Lezerspelgrimage
C. Rijnsdorp
Boven Jan
Soms moet men glimlachen om de contrastwerking tussen hiëratische discipelfiguren met namen als Petrus, Johannes, Jacobus, Andreas, Philippus, Bartholomeus, Mattheus, Thomas en Simon de Zeloot, en hun Hollandse equivalenten Piet, Jan, Jaap, Dries, Flip, Bart, Thijs, Tom en Sijmen. Vooral wij ouderen zien in onze herinnering de discipelen hun Meester omstuwen in decoratieve kledij, stijlvol gebarend in een romantisch landschap van golvende heuvels achter graanvelden of in hoven met enorm uitgegroeide bomen. Ook de taal die zij spreken is ongewoon en plechtig: gijlieden, dezulken, geenszins, een iegelijk. Maar als de school uitgaat vliegt Jaap Sijmen in de haren; Jan, Flip, Thijs en Tom werken hun vocabulaire van schuttingwoorden bij; Piet zet er een sukkeldrafje in, terwijl Bart en Dries aan een wagen gaan hangen.
Ook de volwassen dragers van discipelnamen zijn ‘zeer aards en ons zeer verwant’. Bart gaat met Bep, Jan met Marie en tussen Thijs en Martje raakt het af. In officiele stukken en bij plechtige gelegenheden blijft het contact met Nieuw en Oud Testament bewaard, maar Abraham wordt met een nadrukkelijk ‘Bràm!’ gefeliciteerd.‘Bram, jongen, je weet er alles van’. Bram ontkent het niet en zegt bovendien nog dank je wel. Die roepnamen brengen ons precies aan de tegenpool van de barokke of romantische verhevenheid van het Bijbelgebeuren, in de realiteit van het kleine leven en van de individualiteit op laag niveau: schele Jaap, kouwelijke Dries, lange Thijs, dronken Tom.
Met Jan komt er nog iets bij. Petrus mag een hele Piet zijn, maar Jan vertegenwoordigt alleman. Bovendien heb je Jan en je hebt Jèn. Jen is de Amsterdamse variëteit. ‘Maak geen jèn’ betekent: maak nu geen Jan Klaassen, geen (zelfs geen poppen-) theater. Alle aanstalten die Jèn maakt om boven zichzelf uit te grijpen, zich als martelaar of wreker aan te stellen, kortom om een soort Johannes te worden, decoratief te gaan gebaren en theaterdécor om zich heen te verlangen (waartoe het bestaande huiskamerdécor eventueel hardhandig moet worden opgeruimd) worden in de kiem gesmoord door een beroep op de afkorting van zijn naam. Omgekeerd doet de zich beknot voelende Jan onbewust een beroep op zijn volledige menselijkheid, die officieel met Johannes is aangeduid. Want die zo gemoedelijk klinkende afkortingen zijn werkelijke machten van het milieu om de individu binnen zijn begrenzingen te houden.
Lang vóór Nietzsche heeft de volksmond al de Uebermensch uitgevonden. Jan en Jèn moeten overwonnen worden. Hun doel ligt bóven Jan. Want ook deze ‘werrelt, die zo dwerrelt’ maakt jèn en geen klein beetje. De internationale politiek is allesbehalve een poppentheater. De wereld is niet te bedaren met een kalmerend en sussend beroep. Ze heeft geen roep-