
Voor een enkeling is er dan nog de nevenomstandigheid dat Diks Bodega uit de Guldenstraat in Groningen uit de ruïnen herrijst. Deze enkeling begrijpt misschien iets meer van de relativiteitsgevoelens van Falke. Het was er allemaal een beetje gek, toch ook wel echt en zeker rapsodisch.
J.E.N.
| |
Jack Kerouac
‘Op weg’ Vert. John Vandenbergh. (On the road). L.R.P. 14. Amsterdam 1961 - De bezige bij.
Niet zo lang geleden deed een nieuw werkwoord z'n intrede in de Nederlandse taal, het woord ‘rotzooien’. Wie het voor de eerste maal gebruikte is me niet bekend. Het heeft een bepaalde, moeilijk te omschrijven waarde, meer in het bijzonder een gevoelswaarde die, hoezeer het woord nieuw is, toch moeilijk te achterhalen valt. Sommigen menen dat het van artistieke orgine is. Karel Appel zou het gebruikt hebben en sindsdien zou het meegepikt zijn door minder fantasierijke lagere godheidjes. Maar ik ben het merkwaardigerwijs tegengekomen in de spreektaal van mensen die Appel niet anders kennen
| |
| |
dan van een terloopse opmerking uit een radio- of t.v.-amusementsprogramma.
‘Rotzooien’ schijnt een begrip te zijn geworden en niet eens een begrip met een volslagen negatieve inhoud. In tegendeel, men tracht er mee aan te geven een poging, om in een op zichzelf volslagen uitzichtloze situatie toch een minder of meer bevredigende oplossing te creëren. Het is niet slechts een manier van werken, evenzeer een levenshouding.
Dit werkwoord kenmerkt het boek ‘Op weg’ van Kerouac, een roman over beatniks, a-sociale Amerikaanse jongeren, die parasiteren op de samenleving waarin ze verzeild zijn geraakt, die gebroken hebben met traditionele normen, er eigen normen voor in de plaats gesteld hebben, die er maar wat op los leven, lijden aan zoiets als een zelfvernietigingsdrang, maar die toch wel iets van hun leven wensen te maken, gezien van hun eigen standpunt uit althans. Ze cultiveren tot op zekere hoogte hun eigen idioterieën, herkennen die als idioot, als negatief, maar ze willen niet anders. Liftend trekken ze door de wereld, fysiek onbehagen ondergaan ze op masochistische wijze om daarna in alcohol, sexualiteit of waanzinnig dansen compensatie te zoeken. Een boek over klassieke nozems, mensen die hun nozem-zijn bewust beleven, die zeker ergens gedegenereerd zijn, zelfs erg, maar die anderzijds een rücksichtslos levenspatroon bedacht hebben dat adembenemend is. Beatniks zijn beklagenswaardig, maar behalve dat wekken ze iets als verbazing door hun durf. Ze doen noch aan godsdienst, noch aan humanisme, spotten er mee, maar aanvaarden de consequenties van hun negativisme. Ze prostitueren het leven om de prostitutie zelf. Het is ongetwijfeld dwaas, evenzeer aangrijpend, voor iemand die in burgerlijke begrippen denkt verbijsterend. En toch schuilt hier een element van eerlijkheid in. Het erkennen van het falen en toch voortleven, voort rotzooien, het schateren van de lach in een gegapte auto voortrazen over de wegen op gevaar af zich te pletter te rijden en jankend van pijn en honger wachten op een wending in het lot: tragisch, toch enerverend. En het komt mij voor dat in dit alles een soort van katarsis gaande is, dat de beatnik inderdaad ‘op weg’ is naar een doel, dat men later veel van de[...] jongens terugziet in de hemel, de plaats waar gepijnigden rust vinden, zij het dat hun weg nog een heel lange zal zijn.
J.E.N.
| |
F. Bordewijk:
Tijding van ver 's-Gravenhage-Rotterdam 1961 - Nijgh en Van Ditmar.
Van de oud-raadsheer in een gerechtshof, Braam Bouwens, zegt Bordewijk al op de eerste bladzijde van dit boek: ‘Zijn aanleg bracht het toetsen mee van zijde en keerzijde, zijn langdurige functie bij de rechterlijke macht had die aanleg ontwikkeld tot een optimum van beschouwelijkheid’. Men zou dit, met een kleine variant, kunnen toepassen op Bordewijk, die evenzeer jurist is en in wiens werk dit duidelijk tot uiting komt. Een zorgvuldig aftasten van de werkelijkheid, op zoek naar het abstract begrip ‘recht’, dat altijd elders ligt, ongrijpbaar schijnt, maar niettemin moet bestaan, zo niet, dan zou de samenleving een verwording zijn. Ook in deze nieuwe roman treft dit. Het falen wordt aanvaard als een falen, maar ook niet anders. Het falen is geen berusten, het is meer positief.
In dit boek is het de dood, die het falen verbeeldt, de dood die als met het leven verweven schijnt, het hechtst met dat van ouderen. En toch is deze roman, die men bijna op het thema van de dood geschreven zou kunnen noemen, een levend boek, niet in de zin van geforceerd, existentialistisch, de soort waarmee we in een zekere periode overgoten dreigden te worden en waar we nog niet
| |
| |
helemaal van af zijn, maar echter, alsof de auteur zich na een lang en goed leven moet bezinnen op de resignatie.
‘Tijding van ver’ is ook in dien zin het werk van Bordewijk, dat men er een verleden in herkent. Zij die in het oeuvre van deze auteur thuis zijn, voelen zich op vertrouwd terrein; ze ontdekken wel nieuwe gezichtspunten, maar niettemin voelen ze de neiging opkomen zo voor en na al groetend te zeggen: Dag Brokken, dag Rood paleis, Karakter en Doopvont, dag Bint en Gaslicht. En ver, heel ver terug, zullen ze vragend menen te ontdekken: Fantastische vertellingen, Tijding en ver.
J.E.N.
| |
Marnix Gijsen:
De diaspora 's-Gravenhage 1961 - A.A.M. Stols / J.P. Barth.
Een verhalenbundel en je kunt die nauwelijks beter karakteriseren dan met de tekst van de flap, die vermoedelijk door de auteur zelf gescherven is, die althans getuigt van meer dan één eigenschap van Gijsen, zonder die eigenschappen met name te noemen: een zekere fijnzinnigheid, voornaamheid, stellig ook eruditie, een zich gemakkelijk bewegen in elke kring en een speels zich bedienen van de taal. Ernst, grote ernst soms, maar op een zeker ogenblik toch altijd een glimp van humor, een scherpe kijk op de mens, maar steeds als de medemens, ook dan wanneer die ons niet ligt. Niettemin werkt Gijsen nooit met de middelen van de strafpleiter. Hij tracht, in tegendeel, liever in het geheel niet te verklaren, enkel schijnbaar objectief, maar toch met iets als genegenheid uit te beelden en een pseudo-hulpeloos beroep op de lezer te doen. Hoe, dat vertelt de flap dan, wanneer het gaat over de school van Fontainebleau.
‘In deze novelle wordt het dan werkelijk ernst, want daar vraagt de auteur begrip en medelijden voor een abnormaal geval, dat in wezen niet erg sympathiek is. Hier wordt een inspanning vereist, want wie dit niet leest met het hart wijd open, verliest zijn tijd.’
Dit is het dus. Het oordeel van Gijsen zelf, naar ik aanneem. Maar het doet er niet toe, het is juist. En het maakt de wezenlijke waarde van de novellen uit. Ze zijn niet slechts bedoeld voor wijd open harten, maar in zo een hart zijn ze geworden en van daaruit zijn ze geschreven op een technisch bijkans volmaakte wijze.
J.E.N.
| |
Dr. F.W. van Heerikhuizen
Het werk van Arthur van Schendel. Amsterdam - J.M. Meulenhoff, 1961.
Over Van Schendel kan men in het vervolg niet meer praten, wanneer men dit boek niet gelezen heeft, ook al is men het in verschillende opzichten met Van Heerikhuizen niet eens - het weerleggen zal trouwens niet meevallen - men moet toch in elk geval weten wat hij schreef.
Deze studie is tot een lijvig boek uitgegroeid en kon worden uitgegeven, dank zij de steun van de Organisatie voor Z.W.O. Het is maar gelukkig dat de auteur er nu al mee klaar gekomen is want over enkele tientallen jaren zou misschien al veel onder het stuifzand geraakt zijn wat nu nog te achterhalen was. Bovendien moet Van Schendel terughoudend zijn geweest wanneer het ging om zijn eigen leven en de achtergronden van zijn werk. Uit zijn brieven moet men tussen de regels lezen en daarvoor zijn de aanwijzingen van hen die hem goed gekend hebben vrijwel onmisbaar.
Van Heerikhuizen komt niet met echte onthullingen, wel met verrassingen. De resultaten van zijn onderzoek zijn verhelderend. Na dit boek leest men Van Schendel op een andere manier. Men gaat zijn werk nog meer waarderen; bewon- | |
| |
deren is wellicht een beter woord. Zijn jeugd zou iemand van kleiner formaat tot een volkomen mislukking hebben gevoerd; Van Schendel groeide uit tot een auteur van grootse alure. Het is jammer dat zijn werk niet op grotere schaal herdrukt wordt. ‘Het fregatschip’, ‘De wereld een dansfeest’, ‘Een Hollands drama’, ‘De waterman’, het zijn toch romans die nog helemaal van deze tijd zijn. Maar misschien zal zijn grootheid duidelijker uitkomen, wanneer de tijd afstand heeft geschapen.
Van Heerikhuizen komt met verschillende nieuwe gezichtspunten. Hij typeert Van Schendel niet alleen anders dan gebruikelijk, maar deelt ook zijn werk in op een andere manier, die inderdaad een aanvaardbare is. Deze criticus is echter wel zo bescheiden, dat hij niet zijn inzichten als de enig juiste poneert; hij nodigt in tegendeel in zijn inleiding uit tot kritiek, om zo tot een gesprek te komen.
Voor mij persoonlijk, maar ik hoop dat het andere lezers evenzo zal vergaan, heeft dit boek de betekenis van het ophalen van een stuk geschiedenis die mij dierbaar is. Alleen al het lezen van namen als Tamalone, Landro en Dianora, Angiolino, als Brouwer, Floris Berkenrode, Thomas Valk, Marion en Daniël, roept herinneringen op aan sterke, gave romans van een geladenheid die bijna niet geëvenaard wordt.
Het verschijnen van Van Heerikhuizen's studie lijkt mij één van de belangrijkste evenementen van dit jaar.
J.E.N.
| |
S. Vestdijk:
Lier en lancet II (tweede druk). 's-Gravenhage-Rotterdam - N.V. Nijgh en Van Ditmar.
Neemt men ze nog eens door, dan spreken ze toch wel opnieuw aan, deze essays. Ergens heeft Vestdijk de waarheid achterhaald, juist daar waar die ongrijpbaar scheen. Men volgt hem, is in staat hem te volgen en men blijkt zich eensklaps te bevinden op onbekend terrein, het land der verrassingen. Men volgt, al beamend, ook de tweede maal, blindelings en - dit is het bijzondere - men gelooft, niet slechts in Valery, Kafka, Hendrik de Vries en anderen, zoals Vestdijk hen ziet, men gelooft en vertrouwt Vestdijk zelf, herkent hem, betrapt hem in zijn eigen veelzijdigheid, herkent zijn voorkeuren, ook zijn neiging tot falen soms - maar het blijft bij een tenderen. Zo herkent men in het essay over Hendrik de Vries bijvoorbeeld niet alleen de essayist Vestdijk, maar evenzeer de auteur en de dichter. Men ervaart een duidelijke verwantschap. Het mystiek element, de virtuositeit, de geladenheid, het graven naar het elementaire, iets zwevends, ook de distantie. Het niet bereid zijn zich geheel en tot en met uit te leveren: Dit is Hendrik de Vries; het is ook Vestdijk.
Lier en Lancet was de herdruk waard.
J.E.N.
|
|