‘Wat is dat, het offer?’ vroeg de erwt.
‘Het offer,’ zei de aardappel, ‘dat is het afstand doen van datgene waar het hart naar trekt, van de schone schijn en van de ijdelheden des levens. Het offer, dat is voor ons: ons geven om gegeten te worden. Alleen langs die weg komt ons leven tot rust en volkomenheid. Gegeten te worden, daarvoor zijn wij, dat dient ons een goede zaak te zijn, de hoogste vervulling van ons leven. Alleen daarin zullen wij voldoening vinden en blijdschap. En ook beloning.’
‘Beloning,’ zei de erwt, ‘wordt een offer dan beloond?’
‘Ja zeker,’ zei de aardappel, ‘kijk maar eens naar mij: Hier lig ik, die eens onder de grond zat, ver van het licht en besmeurd met klei, hier lig ik, blank en kruimig en op de tafel sta ik met ere. Is dat geen beloning op zichzelf?’
‘Je kletst,’ zei de erwt, ‘en je motieven zijn vals. Ik ken een schoonheid die schijn noch ijdelheid is, waaraan niets is wat niet heerlijk is en goed. Waarom zou ik die bereidwillig moeten laten voor een lot, zo twijfelachtig als wat me nu overkomt. Jij verblijdt je er ook niet over dat je gegeten zult worden en nuttig zult zijn, maar je verheugt je over de uiterlijke winst die je daarin vindt en die je zo minzaam de beloning noemt voor je goede daad. En vertel mij dan maar eens waar mijn beloning zal zijn. Voor mij is er immers niets dan verlies? Want ik mag grauw en onaantrekkelijk zijn, maar ik had kunnen uitgroeien, ik had kunnen bloeien met vlinderlichte bloemen, ik had onder het blauw van de hemel kunnen wiegen op de wind, ik had tot een veelheid kunnen worden langs wegen van verrukking en mysterie. In plaats daarvan zal ik nu gegeten worden om bestwil. Alle wegen zijn dicht, ik kan niet meer terug, ik kan zelfs niet weigeren om verder te gaan op deze weg. Vervloekt mogen ze zijn, allen die me dit hebben aangedaan.’
‘Maar,’ zei de aardappel wat aarzelend tegenover zoveel heftigheid, ‘maar kijk dan toch eens naar mij: Ik had immers ook tot een veelheid kunnen worden? Maar was ik daarmee beter af geweest? Zou ik er vreugde of verrukking in gevonden hebben? Nee, mijn breeder, ik heb mijn geest ervan afgewend, ik heb voldoening gevonden in nederig en nuttig zijn, zoals jij ook zou moeten doen, want daarin ben ik gelukkig geworden en niet in uitbreiding en vermenigvuldiging.’ ‘En waar is dan het offer?’ vroeg de erwt, maar aardappel gaf er geen antwoord op en ging door: ‘En dan nog, waartoe zouden jij en ik ons anders vermenigvuldigen dan om alsnog in de tweede generatie gegeten te worden?’
‘Je liegt,’ snauwde de erwt, ‘en je bent gruwelijk zelfvoldaan. Je hebt niets opgegeven dat je iets waard was en je meent dat je er bent. En je bent er ook, ja, je hebt het bereikt en verder zul je nooit komen, nog niet in je gedachten. Maar ik weet dat er een ander doel voor ons moet zijn dan alleen maar gegeten te worden. Dat wij er zijn om te bloeien en niet anders-