Nora Petit
Van een kastanje
Er was eens een kastanje, die een vogel wilde zijn. Elke avond vroeg de kastanje aan de wind: ‘maak je vannacht een vogel van me?’
En elke avond zei de wind in de kastanje: ‘ik zal er eens over denken’. Zo verliepen tientallen jaren, want de wind bleef wat dat nadenken betreft tot nog toe in gebreke. Dat begon de kastanje die intussen de middelbare jaren had bereikt te vervelen. Elke avond dat vragen en dan dat uitzichtloze wachten op antwoord!
Tegen de morgen na de laatste nu al gewoon geworden vraag had de kastanje een besluit genomen. De omwonende bomen konden getuigen het met eigen wortels te hebben waargenomen. De kastanje deed een keuze uit de zeer uitgebreide familiekring van bladeren, broers en zusjes, ooms en tantes, neven en nichtjes. De kastanje koos de Ene Nog Jonge.
De Ene Nog Jonge verschilde oppervlakkig gezien niet veel van de overige Jonge en niet Meer Jonge bladeren. Het was een gewoon kastanjeblad, breed en bomig, met dit éne verschil dat de Ene Nog Jonge ondernemingsgeest bezat. Ook zijn spraak was beslist niet beter of zorgvuldiger dan die van de anderen, wat je op zijn minst zou mogen verwachten van iemand die is uitgekozen voor een hoog en verheven doel.
Aan het einde van de middag gaf de kastanje een teken aan zijn uitverkorene. Nagestaard door de hele familie rukte de Ene Nog Jonge zich los en waagde de sprong in de ruimte. Onmiddellijk bezon de kastanje zich. ‘Waar ben je,’ riep hij met zwakke stem. ‘Vaarwel,’ antwoordde de Nog Jonge op recitatieve toon (een bewijs voor de geestelijke staat waarin hij meteen al verkeerde). Daarop werd het volslagen donker en er was niets meer te horen dan het gezucht van de kastanje die bezig was een antifoon te bedenken.
Lange tijd vernamen de kastanje en zijn familie niets van de reiziger. Wij zullen ondertussen zien hoe hij het maakte. Want ook de Nog Jonge had diep in zijn hart ernaar verlangd gevleugeld te zijn, geen engel natuurlijk, een woord dat we beleefdheidshalve nooit met een hoofdletter mogen schrijven, geen engel dus. Wat dan wel? Ach een vogel. Niet altijd met de voeten in de aarde zoals gebruikelijk is bij bomen. Ach nee, niet een leven lang zonder de grenzen van de fantasie ook maar één keer te hebben doorbroken. Heimelijk, heimelijk ja, had de Nog Jonge gebeden, niet gevraagd zoals de kastanje, nee gebeden, ‘Lieve’. Welke Lieve? ‘Lieve, maak mij één keer een vogel?’ En met het antwoord van Lieve sliep de Nog Jonge elke avond in.
Nu was hij op reis in de ruimte (hij meende zelf in de eeuwigheid). Eerst