laat en bovendien decadent verschijnsel. Advokaats dochtertje zingt 's avonds voor haar vader haar belevenissen van die dag. Het is hem opgevallen dat de regels beperkt, door een zekere scandering, èn ongelijk zijn. Dit kind van vier is een beter vertegenwoordigster van de dichtkunst dan Holst, Achterberg of Andreus. Ja, zij is typischer voor het métier dan Vondel of Goethe. Poëzie is volkskunst, duizendvoudig in haar uitingen, al is zij ook dadelijk herkenbaar.
Zij is volkskunst, d.w.z. zij bedient alle lagen van het volk. Wat wonder dat een oliemaatschappij wier voornaamste produkt benzine is, waarmee zij zowel vliegtuigen, auto's als scooters en bromfietsen van brandstof voorziet, zich de hulp verschaft van een volkskunst bij uitnemendheid, het eenvoudige gedicht?
Maar is het - en dit argument weegt zwaarder dan alle vorige - de heren rechters niet opgevallen dat het gedicht-in-kwestie zo bescheiden, zo onopvallend is als gedicht. Dat het vers rijmloos is kan verklaard worden uit een verlangen om modern te zijn, mee te doen met de huidige dichtergeneratie. Maar evengoed om niet op te vallen, niet te schitteren bij de miljoenen die een gedicht alleen herkennen aan zijn rijmwoorden. Het is mijn kliënt in het geheel niet te doen om een extra puntje bij het volk dat met rijmen altijd te paaien is. Integendeel, zo er enige poëtische waarde schuilt in de goed gestelde annonce van mijn kliënt, dan ligt deze in de zaak zelf, in de innerlijke waarde in stede van de uiterlijke vorm.
De mededeling die mijn kliënt X alleen bestemd heeft voor zijn relaties, en dat zijn er vele, is gegoten in een waardige vorm en verdient om haar noblesse de sympathie niet alleen van degenen die het onmiddellijk aangaat, maar evenzeer van hen die deze aankondiging toevallig onder ogen krijgen zonder dat zij benzineverbruikers zijn.
Mijn kliënt acht zich persoonlijk, rechtspersoonlijk, beledigd en ziet alleen van een vervolging wegens smaadschrift af omdat hij zo hoog als 't vastberaden huis verheven is boven de minderwaardige aanval uit een zich meerderwanende hoek. Enzovoort.
Herleid tot zijn eenvoudigste vorm betekent deze verdediging een aanval op een apart stellen van de poëzie. Is de dichtvorm werkelijk heilig, apart van het profane proza? Heeft X toen hij zijn reuze annonce plaatste inderdaad de grens tussen het zakelijke en het onzakelijke maar door schoonheid geheiligde geschonden? Nogmaals 1 op de 1000 lezers zal die grensoverschrijding, zo het er een is, opgevallen zijn. Het gaat om de poëzie en niet om de olie. Maar zelfs dan, is X iets te verwijten?
Zoals zo vaak bij de onbelangrijkste zaken - over de poëtische waarde van de advertentie bestaat geen verschil van mening: die is nihil - springen de belangrijkste vragen naar voren. In de 19e eeuw hebben filosofen en kunstrechters het principe geformuleerd van de belangeloosheid van de kunst.