Ontmoeting. Jaargang 15(1961-1962)– [tijdschrift] Ontmoeting– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 91] [p. 91] Nora Petit I toen de spraak dienstbaar werd en veelstemmig leven voortbracht toen tijd niemand rekende toen alle aardlagen bekend waren en aarde het middelpunt was zo goed dat nooit duisternis op aarde heerste - een onmogelijk en nimmer uitgesproken oordeel - in die dagen begon de mens naam te maken en werd een zeer gezien vreemdeling II men woont in het leven als in een dun gebouw, een horige stad onder de steden hier blijf ik denk je voorgoed en je gelooft niet dat het niet waar is het wordt steeds drukker een volksbuurt waar veel omgaat. gemener dan vergif is het dodelijk lawaai. we leren het nooit dat iemand naast ons sterft wit wordt en strak als een kaars na nieuwjaar het leven omzeilend tot van jezelf een druppel ik zo groot als de wereld zo groot een vuistvol armzalig leven het lijkt waarop lijkt het op ik op iemand? is daar iemand? er is niemand te vinden de aarde heeft het hoofd laten hangen wij worden koud in de wintertuin [pagina 92] [p. 92] III midden in het randbos is het verleden gehecht met een veelvingerig leven het is een stilte van voor 1000 jaar de veeltonigheid der vormen is elke dag opnieuw een gebeurtenis waarin niets plaats vindt het leven gaat over en door de graven ook daar is het randbos voor de dood grijpt achter de stammen vogels springen uit de mist omhoog er is geen kou om de kilte weer te geven aan het hout verkleumen de sekonden nu sterven ook de voeten van de wandelaar er beweegt iets op de vijver het is een donsveer weggewaaid toen een zwaan zich poetste het is niet noemenswaard het is maar een kleine japanse prent IV toen het middag begon te worden nam ik mijn hand en schreef: omdat ik altijd geloofd heb in het teken ararat omdat ik zeker wist dat er een begin is gemaakt. toen veranderde er veel op aarde het werd donker en stil en ik sliep op de aarde vergeten ik hoorde mijzelf een psalm zingen want ik geloofde nog steeds dat het eenmaal dag zou zijn ik vertrouwde op de bomen aan de vogels gaf ik mijn woord [pagina 93] [p. 93] wij bedrogen elkaar niet ik leende van de bloemen ik leefde in een huis van geloof V toen ze hem brachten paste hij in de holte van mijn hand en ze verzekerden dat hij tevreden was met een warm nest dat was voldoende wetend dat geluk ook warm maakt pasten wij ons aan en gedroegen ons als dieren in een herfstbos waar nooit iemand jacht op maakte onherkenbaar zijn we veranderd jaren ouder ik zag het aan de wijze waarop je een appel at aandachtig om het klokhuis te sparen groef je in de vrucht niets schenden dacht ik dat is ook een manier van leven VI ik leef weer in een schelp ik ben heel anders mens ik moest ineens het streepvel van de regen dragen en warm slapen en nooit meer opstaan de bomen staan op straat te spreken met het daglicht ik weet dat ergens vrede is gesloten nu kan ik ook weer lachen en mijn stem binnen roepen [pagina 94] [p. 94] VII het is binnensmonds een subtropisch eiland men leeft er verliefd zonder haast worden wij donker en rijp een egyptische harp is het hart lui van verzamelen en honds de tong die tegenspreekt VIII gaan slapen heimelijk verrukt languit in een droom een boom slaapt staande van de bladeren druipt regen het kan nacht het kan ook dag zijn niemand weet het niemand weet het dat de bloedstroom trager wordt dat de huid waarin hij leeft gaat lijken op dat malle dier de mens en slapend is daar het kind van vroeger het bouwt een tent om zich heen en daarin zijn dieren en hobbets en een dwergje het is om te lachen het lacht ook hardop toch is het niet echt grappig om te leven en daarom wordt het bang en veel te vroeg te oud om te huilen ook wordt men slapend zo rijk als een koopman komt thuis met vreemde waren in ruil voor een zak zilver geeft men het liefste dat men heeft [pagina 95] [p. 95] une vagebonde te zijn is wat men wil en men ontsteelt aan het leven een groot schip en vaart er mee door de nacht IX dagelijks gewekt uit de halfslaap de dag is inmiddels gevorderd wat ontbreekt wordt in kaart gebracht o, nu een nest in de bomen te bouwen het koel keramisch verstand te ontvluchten X het huis is zo agrarisch als wat het is nergens tot zwijgen verplicht het bloeit uit de straat omhoog het is vrij het heeft een delicaat oog voor vernieuwing, kortom het maakt een vrouwmens van mij het huis dat is meer dan de buren boven je het is cellulair een daad waaruit van alles ontkiemt ik heb die vier benarde muren lief ik ben net oud genoeg om dat te weten dagdromend ben ik thuis geraakt Vorige Volgende