| |
| |
| |
Kritieken
Een bijbelse roman
Peter Grove
Jacob de gezegende
Baarn - Bosch & Keuning N.V.
Peter Grove is een Deens leraar, die pas op middelbare leeftijd, uit liefhebberij, zich met de studie van de talen van het Oude Oosten ging bezighouden; daardoor ging hij de verhalen uit de eerste bijbelboeken zien tegen de achtergrond van een oude cultuur en vooral de geschiedenis van Jacob fascineerde hem. Met ‘Jacob, de gezegende’ debuteerde hij als romanschrijver.
Een debuut dat zoveel moeite wáárd blijkt. In de roman Jacob de gezegende heeft Groves studie als het ware de natuurlijke literaire vorm gekregen. Het boek is leerzaam als een wetenschappelijke verhandeling over de aartsvadertijd, maar tegelijk roept het een beeld op van de derde der patriarchen, dat levender en boeiender is dan vele moderne roman-creaties.
Omdat Peter Grove het Bijbelverhaal bijna op de voet volgt heeft het geen zin een samenvatting van zijn intrige te geven. Er zijn uitbreidingen, inderdaad, maar men krijgt eigenlijk niet het gevoel dat de schrijver ze verzonnen of geconstrueerd heeft, zo goed passsen ze in het Bijbelse Jacob-beeld. Ze gaan, naar onze smaak, misschien wat veel de sexuele kant op, maar zelfs daarin is de schrijver niet onbijbels, geloof ik.
Een van die uitbreidingen is Iz, de slavin die samen met een paar andere bedienden door Jacob werd meegenomen toen hij naar Haran ging. (Dat Jacob deze reis alleen gemaakt zou hebben, zoals wij ons meestal voorstellen, blijkt onwaarschijnlijk te zijn.) Iz, Jacobs geliefde, sterft in Sichem, waar de zoon van de koning haar begeert; de wraak over deze boze daad wordt later door Jacobs zonen over de stad voltrokken. Maar in een indrukwekkende rede tot zijn vrouwen, zijn zonen, zijn dienaars en de gevangenen uit Sichem distantieert Jacob zich van deze misdaad; hij zegt dat God haar niet gewild heeft; hij probeert aan de afgodendienaars om hem heen duidelijk te maken wat dan wel de wil is van de God, die hem zegende.
De inkleding van de roman is die van een biecht. Aan een priester uit Ezau's leger vertelt Jacob zijn levensgeschiedenis, vanaf het bedrog met Ezau's geboorterecht tot aan Rachels dood. En de priester of maleak, die dezelfde is als de man met wie Jacob in Pniel heeft geworsteld, verklaart aan Jacob wat er ontbrak aan zijn verhouding tot God.
De figuur van de maleak is literair een gelukkige vondst; theologisch kan men er bezwaar tegen inbrengen; hier is in ieder geval een niet-onbelangrijke afwijking van het Bijbelverhaal. Die men echter weer vergeet om de prachtige woorden door de maleak gesproken:
| |
| |
‘Wel hebt gij zijn stem gehoord als in uw binnenste hij sprak. Maar niet altoos hebt gij uw oor daaraan geleend. Gij hebt met hem getwist om al uw tegenspoed, maar hebt uw leed niet in zijn hand gelegd. Wel heeft uw wijsheid hem verstaan, maar aan zijn hart hebt gij u niet gekoesterd. Zelfs hebt gij wel de klare taal der dagen van der dromen beeldspraak onderscheiden. Maar gij vergat, dat zieletaal naar beelden zoekt, en in uw ijver te bestrijden, dat God ook vorm of kleur of lucht zou zijn, hebt gij uw eigen hart belet zich aan hem vast te klampen, gelijk een kind dat aan zijn vader doet. Hoe waar het is, dat God niet is gebonden aan lichaamsvorm, toch is het zeker dat geen mens in veiligheid het leven door kan gaan, wanneer hij zich niet als 'n kind gevoelt en als 'n vader hem bemint en vreest’.
Het merkwaardige is dat de religieuze opvattingen van de schrijver - die waarschijnlijk niet de onze zijn - ongeveer wegvallen tegen de kracht die van het Bijbelverhaal uitgaat. Peter Grove heeft zich intens met dat Bijbelverhaal beziggehouden. Zijn roman brengt ons er toe hetzelfde te doen. Waarschijnlijk doen we dat tegenwoordig veel te weinig: ons in onze gedachten, onze gesprekken en onze boeken bezig houden met de bijbelfiguren, ondanks de vele preken die we over hen horen. Dat is vroeger wel eens anders geweest. Is niet een van onze voornaamste literatuurvormen in de Middeleeuwen uit het geestelijk drama ontstaan?
Juist door zijn Jacob-figuur nog sterker dan de Bijbel het doet tegen de achtergrond van het grijs verleden te plaatsen bereikt Grove, dat Jacob dichter bij ons komt, dat hij ons sympathieker wordt. Tenslotte is de bedrieger Jacob een mens als wij.
Waar Grove, volkomen bijbels, sterk de nadruk op legt, dat is het pelgrimschap van Jacob. Hij was een eenzame, een vreemdeling onder de mensen, het land waarin hij woonde was een land der vreemdelingschap; zijn enige vastheid was de zegen der Godsopenbaring aan hemzelf en zijn voorgeslacht. Om deze bijbelse gedachte in zijn eigen taal zo goed mogelijk uit te drukken heeft Grove een Hebreeuws woord tot een nieuw Deens woord moeten vormen: als vreemdeling verkeren. Johan Winkler heeft het door ‘toeven’ vertaald. Als ‘toevende’ is Jacob nog steeds onzer een; ook wij hebben hier geen blijvende stad. Een van de dingen die wij van Groves roman leren is: moderne talen als het Deens en het Nederlands ontbreekt het zelfs aan het woord, dat een van de grondbegrippen van de Bijbel volkomen zou kunnen uitdrukken.
Wat overigens die vertaling van Johan Winkler aangaat - dit sterke mannelijke Nederlands doet alle recht aan Peter Groves forse Deens.
J.M. Vr.
| |
Bertien Buyl
Glanzend was mijn haarwrong
Antwerpen - Ontwikkeling. Amsterdam - J.M. Meulenhoff.
Op magische wijze worden wij door de schrijfster een wereld binnengevoerd, die achter de grenzen van de onze ligt en die we herkennen door een zekere overeenkomst met de luciede wezens, die ons zelf voorbij trekken tussen slapen en wakkerzijn in.
Dit verhaal roept dezelfde gevoelens
| |
| |
wakker als een avond in een vreemde stad, met het maanlicht over de onbekende hoeken en stegen. Gevoelens van een vreemde herkenning.
Een vrouw loopt zonder verleden zonder toekomst door de straten van een stad. Een vrouw zit tussen de knieën van een dichter. Een vrouw beweegt zich over witte velden.
Op grootse wijze tekent Bertien Buyl de wonderlijke gangen van een vrouw zonder herinnering en de wereld die ze oproept is zo boeiend, dat de verklaring aan het eind van het boek een ontnuchtering betekent. De vrouw had tengevolge van een ongeval van haar kind het geheugen verloren en identificeert zich in deze periode met een ander, wier gangen wij gevolgd hebben. De belevenissen zijn dus enkel gefingeerd, terwijl de vrouw ondertussen verpleegd werd door haar man, die ze overigens niet herkende.
Trouwens, niet alleen voor de lezer is dit slot een ontnuchtering, ook voor de hoofdpersoon zelf, die na haar herstel heimwee heeft naar de wereld waarin ze gedoold heeft. Dit blijkt onder andere uit de titel ‘Glanzend was mijn haarwrong’. In die droomwereld was haar haar glanzend, terwijl het dof werd toen ze beter was. Wat een heimwee ligt er in deze titel!
Geniaal is de wijze waarop reele gebeurtenissen hun weerklank vinden in de verbeelde wereld, zoals de hersenschudding van haar zoon. Psychologisch lijkt het verhaal mij ook erg sterk.
Deze novelle is een belangrijke aanwinst (al weer één) voor de Vlaamse literatuur.
De illustraties van Monique Desprets passen op suggestieve wijze bij de sfeer van het boek.
ajj.
| |
Dolf Verroen
Van eeuwigheid tot amen
Den Haag - Leopold.
Deze novelle van 61 pagina's geeft het leven op Corsica weer, de verhouding tussen inwoners en toeristen, de sfeer van de avonden, de hete dagen die een mens tot onbeheerste daden brengen. Het gaat over een jongen Ildebrando, zijn benoeming tot koorknaap en het verzet van zijn vader hiertegen. Deze ruzie loopt uit op een gevecht, waarbij Antonio zijn zoon kreupel slaat.
De geschiedenis is dus vrij naargeestig. In de titel ‘Van eeuwigheid tot amen’ drukt de schrijver ook uit de miserabele eindeloosheid van het menselijke bestaan. Er is absoluut geen sprankje licht.
In de bouw van het verhaal heeft de schrijver helaas een storende fout gemaakt. De kreupel geworden Ildebrando wordt namelijk ook nog doodgereden, uitgesproken door dezelfde wagen waarin hij rijles zou krijgen. Dit is onwaarschijnlijk en het is in ieder geval onjuist de uitzichtloosheid van het menselijk bestaan vorm te geven in een dergelijke cumulatie van ongelukken over één persoon. Zonder al te veel ongelukken en toch een uitzichtloos bestaan; zo stel je het probleem reeel.
Afgezien van deze fout is de novelle van Verroen uitmuntend. Een opvallend knappe stijl; een gevoelig en toch niet overdadig proza. Vooral het slot is, gezien het thema, heel sterk.
Deze novelle, die van het begin tot het eind boeit, verdient stellig onze aandacht (evenals de schrijver), maar ze biedt geen opwekkende lectuur.
ajj.
| |
Egon G. Schleinitz
Das Antlitz der Menschheit
Wien 1955 - Verlag von Anton Schroll & Co.
De aan iedere kunstliefhebber bekende uitgeverij Schroll te Wenen gaf in 1955 een boek uit dat een pendant zou kunnen worden genoemd van de tentoonstelling ‘Family of men’, die in ons land zo'n opgang gemaakt heeft.
In dit boek zijn honderd foto's bijeengebracht van fotografen van ver- | |
| |
schillende nationaliteit, die alle dit thema gemeen hebben: het gelaat van de mens. Mannen en vrouwen, kinderen en grijsaards van allerlei volken, mensen in actie of in rust, opgewonden of gelaten, pratend, bezwerend, verdiept in hun spel of coquetterend voor de lens. De foto's zijn uit alle scala van het menselijk bestaan zó gekozen dat zij twee aan twee bijeen horen en toch een tegenstelling vormen. Om enkele voorbeelden te noemen: Uit het gebied van de handel: een Bedoeinenvrouw op de markt van Tiberias tegenover één op de markt te Londen; als ‘diepgezonken’ worden getoond gevangenen in Manchester tegenover opiumschuivers in Bangkok; onder het hoofd ‘schoonheidsidealen’ het profiel van een meisje uit Bali naast de ebbenhouten schoonheid van een Budumavrouw van het Tschaadmeer. Ook uit de wereld van de kunst komen er prachtige portretten in voor: Hemmingway en Sartre, Picasso en Furtwangler, terwijl figuren als Albert Schweitzer, Einstein, Pandit Nehru, Louis Armstrong en Gina Lollobrigida niet vergeten zijn. Het is een heerlijk boek.
Wie belang stelt in zijn medemens - en wie doet dit niet - kan uren in dit album bladeren. Ik wens de uitgever toe, dat hij evenveel exemplaren verkoopt als er in één maand bezoekers aan de tentoonstelling ‘Family of men’ kwamen. (April 1956: 114.000; Sted. Museum, Amsterdam).
J.C.S.
| |
W.A. Visser 't Hooft
Rembrandts Weg Zum Evangelium
Zwingli Verlag - Zürich 1955.
François Mauriac schreef in 1938 in ‘Le visage du Christ’ dat Rembrandt naar zijn mening het getrouwst de Bijbelverhalen uitgebeeld had en in 1956 noemde hij hem ‘het enige diep christelijke genie na de gothiek’. Waarmede ik maar zeggen wil, dat iemand die eens in Rembrandts leven is ondergedoken er telkens weer toe terugkeert.
Zo heeft ook de algemeen-secretaris van de Wereldraad der kerken reeds in 1938 over Rembrandt geschreven en in 1947 te Neuchâtel een boek uitgegeven: ‘Rembrandt et la Bible’, dat thans bijgewerkt in een Duitse vertaling in Zürich werd uitgegeven. Dit geschrift lijkt mij tot het beste te behoren wat er dit jaar over Rembrandt gepubliceerd werd.
De schrijver schetst Rembrandts leven in vogelvlucht; wijdt een hoofdstuk aan zijn uitbeelding van Christus en Maria; spreekt over het Wonder van de Kerstnacht; beschouwt de Honderdguldensprent; ziet zijn verhouding tot de kerk van zijn dagen en staat uitvoerig stil bij het geestelijke milieu van de laatste tien jaren van zijn leven om met een hoofdstuk over Rembrandts boodschap te besluiten: Rembrandt brak met de geest van zijn tijd, schiep zijn eigen, persoonlijke stijl en verkondigt daarin dat God de Heer mens geworden is. Deze blijde boodschap predikt Rembrandt met grote terughoudendheid; zijn pathetische jeugdstijl verstilt; eerder door leed dan door heerlijkheid, eerder in rust dan in beweging wordt het goddelijk geheim openbaar. Daarom tracht hij ook de eenvoud van de Heilige Schrift zelf te benaderen. Rembrandt heeft als Luther verstaan, dat het niemand helpt of hij God erkent in Zijn eer en majesteit, als hij Hem niet tevens erkent in de nederigheid en smaad van het kruis. Daarom heeft Rembrandt, de ziener, voor wien het zien zeker een verzoeking was, er van afgezien een verheerlijkte Christus als lust voor het oog te schilderen. Zijn Christus had geen gedaante noch schoonheid voor het oog, en is nooit zonder de schaduw van het kruis te denken.
Dit duidelijk gemaakt te hebben is de grote betekenis van het boek van Visser 't Hooft. Ik ben bij het lezen van dit boek telkens passages tegengekomen, die mij bijzonder troffen. Plaatsruimte belet mij hele stukken
| |
| |
voor u over te schrijven. Slechts dit ene moge hier een plaats vinden:
‘Met zekerheid kan geconstateerd worden: Rembrandt heeft met zijn Bijbel geleefd. Gedurende de eerste helft van zijn leven is de Bijbel slechts een onuitputtelijke bron voor zijn kunstenaarsfantasie. Langzamerhand echter openbaart dit boek zich voor hem als de eeuwige waarheid!
32 goed gekozen illustraties onderstrepen het blijkens de uitvoerige annotaties zeer doorwrochte betoog van de schrijver.
J.C.S.
| |
G.H. Van Maren
De dader ligt op 't kerkhof
Den Haag - J.N. Voorhoeve.
‘Een meisje op een boerderij, met een sul van een knecht die, als ie 't alleen moest doen, van geen toeten of blazen weet, en als dan het meisje jong is en bovendien aantrekkelijk... Geraden! Het manvolk kwam er op af als een mot naar de lamp.’
Met deze samenvatting zet de schrijver ons midden in Pauliens moeilijkheden. Een van het manvolk is bovendien een boosaardig mens; om Paulien gedwee te maken wil hij haar als boerin nekken. Wanneer zijn opzet mislukt gaat hij brand stichten. Een rivaal belet dit, samen vinden ze bij het nachtelijk drama de dood. Vrij onmogelijk, maar een sterk verteller had het mogelijk kunnen maken. Aan Van Maren is het niet gelukt, de zaak leeft niet, is te veel uitstalling van belangrijke en vooral van onbelangrijke dingen; de lezer blijft dan ook onbewogen toeschouwer. Zo ging het mij tenminste. Pas tegen het eind werd mijn belangstelling gewekt: de predikant bewerkt een verzoening tussen buren juist op het ogenblik dat dit buitengesloten lijkt. Jammer genoeg achter gesloten deuren, die ook voor de lezer niet opengaan.
Behalve over Paulien vertelt de schr. breedvoerig over dorpsgebeurtenissen. In zijn dorpstypen heeft hij kennelijk plezier, hij is er dan ook niet zuinig mee. Als hij hun in dialect het woord geeft, is hij op zijn best, ook wat stijl betreft; minder wijdlopig, pittiger. Gevoel voor humor heeft hij stellig. Daar redt een verteller het nog wel eens mee. Maar een schrijver niet.
Fr.v.F.
| |
Chr. W.J. Teeuwen
Klein Rembrandt-Palet
Den Haag 1956 - J.N. Voorhoeve.
Zelden heb ik in een boek van nog geen negentig bladzijden zoveel vraagtekens in de marge geplaatst. Deze predikant voelde zich geroepen zijn visie op Rembrandt wereldkundig te maken. Op zich zelf is daar niets tegen, maar hij hoede zich voor kanseltaal of wat erger is slecht Nederlands. (blz. 10: ‘wat maalt hem de tijd?’, blz. 11: ‘het doek opent ons een glimp van de wereld’, blz. 13: ‘Het is de eerste zware tijd om zich zelf als schilder door te zetten’, blz. 19: ‘'n breedschoerde werker’, blz. 21: ‘Meestens penseelt de schilder’, blz. 33: ‘wordt het genie bevleugeld?’, blz. 41: ‘dochter van te lande’, blz. 46: ‘zijn altijd wolkende geest’, blz. 55: ‘de boerenadel is nu eenmaal niet op de schilder’, blz. 55: ‘een bolwang-peutertje’ enz.
Dit boekje telt inderdaad een aantal opmerkingen, die de moeite waard zijn; ik denk b.v. aan de aardige regels over de zelfportretten op blz. 24 of aan de beschrijving van Hendrickje (blz. 42/43). Maar toch overwegen de bezwaren. De schrijver heeft kennelijk M. Muller ‘De pampiere waerelt’ (De etsen van Rembrandt) als voornaamste bron gebruikt. Dit boek, door de schrijver ‘voortreffelijk’ genoemd, wordt als zodanig niet hoog aangeslagen. Verder kan hij van Vondel niet veel goeds horen en is naar mijn mening te positief in zijn bewering dat aan de ‘miskenning’ ('t woord is van de schrijver) van Rembrandt Vondel schuld had. De uitspraak ‘Rembrandts bekering kent men aan zijn Staalmeesters’ lijkt mij geheel voor rekening van de schrij- | |
| |
ver te komen; zijn parafrase van dit schilderij eindigt met deze zotte regel: ‘Is dit eigenlijk niet het summier van een bekering?’
Ik besluit met nog een citaat, dat mij toepasselijk lijkt: ‘Ach spaar ons deze retoriek’ (blz. 38).
J.C.S.
| |
Hans Hellmut Kirst
God slaapt in Masuren
Baarn - De Boekerij.
De schrijver van 0815 heeft weer een nieuw boek geproduceerd. Het heeft de kracht en de gebreken van zijn andere werken.
Het is vlot leesbaar, af en toe geestig, maar ook vaak flauw en goedkoop. De schrijver werkt graag (nog net in het fatsoenlijke natuurlijk) onder de rokken, ook waar dit allerminst noodzakelijk is. Het schoolhoofd Neuberich bijvoorbeeld, wordt altijd op dezelfde wijze en haast met dezelfde woorden als een viezerik getekend.
Het thema is aardig. De ontwikkeling van een landstreek bij de opkomst van Hitler in 1933, terwijl de schaduw van het nazisme zich steeds verder uitbreidt over de mensen.
De titel ‘God slaapt in Masuren’ heeft eigenlijk geen functie in het boek, al herhaalt de hoofdpersoon deze zin enkele malen. Ook bij het geven van titels moest er eens wat eerbiediger omgesprongen worden met de naam van God.
Het grote bezwaar van deze roman is, dat je geen mensen ontmoet, maar typen, tot in het eenzijdige doorgevoerd.
Al met al is dit niet een boek dat u gelezen moet hebben. Maar als u het wel leest zal het u waarschijnlijk niet vervelen.
ajj.
| |
Arjen Miedema
Het Ooievaarsgericht
Baarn - Bosch & Keuning.
Een beeldhouwer verliest zijn vrouw door de dood. Hij verwaarloost zijn werk, vervalt tot armoede en leidt daarna, samen met zijn zoon, het bestaan van een zwerver. In een herberg ontmoet hij een eenvoudige vrouw met wie hij vroeger verloofd is geweest, maar hij kan er niet toe komen bij haar zijn intrek te nemen. Hij zet zijn zwerftocht voort en laat zelfs de opvoeding en verzorging van zijn zoon aan vreemden over. Na een lange tijd van grote eenzaamheid en gebrek keert hij terug naar de herberg, waar de vrouw hem met liefde ontvangt.
Miedema heeft het gewaagd uit dit één-tonige, schrale gegeven een roman op te bouwen. Al lezende ontdekt men bovendien dat hij de kansen om boeiend te vertellen niet ten volle heeft uitgebuit. Hij hanteert een heldere, koele taal. Men kan zich niet onttrekken aan het gevoel, dat de auteur zakelijk genoteerd heeft de dingen die hij in de verte (soms zelfs in het ‘nevelig verschiet’) heeft waargenomen. Vandaar dat het boek een grijze indruk achterlaat. Maar aan de andere kant is het boek zo knap gestyleerd, dat men met belangstelling afwacht hoe de schrijver de andere kleurpijlen, die hij ongetwijfeld op zijn boog heeft, zal afschieten. Voor een schrijver moet de boog altijd gespannen zijn.
L.H.S.
| |
Sloan Wilson
De man in het donkergrijze pak
Amsterdam, 1956 - De Bezige Bij. Vert. Han. C. Hoekstra.
Neem een man; laat hem aardig getrouwd zijn en een paar levendige kinderen hebben; geef hem kop- en geldzorgen, doe hem sympathiek voor zijn gezin op de bres staan; laat hem een riskante promotie maken, er op of er onder, niet waar? en schenk hem tot beloning een erfenis (mèt complicaties, anders trekt het geacht publiek nog zijn wenkbrauwen op). Kleur dit alles tegen een sombere achtergrond van onvergeetbare oorlogsherinneringen, waar een liefdesavontuur als een inktvis uit te voorschijn tentakelt (pardon) - en je
| |
| |
hebt een roman, die je met een zucht van bevrediging uit je handen kunt leggen: alles komt goed.
Toegegeven: ik heb geboeid gelezen. Je leert er nog wat van ook. Het is bovendien een Amerikaanse bestseller geweest. En ten slotte nog voor de wereldcirculatie verfilmd.
Maar het is een bestseller die typerend is voor de doorsneesmaak van het onartistieke film- en televisiepubliek; men vergeet het verhaal na een tijd.
De vertaling van Han G. Hoekstra is wat stijfjes (de gemeenplaats ‘of course not’ b.v. wordt te nadrukkelijk weergegeven met ‘natuurlijk niet’), maar levert vlot en goed Nederlands op.
Bt.
| |
Eenzaam kind in normloze tijd.
Françoise Sagan
Als een verre glimlach
Brussel - U.M. Manteau N.V.
Alle critici zijn het er wel over eens dat ook dit tweede romannetje van het meisje Sagan, dat door haar ‘Bonjour Tristesse’ opeens beroemd werd, weer een klein meesterwerkje is. Ik haast mij, mee te knikken, hoewel ik voor mij er niet voor zou generen het met alle critici oneens te zijn. Het boekje is inderdaad knap en zeer rijp, van welke kant je het ook benadert. Maar toch (waarom het verzwegen?) ontkwam ik, na de eerste dertig bladzijden, niet aan het gevoel: o ja, dat is zij. Ik herken deze stijl, ik herken het milieu en de gedachtengang. Eigenlijk interesseerde het mij toen al niet meer echt.
Ik wist het al wel. Natuurlijk heb ik mijn tegenzin overwonnen. Ik ben tenslotte nog met te veel echte ouderwetse keukenmeidennieuwsgierigheid behept om niet te willen weten hoe het afloopt. Toen bemerkte ik ook dat de manier van schrijven nergens inzonk - het bleef alles even steen-goed.
Maar verrassingen waren uitgesloten. Françoise Sagan cirkelt ook in haar tweede roman nog in hetzelfde benauwende kringetje rond. Zelfs geen enkel klein doorbraakje viel er voor mij te ontdekken.
Het is deze keer een schoolmeisje dat er met een getrouwd man op uit trekt. Wat die Luc betreft: In zijn nieuwste boek, ‘Ons masker en wij’, zegt Paul Tournier o.m.: ‘Overspel is een infantiele reactie.’ Daarmee is de figuur van Luc wel getypeerd, dacht ik. En het schoolmeisje zelf: zij is eerlijk. Na het avontuur realiseert zij zich haar eenzaamheid. ‘Opnieuw wist ik, dat ik alleen was. Ik had zin, om het woord onafgebroken voor mezelf te herhalen. Alleen. Alleen. Alleen. Maar wat dan nog? ik was een vrouw, die een man had liefgehad. Het was een doodgewone geschiedenis; er was geen enkele reden om mijn gelaat voorgoed in een kwijnende plooi te houden.’
Een doodgewone geschiedenis dus, maar waarin de normloosheid vanzelfsprekend is. Een franse journaliste die de schrijfster bezocht, noteerde: ‘Het jonge meisje dat ik ken, maakt een tere indruk met een gevoelig, tegelijkertijd kouwelijk en boosaardig snuitje als een jong rashondje dat bang is maar toch ook graag wil spelen.’
Nee - hever geen preekje tot slot van deze recensie. Maar als u dit boekje leest, vergaap u dan niet alleen aan de literaire kwaliteiten. Ook dit brokje literatuur is een levensspiegel. Het is de geschiedenis van een eenzaam kind in een normloze tijd.
P.J.R.
|
|