Ontmoeting. Jaargang 10
(1956-1957)– [tijdschrift] Ontmoeting– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
De mogelijkheid van een christelijke filosofie
| |
[pagina 132]
| |
Hartmanns ‘Schichtenlehre’ nog moest verschijnen. Bovendien is een ‘Schicht’ iets heel anders dan een werkelijkheidsaspekt, hetgeen duidelijk zal zijn, als we erop wijzen, dat Hartmann niet weet van de universaliteit der aspekten in eigen kring. Maar genoeg van dit goedkope misverstand. Veel belangrijker is de religieuse distantie, die ons scheidt van de ‘Schichten’-theorie. De onderscheiding in aspekten is slechts een theoretische bewerking van het oorspronkelijke gegevene. In de werkelijkheid zijn de aspekten slechts aan de dingen, feiten, gebeurtenissen, mensen, dieren, etc. te ervaren in hun onverbrekelijke samenhang en eenheid. Die werkelijkheid vindt haar consummatie en radicale eenheid in Christus Jezus. De discontinuïteit der aspekten heeft haar tegeninstantie in de ontelbare wederzijdse vervlechtingen en verbanden tussen de zinmomenten van allerlei modaliteit in de transcendentale en in de funderende richting. Deze vervlechtingen zijn antecipaties en retrocipaties, en op grond hiervan verschijnen er objectiveringen. In Popma's boek vindt men vele voorbeelden van het genoemde thema vooral op het gebied der taal (hetgeen niet te verwonderen is in verband met de oorspronkelijke studierichting van de Schrijver). De lezers van dit Tijdschrift zullen goed doen hiervan kennis te nemen; het zal hun inzicht in het literaire medium ongemeen verhelderen. We kunnen slechts enkele opmerkingen plaatsen over dit boek. De Schrijver gaat uit van de mogelijkheid ener Christelijke Filosofie. Wie deze mogelijkheid ontkent, bewijst een fundamenteel andere kijk op het Christelijk geloof te hebben en op de wetenschap en de wijsbegeerte. Nu is het zo, dat er geen uitzicht op een Christelijk denken is, indien men begint bij ‘de’ Wetenschap. Dan toch schrijft men deze autonome gelding toe, en het afvallig onkruid van het scientialisme, het rationalisme, en hoe die verre ‘ismen’ ook mogen heten, schiet welig op. Het verstikt het gelovig denken. Wie dan toch nog zijn geloof niet wil verloochenen, zoekt heul bij het irrationalisme. Men zegt immers, dat hetgeen niet met de wetenschappelijke methoden is te verifieren en een sterke binding aan het leven des harten vertoont, irrationeel is. Ziedaar dan de wegwijzer naar het gebied, waar ik rustig mag blijven ‘geloven’, terwijl op het terrein van wetenschap en wijsbegeerte de stem van het ‘hart’ niet doorklinken mag. Die objectieve, wetenschappelijke aangelegenheden mogen de heiligheid van de religie niet verstoren. De wetenschap is nu eenmaal op feiten en logische bewerking aangewezen. En daarmee richt men in het geloof niet veel uit. Anderen willen de filosofie helemaal niet aan het woord laten komen, want zij steunen op de theologie. Deze bewerkt de Openbaringsinhoud en kan derhalve met gezag spreken. Er is al een ‘theologische ethiek’! Echter van de theologie kan men al evenmin uitgaan om tot een authentiek Christelijk denken te komen. Want de theologie is niet de Openbaring, niet eens een bewerking van de Openbaring. Ze is een systema, verkregen door onder logisch gezichtspunt volbrachte rangschikking van zeer hetero- | |
[pagina 133]
| |
gene bestanddelen. Ze bewerkt de geloofservaring met behulp van wetenschappelijke categorieen en methoden. Deze zijn zeker niet zonder meer momenten van de inhoud der Heilige Schrift. Er zitten vele ‘Ammonietische verfoeiselen’ in. Allerlei filosofische begrippen en motieven moeten dienst doen. En hoe heeft de theoloog die allemaal bij elkaar gekregen? Indien hij bij de gangbare wijsbegeerten leentjebuur gespeeld heeft, waarop grondt hij dan toch de pretentie, dat er voor een Christelijke wijsbegeerte geen plaats is omdat de theologie de algenoegzame bron is voor het Christelijk denken. Meestal zegt men dit zo cru niet, men is bescheidener van toon, en beweert dat de wijsbegeerte haar dictaat moet ontlenen aan de theologie. Evenwel iedere wetenschap, en derhalve ook de wijsbegeerte, behoort van het oorspronkelijke gegeven uit te gaan. ‘Ad fontes!’ is ook voor de filosofie een onafwijsbare eis. Theologie is geen originair gegeven. Het echte gegevene is de niet-theoretische ervaring. Onze alledaagse, integrale ervaring eist theoretische bewerking, indien we tot wetenschap en wijsbegeerte wensen te komen. Zo worden onvermoede standen van zaken onthuld, en later verrijken die het leven van de mensheid en gaan behoren tot de algemeen aanvaarde inzichten, die in de naieve-ervaring-in-nu-verdiepte-zin worden opgenomen. Bij deze arbeid wordt ieder denker geleid door een diepgewortelde overtuiging aangaande de ware zin der werkelijkheid. Zijn filosofie hangt van zijn vaak onvermoede vooronderstellingen af. Deze zijn voor hem eenvoudig algemeengeldig en hij gelooft ze onvoorwaardelijk. Geloof is vertrouwen in wat het oog niet heeft gezien en het oor niet heeft gehoord alsof het onwedersprekelijk vast stond. Wie zulk geloof geeft aan de H. Schrift doet dit door een kracht, die rechtstreeks van boven is en hem toekomt door de genade Gods en op het horen naar de stem des Heren in het geschreven Woord. Waar de H. Schrift niet wordt geloofd, rust het geloof van de denker in iets van menselijke verzinning. Zo zal het wetenschappelijke bedrijf in tweeerlei richting uiteengaan. De Christ-gelovige wil de vermaning des Heren: ‘Zonder Mij kunt gij niets doen’, ook bij zijn wetenschappelijk onderzoek in praktijk brengen. Dat lukt niet altijd, want Gelovige en Ongelovige hebben met dezelfde weerbarstigheid des harten te worstelen. Doch wie het met Christus waagt, diens arbeid is niet ijdel in den Heer. Een ding is zeker: er is een heilig moeten, en er is een uiteindelijke verantwoordelijkheid. Tegenwoordig wijst men zulke overwegingen af met een beroep op het verondersteld ‘irrationeel’ karakter van het geloof. Men betwijfelt of er in de eeuwige verandering enige mogelijkheid is ergens een punt te vinden waar men ‘tweemaal in dezelfde stroom kan duiken’. Anderen degraderen het veld van onderzoek voor de wetenschappen tot het ‘Gegenständliche’, en achten filosofie slechts mogelijk met betrekking tot de menselijke ‘existentie’. Wie in het Gegenstandliche verblijft, komt niet tot de ‘philosophische Erhellung’, die tot de existentie-realisatie voert. Zulk een ‘gegenstandlich’ denken is nog bevangen in het ‘Algemeinbewusstsein’ en niet eens op weg naar de existentiële vrijheid. | |
[pagina 134]
| |
Maar het geloof is transcendent aan rationalistisch en irrationalistisch denken. Het is heel wat anders dan gevoelsmatig ervaren, hoewel het niet zonder het gemoedsleven bestaat. Men kan in Popma's Inleiding tal van philosophemen besproken vinden, weliswaar, maar hij bedoelt toch in de eerste plaats thetisch bezig te zijn. Ik herhaal het, ik heb volop genoten van zijn wijsgerig verhaal. Het is hier niet de plaats over allerlei dingen in discussie te treden. Bovendien ben ik daartoe niet in staat. Maar toch wil ik op een punt wijzen dat stellig nadere uiteenzetting behoeft. Ik weet niet, of ik de onderscheiding tussen de religieuse kern van menselijke daden en de strikt religieuse activiteiten, vgl. par. 46, en 106/7, zal kunnen volgen. Het hoofdstuk over de religie bevat veel treffende opmerkingen, maar soms krijgt men de indruk, dat de Schrijver wat te veel op dit grensgebied tussen theologie en filosofie verwijlt. Onmiddellijk behoren we het volle licht te laten vallen op de afwezigheid van alle dogmatisme of paradoxalisme. Het eerste meent de religie logisch te kunnen beheersen; het paradoxalisme erkent hiervan de onmogelijkheid, maar tracht nu de religie dyslogisch in de denkgreep te krijgen (par. 110). Het is me gebleken, dat de Schrijver zonder van controversen in eigen kiing melding te maken toch duidelijk positie kiest. Verschil van opinie wekt bij de beoefenaars dezer filosofie geen achterdocht, hetgeen een hartverheffend feit is. In de fundamentele kwesties is er oprechte samenstemming van denkwijze. Het Christelijk denken is niet een verschijnsel van deze tijd alleen, het kan illustere namen noemen uit het verleden. Het is ook niet aan een kerkelijke kring gebonden, getuige het feit, dat wijlen Professor Kohnstamm zich bij de opvattingen van de Wijsbegeerte der Wetsidee heeft aangesloten. In één opzicht is het wel gebonden: een Christelijk denker begeert zijn gedachten gevangen te leiden tot de gehoorzaamheid van Christus, Die gezegd heeft: ‘Zonder Mij kunt gij niets doen’. Popma's boek is met die opzet geheel in overeenstemming, en het is er een buitengewoon mooi hulpmiddel voor. Lezers van ‘Ontmoeting’, die op een originele wijze wensen voorgelicht en verder geholpen te worden, zullen wel doen dit boek aan te schaften en ernstig te bestuderen. De uitgave is keurig verzorgd. |
|