| |
| |
| |
Kritieken
Katherine Mansfield
Zilveren schaduwen.
Den Haag - J. Philip Kruseman.
De Nederlandse vertaling van deze achttien stories zou zelfs van belang kunnen zijn voor degenen, die Katherine Mansfield bij voorkeur in de oorspronkelijke taal lezen. De vertaalster. Francine Schregel-Onstein, heeft de verhalen namelijk van zeer waardevolle aantekeningen voorzien, die van veel studie getuigen. Ze brengen het werk en de figuur van K.M. nader tot het Nederlandse publiek. Ook de keuze en de indeling van de verhalen zijn gelukkig te noemen. Een vertaling van Katherine Mansfield is natuurlijk een heel moeilijke onderneming. Francine Schregel heeft in de eerste plaats een zo getrouw mogelijke weergave willen geven en daarin is zij geslaagd.
J.M.Vr.
| |
Dolf Kloek
De halve gare.
Den Haag - J.N. Voorhoeve.
In een oude pandjesjas en manchesterbroek komt Gradus Sliep het dorp binnenrollen en vestigt zich als klompenmaker. Hij ontpopt zich als een man, die zich ontfermt over een hond, een kind, een ‘gevallen’ meisje. Als het laatste probeert, zich van het leven te beroven, door zich voor de trein te werpen, sleurt Gradus haar weg van tussen de rails en wordt zelf verpletterd. De barmhartige Samaritaan.
Het verhaal doet wat onnatuurlijk aan, in het begin al. De gemeenteraad is reeds besloten, de klompenmaker een vestigingsvergunning te weigeren, als iemand op het lumineuze idee komt, hem wel toe te laten. Als a.s. dorpsgek zal hij immers een attractie vormen voor de vreemdelingen en in deze functie het toeristenbezoek bevorderen.
Ook in het vervolg is de schrijver in zijn situaties niet altijd acceptabel. Al met al is het geen saai boek geworden en het zal dan ook wel met genoegen gelezen worden door de lezers van de ‘Vuurtorenreeks’.
De stijl van Dolf Kloek kan ik tot mijn spijt niet bewonderen. Het spontane, flitsende ontbreekt. Je krijgt de indruk, dat elke zin opzettelijk gewrongen is in een stijl van voor vijftig jaren, een echte boekenstijl.
De dominee beroert de gevoelige snaar, er komen zilveren klanken uit een bedehuis, de sneeuwklokjes zijn zuiver wit en vormen een blanke tooi en een wit tapijt, enz., enz. Ik meen, dat ik van Kloek beter werk heb gelezen.
G. van H.
| |
Frank Arnau
Tanger na middernacht.
Den Haag - Nijgh & Van Ditmar.
Een vlotte vertaling van ‘Tanger nach Mitternacht’. Een beroemde artieste schijnt zelfmoord gepleegd te hebben in een hotel in Tanger. Of is het moord?
Na een langdurig en grondig onderzoek komt Gaston Lamont, commissaris voor criminele zaken van de centrale politie, tot de conclusie, dat er inderdaad een moordenaar moet zijn. Hij weet de dader, een hooggeplaatst ambtenaar te ontmaskeren.
Mede door de achtergrond van een ingewikkeld internationaal smokkelaarssysteem heeft de schrijver er werkelijk iets aardigs van gemaakt. Alleen, het slot is hopeloos. De commissaris gaat op zijn eentje de moordenaar in zijn woning ontmaskeren en gevangen nemen. Als de bandiet even weg is, trekt de poli- | |
| |
tieman een laatje open en vindt een revolver met zes patronen. Hij neemt er vijf uit, legt de revolver terug. De moordenaar, wetende, dat zijn spel uit is, schiet vijf keer op de commissaris, kijkt dan in de loop, probeert het nog eens. Dood.
Als je 't maar geloven wilt.
G. van H.
| |
Cor Bruyn
Het witte rendier.
Nijkerk - G.F. Callenbach N.V.
Wie door de doolhof van namen, uit- en onuitsprekelijke, tot het eigenlijke verhaal van deze auteur is doorgedrongen, zal met veel genoegen de roman uitlezen. De rol, die het witte rendierjong in dit boek speelt, is aannemelijk gemaakt. Op suggestieve wijze vertelt de schrijver ons van het vaak primitieve nomadenleven der Lappen.
De karakters zijn goed beschreven, de stijl is zuiver en doordacht.
G. van H.
| |
Cees Nooteboom
De verliefde gevangene.
Max Dendermonde
De weglopers.
Amsterdam - Querido.
Twee bundeltjes verhalen, die in de nieuwe reeks Salamander-pockets verschenen naast een aantal herdrukken.
De verhalen van Nooteboom zijn knap en scherp getekend, gekenmerkt meestal (De koning is dood) door een wat morbide sfeer - vochtige grond, dood blad, kale bomen, verderf. Men krijgt echter de indruk dat de schrijver genoeg positieve interesse in het leven heeft om over deze fase heen te komen, wat ook nodig zal zijn voor hem om blijvend te boeien.
Van de drie verhalen van Dendermonde heeft het eerste - God in de toren - kwaliteiten die de twee andere verhalen missen. Ze blijven wat in het mooigemaakte steken. Ook het eerste verhaal ontkomt jammer genoeg niet aan een lichte forcering in gezochte parallellen, die uiteraard meer kwaad dan goed doen.
J.W.V.
| |
Elisabeth de Jong-Keesing
Wennen ann de wereld.
Amsterdam - Querido.
Om hem het wennen aan de wereld wat gemakkelijker te maken heeft Jacks intelligente moeder hem vast alle mogelijke bijzonderheden verteld over die wereld, waarin ze vroeger geleefd heeft. Als Jack dan eindelijk, juist bij haar dood, als 14-jarige jongen gered wordt van het onbewoonde eiland waarop hij als baby met haar is aangespoeld, weet hij al heel wat van de dingen in die wereld af. Minder weet hij af van de mensen en hun onderlinge verhoudingen en hij reageert dan ook op die mensen - en op de meisjes - zoals van een natuurjongen verwacht kan worden: onbevangen en rechtstreeks, dus in de samenleving niet altijd passend.
Al te tragisch kunnen we overigens Jacks soms toch wel ernstige conflicten niet nemen. Daarvoor heeft de schrijfster ze te lichtvoetig en te speels getekend. Gelukkig.
J.W.V.
| |
Dr. P. Geyl
Studies en tijdschriften.
Historische studies uitgeg. vanwege het Instituut voor Geschiedenis der Rijksuniversiteit te Utrecht, XI.
Groningen - J.B. Wolters.
Deze bundel, die aan Prof. Geyl bij zijn aftreden als hoogleraar werd aangeboden, bevat een 30-tal recensies en artikelen van zijn hand, die reeds vroeger zijn uitgegeven en waaraan hij een ‘Terugblik’ op zijn leven toevoegde. Men moet de lezing met deze ‘Terugblik’ beginnen, omdat deze een sleutel vormt tot het begrijpen van Geyls veelzijdige werkzaamheid op historisch gebied. De geschiedenis heeft voor hem in de eerste plaats een sociale functie. Zij is onmisbaar om de problemen
| |
| |
van het heden te doorlichten door ze in historisch perspectief te plaatsen. Zij is noodzakelijk om inzicht te krijgen in het leven in al zijn aspecten en schakeringen. Tot deze aspecten behoort ook de politiek en van een scheiding van politiek en geschiedenis wil Geyl niet weten, als de historicus maar op zijn hoede is de geschiedenis niet te verlagen tot een dienstmaagd van de politiek.
Geyl wil een ‘systeemvrije en onpartijdige geschiedschrijving’. Van elke levensbeschouwelijke benadering van de geschiedenis is hij afkerig en evenzeer van een historisch-materialistische geschiedopvatting.
Alleen het zedelijk-critisch denken zonder enige vooropstelling kan het juiste uitzicht geven op het geschiedkundig gebeuren. Rede en critiek zijn voor hem de bolwerken onzer westerse beschaving. Wie deze niet onbevooroordeeld hanteert, loopt gevaar de geschiedenis tot mythe te maken. Geyl beschouwt het juist als de grote taak van de historicus om mythen op te ruimen, die, naar hij schrijft, ‘innig verbonden zijn met gevoelens, die naar geen rede willen luisteren’ (blz. 500). Zo keert hij zich tegen de Oranje-mythe en tegen de protestantse opvatting van de wording van ons volksbestaan.
Er zou over dit alles veel te zeggen zijn. Wij zitten hier midden in het probleem van de zin der geschiedenis. De gelovige geschiedschrijver, die vasthoudt aan de Bijbel als de openbaring Gods, zal zich wel nooit zonder meer met deze actualistische geschiedopvatting kunnen verenigen. Erkend dient echter te worden, dat zij Geyl heeft geinspireerd tot een buitengewone productiviteit. Zijn werk is door de vlotte taal- en stijlbeheersing ongemeen boeiend. Hij is een polemische natuur. Zijn studies zijn in wezen ook steeds strijdschriften. Geyl kiest altijd voor of tegen. Ook deze bundel bewijst dit. Hij kiest voor de Statenpartij en tegen de Oranjegezinden, voor de Patriotten en tegen Bilderdijk, verwerpt het historisch-materialisme als toepassing op de geschiedenis, maar even fel het nationaal-socialisme en de N.S.B., komt op tegen de liberale geschiedschrijving van de 19e eeuw en voor het goed recht van zijn Groot-Nederlandse geschiedbeschouwing.
Hoe fel Prof. Geyl polemiseren kan, blijkt uit twee der strijdschriften, die tegen mij zijn gericht. Het eerste is een anti-recensie uit 1947 tegen een recensie van Geyls ‘Eenheid en Tweeheid in de Nederlanden’, door mij geplaatst in De Gids van 1946. Op gronden, die ik elders (in het tijdschrift Museum) heb uiteengezet, heb ik Prof. Geyl mijn verontschuldiging aangeboden, omdat uit mijn beschouwing kon worden gelezen, dat ik Geyls opvatting identificeerde met de bloed- en bodemtheorie van Mussert en het nationaal-socialisme.
Het tweede is een rede van Geyl voor de Koninklijke Vlaamse Academie uit 1954, waarin hij opkomt tegen een artikel van mij over ‘De Staatkunde van Johan de Witt’ uit 1941. Door over een klein zinnetje heen te lezen, concludeerde Geyl, dat ik aanhanger was van een totaal verouderde opvatting van Bilderdijk. Ik had daarop in het onderwijsblad Ad Fontes gewezen en van het nummer, waarin mijn verweer voorkwam, een exemplaar aan hem persoonlijk toegezonden. In dezelfde brief, waarin Geyl mijn verontschuldiging royaal aanvaardde, bood hij mij zijnerzijds zijn excuus aan, omdat hij zijn rede opnieuw had afgedrukt zonder van mijn verweer melding te maken. Daarmede zijn deze onaangename kwesties, die al te zeer een persoonlijk karakter droegen, uit de wereld geholpen.
Nu ik de lezing van deze boeiende en voor Geyls opvattingen zeer instructieve bundel van harte aanbeveel, maak ik belangstellenden, die zich misschien zullen stoten aan de felheid van toon in de tegen mij gerichte strijdschriften, opmerkzaam
| |
| |
op deze bijlegging van onze geschillen.
J.C.H. de P.
| |
Jacques Presser
Geschenk van vrienden bij zijn zestigste verjaardag.
Amsterdam - J.M. Meulenhoff.
Dit pretentieloos uitgegeven boekje is uitermate belangrijk niet alleen om het werk van de Amsterdamse hoogleraar Presser te begrijpen, maar ook om inzicht te krijgen in de gevoelens van de intellectuele Joden in ons land na de verschrikkingen, die het misdadige nationaal-socialisme over deze groep onzer landgenoten heeft gebracht.
Zowel het echtpaar Romein in hun belangrijke bijdrage ‘De Mens’ als Dr. L. de Jong in zijn gevoelig stukje ‘We have suffered most horribly here’, een opschrift, ontleend aan de eerste brief, die Presser hem schreef na de bevrijding, raken dit vraagstuk aan. Er is een tegenstelling ontstaan tussen Joden en niet-Joden, die vroeger vooral in het intellectuele milieu weinig gevoeld werd. Het gevoel van anders zijn heeft ook de Joden uit deze kring doordrongen, en zelfs een ‘intellectueel’ als Presser, vrijdenker en marxist, is daaraan niet ontkomen. Wij voelen het uit de smartelijke passage, die de Romeins, zijn vrienden en geestverwanten, daaraan wijden en veel directer nog uit de bijdrage van De Jong, zijn rasgenoot, oud-leerling en vriend. Wij zien het ook uit het overwegend aantal bijdragen uit Joodse kring. Toch zijn juist die uit niet-Joodse kringen de belangrijkste voor het begrijpen van Presser als mens en als historicus. Weergaloos raak is de tekening door de Romeins van de sympathieke mens, die Presser is, indringend de behandeling van deze ‘eigenaardige historicus’ door Dr. B.W. Schaper, meeslepend de worsteling met zijn stof van de theoloog C.W. Mönnich, als hij de onrust beschrijft, die Presser, zijn oud-leraar aan het Vossius-gymnasium, thans zijn collega en vriend, bij hem wakker roept door zijn van het Christendom totaal afwijkende levensvisie.
Ook als tijdbeeld is het boekje van belang. Het confronteert ons weer met alle ellende van de bezettingstijd. Presser moest onderduiken. Zijn vrouw werd opgepakt en weggevoerd.
‘Wie weet, hoe ver, in leed en pijn Wij zullen hebben rondgezworven, Voordat wij weer tezamen zijn.’
In de hoop op het weerzien schreef hij het ontroerende gedicht, waaraan deze regels zijn ontleend (uitgegeven in 1943 in de bundel ‘Orpheus’ onder het ps. J. van Wageningen), maar zijn vrouw werd vergast in Sobibor. Het weerzien heeft nooit plaatsgevonden.
In 1957 schreef Presser ‘De nacht der Girondijnen’ en hij is sedert 1950 bezig met de voorbereiding van een uitvoerig werk over de vervolging en de vermoording der Nederlandse Joden.
J.C.H. de P.
| |
Jan Jagersma
Maaike van Sinea.
Wageningen - Zomer & Keuning.
In een historische roman gaat het als in elke roman om de mensen, maar de gebeurtenissen zijn daarbij niet van ondergeschikt belang. Geeft de schrijver een verkeerde tekening van de tijdsomstandigheden, waarin zijn verhaal speelt, dan kan zijn werk als mislukt gelden. Gemeten naar deze maatstaf, kan aan Jagersma in het algemeen weinig worden verweten. Van de tijd, waarin de gebeurtenissen van het verhaal plaatsvinden, is de officiële geschiedschrijving nog bijzonder slecht op de hoogte. De bronnen zijn schaars en nog onvoldoende bewerkt, zodat aan de verbeelding voldoende ruimte gelaten wordt, zonder dat de schrijver gevaar loopt aanstonds door de historicus op de vingers te worden getikt.
Wij zijn in Friesland in de 15e eeuw, midden in de strijd tussen de Schieringers en Vetkopers. De Schie- | |
| |
ringers streden oorspronkelijk voor vrijheid en onafhankelijkheid en waren afkerig van vreemde hulp en inmenging. De Vetkopers hadden zich al spoedig tot Groningen om hulp gewend, toen in deze stad hun partijgangers de overhand kregen. Maar de Schieringers hebben, in het nauw gedreven, hun fiere onafhankelijkheid niet kunnen volhouden. Zij hadden met steun van Hollandse zijde de macht in Oostergoo en Westergoo in handen gekregen, en toen Filips van Bourgondië in 1433 Jacoba van Beieren definitief van haar graafschappen had beroofd, aanvaardden zij ook zijn hulp, omdat zij van Stavoren uit, dat in Hollandse handen was gebleven, direct werden bedreigd.
De schrijver stelt het nu voor - en dit is geenszins onaannemelijk - alsof niet alle Schieringers hun oorspronkelijk uitgangspunt hadden prijsgegeven. De heer van Sinea een machtig hoofdeling, wilde neutraal blijven. Met zijn vrouw, zijn beide zoons Hendrik en Ernst, en zijn dochter Maaike bewoonde hij een versterkt slot in de buurt van Tzum op de weg naar Franeker, midden in Westergoo, dat werd beheerst door de Schieringers, die Sinea als een lafaard beschouwden, omdat hij niet aan de twisten mee wilde doen. Als een verdwaalde Bourgondische ruiterbende, die bestemd is voor Franeker, op een ruwe oktobernacht op Sinea-State onderdak krijgt, beginnen de verwikkelingen. De aanvoerder. Quintijn d'Ably uit een aanzienlijk Bourgondisch geslacht, wordt verliefd op Maaike, en deze liefdeshistorie wordt nu heengeweven door de strijd om de Friese vrijheid.
In de opzet liggen zeker de bouwstoffen voor een belangwekkende roman, maar meer dan een boeiend verhaal is het niet geworden. Daarvoor blijft de karaktertekening te vaag en is het gebeurde te onwaarschijnlijk. Daardoor is ook het slot te onbevredigend. De heer van Sinea wordt in de ogen van zijn landgenoten gerehabiliteerd, als Filips van Bourgondië zich uit Friesland moet terugtrekken, daar hij in beslag wordt genomen door de strijd om de Utrechtse bisschopszetel voor zijn zoon David van Bourgondië. Een samenzwering wordt onder Sinea's leiding op touw gezet en de Bourgondiërs worden verdreven, juist een dag nadat Quintijn is teruggekeerd van een langdurig verlof in Bourgondië. Alle hinderpalen lijken overwonnen. Zijn eigen vader heeft toestemming gegeven en zijn jeugdvriend bisschop David, die een zoon is van een edeldame van een kasteel naast zijn ouderlijk landgoed, heeft hertog Filips overgehaald om naar de heer van Sinea een officieel gezantschap te zenden, om Maaike's hand voor Quintijn te vragen. Voordat het gezantschap is gearriveerd, komt deze op Sinea-State aan, waar hij Maaike aanstonds tot zijn vrouw maakt.
Wreed is de ontgoocheling als onverwachts de strijd losbarst, die het hele huwelijk onmogelijk maakt. Maaike verwacht een kind, dat in een klooster wordt geboren en gedoopt met de namen van de natuurlijke vader door een broer van Quintijn, die priester en monnik is geworden en secretaris van David van Bourgondië. Het goed opgezette verhaal verloopt op deze wijze in teveel onwaarschijnlijkheden, om tot een kunstwerk uit te groeien.
J.C.H. de P.
| |
Ru Reitsma
Robbie de hond.
Laren - A.G. Schoonderbeek.
De nuchtere criticus kijkt wat onwennig tegen dit boekje aan, waarin het hondje Robbie denkt en leeft en praat als een primitief mensenkind. Stapt men over deze aarzeling heen, waartoe de bekende kynoloog Toepoel in zijn woord ‘Ten geleide’ opwekt, dan valt in de beschrijving veel te waarderen. De schrijfster, die leed aan een aangeboren hartgebrek,
| |
| |
waaraan zij kort na de verschijning van dit werkje op 50-jarige leeftijd overleed, was gedwongen tot een leven van peinzen en mediteren. Zij kreeg bekendheid door een aantal verhalen, miniaturen en gedichten, die zij in verschillende weekbladen en tijdschriften geplaatst zag. Kort voor haar dood voltooide zij dit boekje, dat getuigt van de grote liefde, waarmede zij niet alleen de mensen, maar ook de dieren in haar omgeving heeft gadegeslagen.
De uitgever, die als hondenliefhebber reeds andere bekende kynologische werken in zijn fonds opnam, heeft ook dit hondenleven op verzorgde wijze uitgegeven.
J.C.H. de P.
| |
Flavius Josephus
De val van Jeruzalem.
Amsterdam - J.M. Meulenhoff (Meulenhoff Pockets, nr. 11).
Flavius Josephus is in ons land vooral bekend geworden door zijn grote werk ‘Joodse Oudheden’, waarin hij de geschiedenis van Israël weergaf van de Schepping af tot de opstand tegen de Romeinen in 66 n. Chr. In de 17e en 18e eeuw had dit uit het Grieks vertaalde boek, dat met tal van platen was verlucht, een vaste plaats in elk goed gesitueerd Nederlands gezin naast de Bijbel en Cats.
Het vervulde ten dele de functie die in onze tijd door de jeugd- en kinderbijbels is overgenomen. Flavius Josephus vulde het aan met een werk ‘Over de Joodse Oorlog’, dat de opstand beschrijft en de val van Jeruzalem in 70 n. Chr.
Het hier aangekondigde boekje is een fragment uit het laatste werk. Het is ingeleid door en vertaald onder toezicht van Prof. Beek.
De inleiding, waaraan wij bovenstaande bijzonderheden ontleenden, is belangwekkend, omdat ze ons in korte trekken de levensgang van Flavius Josephus tekent en op deugdelijke gronden het nut van deze heruitgave bepleit. Josephus, die de zaak van de opstand verried, maakt als persoon geen sympathieke en betrouwbare indruk, maar zijn relaas is, wat de feiten betreft, volkomen aanneembaar. Hij maakte als overloper in het gevolg van de Romeinse opperbevelhebber Vespasianus het beleg zelf mee. Hij ging daarna met Vespasianus' zoon Titus naar Rome en ontpopte zich daar als historicus en literator. Hij assimileerde zich geheel aan de Romeinen en veroordeelde de Joodse volksleiders, die uit fanatiek nationalisme hun volk, waarmede zij zichzelf en hun partij vereenzelvigden, naar de afgrond leidden. Al hebben wij zedelijke bezwaren tegen het gedoe van Josephus, ons verstand zegt ons, na de bittere ervaring, die wij met dergelijke volksleiders zelf hebben opgedaan, dat de schrijver in zijn voorstelling gelijk heeft.
Een voortreffelijk geredigeerd boekje, dat zijn weg zeker zal vinden.
J.C.H. de P.
| |
A. Marja
Tussen de gemaskerden.
's-Gravenhage - Daamen N.V. Ooievaar-reeks.
Marja tussen de gemaskerden, dat kan natuurlijk niet anders dan het ontmaskeren als doel hebben. Schokkende dingen komen daarbij niet bloot: het zijn maar kleine maskertjes die afgerukt worden en er komen alleen maar kleine menselijke gebrekjes te voorschijn. Wat er verder nog te voorschijn komt is een al even klein-menselijk leedvermaakje bij de schrijver, een jeugdig aandoende voorkeur voor vieze woordjes en een niet zo erg kleine portie onverteerde wrok tegen het milieu van zijn jeugd.
J.W.V.
|
|