| |
| |
| |
Kritieken
J.W. van der Kruiskens
De blokkendoos.
Zwolle - Uitg. La Rivière & Voorhoeve.
Mr Peter van der Woude, jurist, heeft het met zijn academische graad niet verder kunnen brengen dan tot bankemployé. Een verkeersongeluk brengt hem tot aan de grens van de dood. In deze toestand glijdt het leven aan hem voorbij. Uit dooreen geworpen blokken, grote en kleine, kale en (enkele) kleurige, bouwt hij, stukje voor stukje, zijn leven op, dat wij in al zijn grauwheid en triestheid voorgeschoteld krijgen.
Dat Van der Kruiskens vertellen kan, zal ik niet ontkennen; de scène van de achterbuurtse schoonmoeder tijdens de maaltijd, de reactie van de kinderen op haar opmerkingen, is zeer goed en met spanning getekend. Men voelt hier het conflict zijn hoogtepunt naderen, het houdt je vast.
Daartegenover staan de bladzijden-lange kritieken op de kerk, die, generaliserend als ze zijn, pijn doen, ook al beweert de schrijver, dat hij geen bepaalde kerk op het oog heeft.
G. van H.
| |
Dr W. Sikken
Het wonder.
Kampen - Kok.
Al is de auteur Hervormd predikant, dit is geen theologisch boek. Hij schrijft - ongeveer zoals destijds de veelgelezen prof. Bettex - vanuit de stelling ‘hoe meer wetenschap hoe meer wonder’ te hooi en te gras over allerlei wonderen in de schepping, die door de wetenschap ontdekt zijn: het oog, het licht, de materie. Zijn stijl is eigenaardig; hij gebruikt telkens een logica als in deze onthullende zin: ‘Dit boekje mag niet te dik worden, vooral niet te dik worden, vooral niet nu het gelukt is het zo klein te houden.’ Zijn opmerkingen over bijbelse wonderen die ‘best te geloven’ zijn, doen denken aan de titel van het boek ‘De Bijbel heeft tóch gelijk’. Hij schrijft dat er zoveel wonderen zijn ‘dat men er wel aan móet geloven’ en dat het ‘niet moeilijk’ is om verwonderd te blijven; maar hij laat niet duidelijk uitkomen, waarom hij óók nog moest schrijven, dat er in de mens ‘een sterke afkeer van het wonder’ leeft. Hij blijft telkens steken. In zijn verwondering wellicht. Zoals wij in de onze.
Hij ‘redt’ het wonder door de aanhangers van de verouderde naturalistische natuurwetenschap te wijzen op de nieuwe natuurwetenschap; maar het Bijbelse wonder is niet een doorbreking van de natuurorde die opvalt aan wie oplet. Dat de versmade steen de hoeksteen werd, dát is een wonder in onze ogen, nadat de schellen er af vielen.
J.
| |
Hans Jurgen Baden
De mens en zijn geluk.
Amsterdam - W. ten Have.
‘De mensen leven van de verwachting van het geluk en van de herinnering aan het geluk, maar het heden schijnt geen geluk te kunnen verdragen.’ Baden bestrijdt deze schijn; hij maakt onderscheid tussen het ‘eigen geluk’, dat in overeenstemming is met onze natuur en in de werkplaats van ons persoonlijk leven vervaardigd is, - en het ‘vreemde geluk’, dat met ons eigenlijk wezen in strijd is; hij voert een verrukkelijk pleidooi voor de verwondering over de dagelijkse dingen; hij ziet de ‘cultuurkritiek’, die onder ons mode is geworden, als een bewijs van geestelijke en morele impotentie; hij toont aan, hoe het ge- | |
| |
luk niet een Hebben, maar een Zijn is; hij spreekt aanstekelijk over het geluk van de kleine passies, van onze liefhebberijen als verzamelen en tuinieren, en over het geluk der boeken. Het is een verkwikking dit blijmoedige boek te lezen, - al is het de vraag, of de mens werkelijk steeds op zoek is naar zijn geluk. Het eudemonisme is een levensvreemde theorie, waarin men er geen rekening mee houdt, dat in een wereld, waarin ieder zijn geluk zou zoeken, niet telkens gezegd zou worden: plicht gaat voor genoegen.
Maar al zoeken niet alle mensen naar geluk, zoals Baden meent, - al willen velen alleen maar ‘goed’ handelen zonder de ‘vreugde der wet’ te vieren, door dit boek kunnen wij vinden wat wij niet zochten. De vertaling: ‘het geloof lijdt schipbreuk, alsof het van glas is’ kan beter gewijzigd worden in: ‘het geloof valt in scherven.’
J.
| |
Jacoba M. Vreugdenhil
Terug naar Teresia.
Baarn - Bosch & Keuning.
Korte inhoud: Tilly ten Kate, jong, pas getrouwd, kan niet dadelijk met haar man Tom mee naar zijn standplaats Singapore. Ze gaat bij een zwager en schoonzuster logeren op hun verbouwde boerderij. Het gezin Ten Kate is vlot en gezellig, Tilly mag de vrijstaande ‘hut van oom Tom’ bewonen; er zijn aardige buren, ze helpt wat, schrijft lange brieven, geniet van het buitenleven en van de dieren, een heel eenvoudig gegeven.
Het wordt echter zo knap en levendig, zo vol humor verteld, dat je het niet neer kunt leggen; je beleeft werkelijk alles mee. De dialogen zijn bijzonder geslaagd en een genoegen op zichzelf omdat de diverse Ten Kates plezierig ad rem zijn.
Er is meer. Tilly heeft zich altijd eenzaam gevoeld. Een echt thuis had ze niet - ouders gescheiden -, ook geen geloof, dit laatste in tegenstelling met haar man. Om hem is ze ‘kerkelijk’ geworden. In haar wachttijd komt ze tot het besef dat het niet is: Tom alleen, maar Christus alleen. Voor deze groei heeft de schrijfster geen ziekte of dodelijk ongeluk nodig, het zijn weer heel gewone dingen die meewerken, o.a. het blind vertrouwen van een paard op zijn berijder tijdens een springwedstrijd. Een christelijk boek met een uitvoerige beschrijving van een concours hippique - wel een zeldzame combinatie! Hier zeker een geslaagde. Een vondst is ook de kleine Rudi, die heimwee heeft naar zijn - ontrouwe - moeder in Amerika en daarom het veulen Lodewijk terug brengt naar de merrie Teresia.
Met dit boek ben ik blij. Om het verhaal waarin het zonnige overheerst, om de humor, de uitstekende stijl, de verzorgde taal; vooral om de boodschap die het brengt.
Fr.v.F.
| |
L.A. Koelewijn
De ene dag en de andere.
De Boekvink
Amsterdam - Arbeiderspers.
Drie verhalen over het thema ‘eenzaamheid’. Het laatste verhaal - over een jeugdige tenniskampioen - dat ontegenzeggelijk met vaart is geschreven, heeft mij het minst geraakt. Mogelijk zou het meer indruk gemaakt hebben als het vooraan stond in deze bundel of als ik de andere verhalen niet gelezen had.
Het eerste verhaal over een Japanse tolk in een kamp voor krijgsgevangenen wordt gekenmerkt door een zeer indringende en evocatieve kracht. De beklemming wordt tastbaar als een ruw-stenen muur waaraan men zijn handen stuk schaaft. Het slot bevredigt echter niet: het werkt als een ontgoocheling. Er is te veel omgewoeld en wakker geroepen en het heeft een te belangrijke plaats in het verhaal dan dat het zo maar met Mr. Tamagashi in de slaap kan wegzinken en verdwijnen. In mindere mate geldt dit bezwaar
| |
| |
ook de beide andere verhalen: constructieve elementen verliezen aan het eind plotseling hun functie alsof ze er nooit geweest zijn.
Het tweede verhaal acht ik het sterkst: het beschrijft een jongen die van zijn moeder vervreemd en haar toch niet missen kan, die zelfstandig begint te worden en toch nog te veel kind is om zelfstandig te kunnen zijn. Zijn gevoelens worden bijzonder gaaf en zuiver getekend. We krijgen het gevoel alsof de schrijver met wijziging van de entourage over ons geschreven heeft.
Ondanks het gesignaleerde compositorische gebrek een boeiend debuut dat verwachtingen wekt.
M.M.
| |
Godfried Bomans
Op het vinkentouw.
Utrecht - N.V. Uitgeverij De Lanteern.
Een bonte verzameling beschouwingen, onder pseudoniem Parlevink tussen '55 en '57 voor De Volkskrant geschreven en nu gebundeld. ‘Gekooide parlevinken’ volgens de schrijver.
Bomans zegt hier het zijne over diverse dingen die hij opmerkte en vooral: die hem ergerden. Hij doet dit steeds geestig en raak; soms zeer scherp, maar dan heeft de schuldige het er ook naar gemaakt. Ook in '58 stellig de moeite waard.
De tekeningen van Pluvier passen voortreffelijk bij de tekst.
Fr.v.F.
| |
Annie Oosterbroek-Dutschun
Het lied dat nimmer zweeg.
Wageningen - Gebr. Zomer & Keuning.
Van de in deze roman voorkomende personen zijn Adriaan Honing en zijn vrouw Janneke de meest wezenlijke. Voor de rest is het boek bevolkt met hun zoon en dochter, vier ongetrouwde tantes en nog enkele andere figuren, alles door de schrijfster bekleed met de eigenschappen, die zij voor de voortgang van het verhaal nodig acht.
De karakters van deze lieden leren wij kennen uit hun bladzijden lang introspectief bezig zijn. Dit is niet bevorderlijk voor de levendigheid van het verhaal evenmin als de weinig gedifferentieerde dialogen dat zijn.
Al met al kunnen wij ‘Het lied dat nimmer zweeg’ met de beste wil van de wereld geen sterk boek noemen al heeft de schrijfster ditmaal wat meer afstand genomen van het romantische dan bij vorige pennevruchten wel eens het geval was.
N.P.V.
| |
Andries Dongera
Ten dele.
Kampen 1957 - J.H. Kok.
Onder het pseudoniem Andries Dongera werden tot nu toe alleen gedichten gepubliceerd. Door een auteur die ook onder zijn eigen naam niet onbekend is. Zijn eerste roman beantwoordt aan de verwachtingen die men van hem mocht hebben.
Zoals in zovele andere eerste romans werden in ‘Ten dele’ autobiografische gegevens verwerkt. Doorgaans zijn die voor de schrijver belangrijker dan voor de lezer. Ook voor de problemen enz. die in dergelijke romans behandeld of opgelost plegen te worden kan ik me nooit zo hevig interesseren, of ik het nu al of niet met de schrijver eens ben. Andries Dongera is er echter in geslaagd wat hem hoog zat voor de lezer belangwekkend te maken. En wel door de originele literaire vorm, die hij ervoor gevonden heeft.
In het eerste hoofdstuk wordt op een aanvaardbare manier verteld over een soort splitsing van een persoonskern. Johan Landman is niet meer alleen in de kamer, maar er zitten zes jongemannen bij de tafel, zo te zien broers. Hij stuurt ze weg en alle zes keren ze terug naar zijn verleden, op zoek naar de mogelijkheid om op een stuk van dat verleden de toekomst aan te sluiten. In de zes volgende hoofdstukken treden dan achtereenvolgens
| |
| |
op de zes persoonlijkheden die Johan Landman had kunnen zijn en die hij nog zou kunnen worden: de buitenman, de ambtenaar, de jeugdleider, de koopman, de dichter, de wetenschapsman. In het zevende hoofdstuk komen ze terug en lossen zich op in Johan Landman zelf. Wanneer hij het antwoord heeft gevonden: wij kennen ten dele, wij profeteren ten dele...
De compositie van deze roman is dus voorgeschreven door het thema: de ‘persoonskernsplitsing’. De acht hoofdstukken en de epiloog staan zo los naast elkaar als de zes jongemannen van de gesplitste persoonskern. Maar toch weet Andries Dongera een doorlopend verhaal te vertellen: de levensgeschiedenis van de veelzijdige Johan Landman. Het is een verhaal waarin naar mijn smaak teveel geredeneerd, gefilosofeerd en getheologiseerd wordt en dat hier en daar niet vrij is van aanstellerij, maar dat over het algemeen wel de aandacht vast houdt.
Het gaat hier echter niet alleen om de interessante Johan en diens boeiende levensverhaal. Wij allen, zolang wij in dit leven zijn, hebben te lijden onder de onvolkomenheden van onze aanleg. Tot volmaaktheid, tot alzijdigheid, werden wij eens geschapen, maar wat er nog aan veelzijdigheid in ons is kunnen wij slechts in eenzijdigheid beleven. De roman ‘Ten dele’ roept het beeld op van de gebrokenheid van ons bestaan. Een beeld typisch van onze tijd. Een beeld dat treffend is en dus niet vergeten zal worden.
J.M.Vr.
| |
Antoon Coolen
De grote voltige.
De Haag 1957 - Nijgh en Van Ditmar.
De na-oorlogse ontwikkeling van een Brabants dorp in hoog-conjunctuurtempo is het onderwerp van Antoon Coolens nieuwe roman. Daarin hebben gebeurtenissen van veertig, vijftig jaar geleden hun rol en ze worden heel knap in de loop van het verhaal ingevlochten. In zijn jongensjaren heeft Wigbert Benner liefde voor het circus opgevat; wanneer hij groot-industrieel is geworden kan hij die liefde uitleven in circus spelen en zijn dorp speelt met hem me. Tot dat hij zijn eigen dochter, zijn enige, aan die circusdroom verliest.
Een heel sympathieke figuur, die ‘kapitalist’ Benner. Zoals er zovele sympathieke figuren in het dorp en het boek voorkomen. Zelfs over de farizeeër Kreukniet wordt met mildheid verteld. De roman is misschien wat te lang uitgevallen, volgens onze moderne strenge maatstaven, maar vele lezers zullen de schrijver zelfs voor de overbodige bladzijden van het als geheel zo weldadige boek dankbaar zijn.
J.M.Vr.
| |
Georgette Heyer
Léon-Léonie.
Den Haag - J.Ph. Kruseman
U.M.N.V.
Georgette Heyer is in Engeland een van de meest geliefde schrijfsters van het lichte genre, dat men daar fiction noemt. Die populariteit is te verklaren. Zij kiest een historische achtergrond voor de pikante verhoudingen, die zij weet te bedenken en besteedt zorg aan het uitwerken van die entourage. En zij schrijft vlotte geestige dialogen. Haar romans over de tijd van de Regency zijn haast te typisch Engels om op het continent gewaardeerd te kunnen worden. Dat bezwaar geldt niet voor Léon-Léonie, dat grotendeels in Frankrijk speelt, tijdens de regering van Lodewijk XV, maar overigens niet het peil bereikt van bijvoorbeeld ‘Arabella’.
J.M.Vr.
| |
Michel Déon
Les trompeuses espérances.
Parijs - Plon.
Déon schrijft uitstekend. Hij heeft trouwens een goede naam onder de jongeren, evenwel zonder dat hij het grote publiek bereikt. Dat is ook niet gemakkelijk met de psycholo- | |
| |
gische roman, zoals hij die geeft. De inhoud kan in zeer verkorte vorm als volgt worden weergegeven. Liefde bindt Inès aan Olivier; fysiek is ze echter in de macht van haar neef Michel. Bevrijding zou kunnen komen, als deze wordt vermoord door een jaloers vriend. Maar als door bedrog de verdenking wordt afgeleid op een onschuldige, is de liefde in de wortel aangetast. Pas als de schuldige, een bokser, dodelijk wordt geraakt in de ring en Inès de waarheid durft te zeggen, openen zich nieuwe mogelijkheden, echter zonder de eerste glans. Deze hoofdlijnen worden omrankt door vele psychische overwegingen en gevoelsnuances, die ondertussen bepaalde vragen, vooral omtrent Michel en Jean, de bokser, onbeantwoord laten. Het klimaat van de roman is dat van de zinnelijkheid, die haar eigen wetten schept. Geen boek voor geestelijk onvolwassenen.
v.d.P.
| |
Joseph Majault
Un amour heureux.
Paris - Laffort.
Dit is de tekening van een zuivere liefde, geplaatst in het kader van de Tweede Wereldoorlog. De aspirant-officier Varlin is getrouwd in het begin van 1940. Als soldaat leeft hij geestelijk-afgezonderd te midden van zijn kameraden, volkomen geabsorbeerd door zijn liefde. Als de ineenstorting en gevangenschap komen, denkt Varlin, voor wie de gedachte aan een langdurige scheiding onverdraaglijk is, alleen aan ontvluchting. Zijn poging mislukt. Door lichamelijke en psychische ontreddering aangetast, wordt hij ziek. De deur gaat voor hem open, als hij wordt aangewezen voor terugzending naar Frankrijk; ze sluit zich weer, als op het laatste ogenblik het plan niet doorgaat. Dat is het einde, maar, zegt hij: ‘J'aurai au moins vécu cela: un amour heureux.’
Het boek heeft vele raakpunten met ‘Le Commandant Watrin’ van Lanoux, maar het bestrijkt een smallere baan en is minder levendig geschreven. In het streven naar psychologische ontleding is het toch niet onbeduidend.
v.d.P.
| |
Dagboek van de veertienjarige
Selma Lagerlöf.
Den Haag - Bert Bakker/Daamen N.V.
Het jeugddagboek van Selma Lagerlöf blijkt een zeer leesbaar geschrift te wezen, in zeker opzicht met Anne Franks dagboek te vergelijken. Speciaal het compositietalent van het veertienjarige meisje is merkwaardig, terwijl haar jonge godsvrucht ontroert. Behalve een goede vertaling van haar jeugddagboek geeft N.M. Wartena in deze Ooievaar-uitgave een korte levensbeschrijving van de grote Zweedse schrijfster, wier honderdste geboortedag wordt herdacht.
J.M.Vr.
| |
Link van Bruggen
Moskou, rode sfinx.
Den Haag - J.N. Voorhoeve.
Het was prettig Link van Bruggens krantenartikelen in aantrekkelijke boekvorm terug te zien. Ze zijn inderdaad het herlezen waard, zowel om de vorm als om de inhoud. De schrijver zag de wereld achter het IJzeren Gordijn als een andere, vreemde, en tot op zekere hoogte vijandige wereld. Maar in die wereld vond hij mensen, die zijn vrienden zouden kunnen zijn.
J.M.Vr.
| |
Vandaag 5
Literair Accoord.
Utrecht - Bruna.
Niet helemaal een objective, maar wel een rijke keuze uit nieuw werk van Nederlandse, Vlaamse en Zuid-Afrikaanse schrijvers en uit in Noord- en Zuidnederlandse tijdschriften van het jaar 1956 gepubliceerde bijdragen geven Frans de Bruyn, Jaap Romijn, Pierre H. Dubois, Hubert van Herreweghen, Karel Jonckheere en Garmt Stuiveling. Daarom een uitgave die iedere belangstellende in de literatuur zal
| |
| |
willen bezitten. De prijs is onbegrijpelijk laag.
J.M.Vr.
| |
Karl Bjarnhof
Vroege schemering.
Amsterdam - H.J.W. Becht.
De hoofdpersoon van deze autobiografische roman is een jongen, die in armelijke omstandigheden opgroeit, onder de dreiging van een steeds verergerende oogkwaal, die in blindheid zal overgaan. Toch heeft Karl Bjarnhof zijn verhaal weten vrij te houden van alle zelfbeklag. Het geeft de lezer zelfs een zekere vreugde mee om het goede en mooie, dat in ieder leven wordt gevonden. Terwijl het op elke bladzijde boeit en ontroert.
In Denemarken heeft dit boek - terecht - grote aandacht getrokken. Ook in Nederland verdient het belangstelling. Op zijn schijnbaar naïeve en argeloze manier vertellend roept de blinde schrijver de achtergrond van een huurkazerne in een klein Deens stadje bijna zichtbaar op.
J.M.Vr.
| |
Heinrich Böll
Geen alibi voor God.
Nijmegen - De Koepel.
Heinrich Böll
Verhalen.
Utrecht - Het Spectrum.
Hoewel Nederlandse auteurs slechts bij uitzondering een bundel van hun verhalen gepubliceerd zullen zien, blijkt er voor gebundelde buitenlandse verhalen ook in ons land een afzetgebied te bestaan. De novellen van Heinrich Böll zijn uitstekende voorbeelden van wat er met deze literatuurvorm te bereiken is. Indrukwekkender dan in een roman mogelijk was geweest, heeft de Duitse schrijver in negen losverbonden verhalen de centrale gedachte uitgedrukt, dat de mens zich voor God niet kan verbergen. Wo warst du Adam? In de onmenselijkheid en de zinneloosheid van de oorlog. Maar ook daar blijft de menselijke verantwoordelijkheid. De Duitse titel ‘Wo warst du Adam’ is in het Nederlands tot ‘Geen alibi voor God’ geworden, wat o.i. minder gelukkig is, omdat deze woorden ook anders gelezen kunnen worden.
Ook in de meer genuanceerde novellen en schetsen van de bundel ‘Verhalen’ geeft Heinrich Böll telkens weer blijk van zijn groot talent. Een Prisma, die de Nederlandse lezers en bewonderaars van ‘Eng is de poort’ en ‘Huizen zonder vaders’ niet zullen willen missen.
J.M.Vr.
| |
Theo Olof
Daar sta je dan...
Den Haag - Bakker/Daamen.
(Ooievaar-reeks).
Het orkest zit, dirigent en solist zijn binnengekomen, het publiek heeft geklapt en... ja, daar sta je dan als solist. Hoe zal het gaan? Wat zal het publiek zeggen? Wat zullen de critici schrijven? Het is maar goed dat niet alle solisten zich dit zo goed op dat moment realiseren. Maar toch blijft het voor allen een moment van grote spanning. Theo Olof, de concertmeester van het Residentie-Orkest, beseft dat telkens weer als hij een solopartij moet spelen, òf in Nederland, òf in het buitenland. Hij heeft er zelfs een boekje over geschreven. Althans over het vak van uitvoerend musicus. Het zijn haast confessiones geworden, bekentenissen van een muzikant. Bekentenissen over schoolconcerten, over het studeren, over het reizen, over de kritiek, over Engeland, Curaçao en Israël, over dirigenten, componisten en solisten, en ook over koningin Elisabeth van België. Het is een kostelijk boekje geworden, vol geest, vol sprankeling, vol echte humor, maar bovenal vol liefde voor de muziek. Theo Olof, die dit eerste geschrift opdroeg aan zijn vrouw Thera, toont niet alleen een groot violist te zijn, maar ook een geestrijk en literair-sprankelend auteur. Een boekje dat u niet mag missen.
corn. b.
|
|