zich nu manifesteert in woord, beeld, klank of beweging, in preek, beeldende kunst, muziek, dans, drama of architectuur of welke andere menselijke expressievorm er denkbaar is, dit alles doet in feite niet ter zake: de waarde der expressie is bepalend enerzijds en de mindere of meerdere ontvankelijkheid anderzijds.
Het laten praevaleren van het woord boven het beeld door de hoogleraren Dankbaar en Jonker is een typische nagalm van de zich ten einde neigende woordcultuur. Het de preek-boven-alles-stellen in de eredienst, - zoals prof. Jonker ook in zijn radiopraatjes over de liturgie graag doet - is een rechtstreeks voortvloeisel uit de tijd van Renaissance en Reformatie toen aan de taalgeleerde de ereplaats werd toegewezen. De Reformatie is door de filologie in het leven geroepen en Luther is zonder Erasmus niet denkbaar. De andere kunsten mochten er ook wel zijn, maar het woord stapte toch voorop.
Daar kwam een hoogstbelangrijke omstandigheid bij: het woord (de filologie) ging zijn diensten verlenen aan Het Woord en van lieverlee ging iets van de heerlijkheid van Het Woord stralen over het woord. Het woord voeren in de bediening van Het Woord werd een sacrosancte bezigheid en dit heeft de prekende dominee op de troon geplaatst. Dit alles is vooral ons Protestanten in het bloed gaan zitten en nu mag er in de eredienst een heleboel meer zijn: bidden, Schriftlezen, zingen, sacramenten-ontvangen, enz., het voornaamste is voor velen toch maar de preek. Een dominee, die niet preken kan, is een ongelukkig man. Hij mag nog zo goed huisbezoek doen, zieken bezoeken, catechiseren, theologiseren, organiseren, jeugdleiden, sociaal-werken en wat dies meer zij. Het is allemaal niets als hij een stumper op de preekstoel is. Dat Het Woord ook wel eens op een andere manier bediend kan worden dan door het woord, - het is een vreemde gedachte, die hier en daar wel enig veld wint, maar nog hard vechten moet om zijn bestaansrecht, want nog steeds leven we in de woordcultuur. De ‘beslissing’ moet dan toch maar komen van het woord of (?)... van Het Woord. Nu ja, dat is voor velen nog een en hetzelfde. Behalve echter voor degenen, die behept zijn met een andere ontvankelijkheid dan voor het woord alleen. Die ook nog iets kunnen zien in een beeld, of kunnen ondergaan bij een beweging, of kunnen meegesleept worden door een gebeuren of kunnen vervoerd worden door de muziek. Gelukkig voor hen, dat de woordcultuur tegenwoordig lelijke gaatjes gaat vertonen. Daar zijn allerlei oorzaken voor aan te wijzen. Uiteraard technische, ook historische (ieder cultuurpatroon heeft zijn tijd van gaan), maar ook innerlijke; oorzaken van binnen uit. Het expressieve element is hoe langer hoe meer in de kunst gaan domineren. De expressiewaarde is gestegen en daarmee is de kunst tot de geeigende uitdrukkingsvorm geworden van een geestelijke cultuur. Het ‘Wat heeft de kunstenaar
ons te zeggen?’ is de op de voorgrond tredende vraag geworden, waarmee tegenwoordig een kunstuiting benaderd wordt. Kunst is geen sier, geen opschik meer, waartoe de woordcultuur haar had veroordeeld, maar existentiële expressie. Daarom is het nu de tijd, waarop de Kerk zich